Ga direct naar de content

In Nederland heeft bijna niemand een bullshit job

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 6 2018

De antropoloog David Graeber introduceerde de term ­bullshit job: een overbodige en zinloze baan. Volgens hem zijn zulke banen in opkomst, maar hoeveel mensen in Nederland vinden ­eigenlijk dat ze een bullshit job hebben?

In het kort

– Slechts vijf procent van alle ­werkenden heeft serieuze ­twijfels over het maatschappelijk nut van hun werk.
– Twijfel komt meer voor bij flexibele werknemers, mannen, jongeren, lageropgeleiden, en werkenden in de landbouw, handel, dienstverlening en het transport.

Volgens de Amerikaanse antropoloog David Graeber (2013) is er een opmars gaande van zogenaamde bullshit jobs. Dit zijn werkzaamheden die volgens de werkenden zelf volstrekt overbodig en betekenisloos zijn. Volgens Graeber gaat het hierbij om uiteenlopende beroepen die passen bij een moderne diensteneconomie, zoals consultants en managers – maar ook de pizza-bezorger. De samenleving zou volgens Graeber eigenlijk beter af zijn als deze werkzaamheden niet zouden bestaan, aangezien ze geen intrinsieke betekenis hebben.

In Nederland is dit verschijnsel in de afgelopen jaren gesignaleerd door verschillende journalisten en opiniemakers. Zo wees journalist Peter de Waard (2017) er bijvoorbeeld al eens op dat driekwart van alle westerse banen zou bestaan uit overwegend onnodige werkzaamheden. En een verkennende poll onder de Engelse beroepsbevolking liet zien dat 37 procent serieuze twijfels heeft over het maatschappelijk nut van hun werkzaamheden (via yougov.co.uk). Economisch gezien is dit geen goed nieuws. Uit eerder onderzoek is namelijk bekend dat tevreden en intrinsiek gemotiveerde werkenden van grote invloed zijn op de productiviteit, innovatie en uiteindelijk groei van een bedrijf en economie (Proto, 2016).

Opvallend genoeg is onderzoek naar het verschijnsel van betekenisloos werk nog steeds bijzonder schaars. Ik bestudeer daarom de omvang van het verschijnsel bullshit jobs in Nederland en plaats dit in een bredere Europese ­context.

Aandeel bullshit jobs

Om vast te stellen wat het aandeel bullshit jobs is, gebruik ik de European Working Conditions Survey (EWCS, 2015). Dit is een vragenlijstonderzoek naar de arbeids­omstandigheden van werkenden in Europa (1.407 werkenden voor Nederland). Alle data zijn gewogen, zodat bevindingen gegeneraliseerd kunnen worden naar de werkende beroepsbevolking. Een respondent heeft een bullshit job als hij of zij op de vraag: ‘I doubt the importance of my work’ als antwoord geeft: ‘always’ of ‘most of the time’. Daarnaast breng ik de mate van twijfel rond het belang van het eigen werk in verband met sekse, leeftijd, onderwijsniveau, arbeids­positie, type arbeidscontract en sector.

Vijf procent van alle werkenden in Nederland geeft aan dat hij of zij ‘altijd’ of ‘meestal’ twijfelt aan het belang van zijn of haar werk. Hiermee neemt Nederland ten ­opzichte van andere Europese landen een beneden­ gemiddelde ­positie in (figuur 1). Het aandeel werkenden dat zich ­negatief uitlaat over het belang van hun werk is het grootst in Oostenrijk (13 procent) en Spanje (12 procent). In Denemarken en Italië (beide 2,8 procent) is het aandeel daarentegen het laagst.

Wie heeft een bullshit job?

Uit de statistieken blijkt verder dat het aandeel werkenden in Nederland dat negatief is over de betekenis van het eigen werk hoger is bij mannen, lageropgeleiden, jonge­ren en jongvolwassenen, en bij mensen met een flexibel arbeidscontract. Ook zijn er hogere scores voor werkenden in landbouw, transport, overige dienstverlening en handel & hospitality (tabel 1). Er zijn geen significante verschillen tussen werknemers en zelfstandigen.

Discussie

Op basis van deze beschrijvende statistieken is te­ concluderen dat het met het verschijnsel bullshit jobs wel meevalt in Nederland. De overgrote meerderheid geeft aan dat men zijn werk wel degelijk van belang vindt.

Een intrigerende vraag voor vervolgonderzoek is hoe men de gevonden verschillen naar achtergrondkenmerken kan verklaren. Een mogelijke verklaring voor de hogere ­scores kan te maken hebben met het niet uitkomen van het verwachtingspatroon ten aanzien van werk, zoals het hebben van een verantwoordelijke baan waarmee personen iets ­

kunnen betekenen voor zichzelf en de samenleving als geheel. Zeker jongeren hebben in het begin van hun loopbaan vaak hoge verwachtingen wat betreft de arbeidsinhoudelijke kant van het werk, en gaan bij een eventuele teleurstelling daarom ook sneller op zoek naar een andere baan (Gesthuizen en Dagevos, 2005). Mogelijk geven zij hierom ook eerder aan dat zij werken in banen die een lage maatschappelijke waarde vertegenwoordigen. Voor lager­opgeleiden en mensen in flexibele banen zijn de hogere scores mogelijk te relateren aan een aantal minder positieve aspecten van het werk. Juist lageropgeleiden en mensen in flexibele banen hebben vaak fysiek zwaarder, ­repeterender en minder autonoom werk, waardoor mogelijk ook het ervaren maatschappelijk belang van hun werk afneemt (Cooper, 2004).

Wat de verschillen tussen sectoren betreft, valt het allereerst op dat twee dienstverlenende sectoren bovengemiddeld scoren. Dit zijn tevens plekken waarvan ook David Graeber zich afvraagt of veel van de onderliggende werkzaamheden daadwerkelijk wat toevoegen aan het functioneren van de samenleving. Dat de landbouw en het transport bovengemiddeld scoren is opvallender en heeft mogelijk te maken met voortschrijdende technologische ontwikkelingen. Zeker in de landbouw (­onbemande trekkers) en het transport (zelfrijdende auto’s) kunnen veel ­activiteiten geautomatiseerd worden. Mogelijk vragen mensen zich hierom af of veel van de werkzaamheden die zij nu verrichten er in de toekomst nog wel toe zullen doen.

HH/David Rozing,

Literatuur

Cooper, C. (red.) (2004) Handbook of stress medicine and health, 2nd edition. Boca Raton, Florida: CRC Press.

EWCS (2015) European working conditions survey 2015. Dublin: European Foundation.

Gesthuizen, M. en J. Dagevos (2005) Arbeidsmobiliteit in goede banen, juni. Den Haag: SCP.

Graeber, D. (2013) On the phenomenon of bullshit jobs. Strike, 17 augustus. Artikel te vinden op strikemag.org.

Proto, E. (2016) Are happy workers more productive? Bonn: IZA.

Waard, P. de (2017) Driekwart van de westerse banen zijn ‘bullshit-jobs’. De Volkskrant, 31 mei.

Auteur

2 reacties

  1. R.S. Luiten
    6 jaar geleden

    Goed om te lezen dat het overgrote deel van de werknemers zijn of haar werk betekenisvol vindt. Het gevoel van het uitoefenen van een zinvolle job is een belangrijke voorspeller voor werktevredenheid en geluk. Ik betwijfel in hoeverre deze bevinding bewijs levert tegen de stelling van antropoloog David Graeber. Hij benaderd een bullshit job vanuit meer vanuit het maatschappelijke nut ('wordt de maatschappij er als geheel beter van?') terwijl dit onderzoek focust op de individuele werkbeleving ('twijfel ik aan de belangrijkheid van mijn werk?') Een werknemer kan zijn of haar werk betekenisvol vinden zonder dat het uitoefenen van dit werk vanuit maatschappelijk oogpunt echt een meerwaarde levert. Ik neem telefonische en deur-aan-deur verkoop (koude acquisitie) als voorbeeld. Het wegkapen van klanten bij de concurrerende energieleverancier of zorgverzekeraar kan de medewerker belangrijk vinden binnen de context van de huidige werkgever; maatschappelijk wordt er minimaal waarde toegevoegd.

  2. P.K. Kamminga
    6 jaar geleden

    Wat moet je hier nu mee? Ik kan mij niet voorstellen dat alle houders van bullshit-jobs dat zomaar volmondig toegeven.