Vorige maand is op 93-jarige leeftijd Roefie Hueting overleden – hij was een pionier, als econoom én als jazzpianist. Jazzhistorici beschouwen hem als een grondlegger van de oude jazz in Nederland. In zijn gymnasiumjaren, gedurende de Tweede Wereldoorlog, had hij pianolessen gevolgd. Later schreef hij: “In May 1945 they picked me up and put me on a makeshift stage. The whole country wanted to celebrate and dance, mostly on the street. I have never left that stage.”
Hij trad her en der op, en werd in 1949 de oprichter van de Down Town Jazz Band. In mijn jeugd – ik was tien jaar jonger – was dat de bekendste jazzband naast het Dutch Swing College van Peter Schilperoort. Roefie was niet alleen een pionier – hij was ook een doorzetter, een volhouder. Tot op hoge leeftijd zat hij achter de piano in verzorgingstehuizen, waar men de blues nog waardeerde en Bessie Smith nog kende.
Pionier en volhouder was hij ook als econoom. In de jaren zestig onderkende hij als een van de eersten de negatieve gevolgen van de economische groei voor het milieu en de natuur. Hij schreef erover in ESB, bundelde artikelen in een boekje Wat is de natuur ons waard?, voerde actie tegen projecten die de natuur zouden schaden, en verschafte actievoerders argumenten die economen en beleidsmakers moesten aanspreken.
Hij greep terug op zijn leermeesters Pieter Hennipman, Jan Pen en Jan Tinbergen, en hij sprak ook de taal die zijn tegenstanders begrepen. Met de taal en de theorie van economen wist hij politici ervan te overtuigen dat het milieu geen ongrijpbare abstractie was, maar een economische categorie. Productie van goederen leidt tot een aantasting van de functies die door het milieu vervuld worden, en die voor de komende generaties beschikbaar moeten blijven. Als de bouw van een verkeersweg kinderen van hun speelruimte berooft dan is dat een verlies. Het nationale inkomen stijgt weliswaar, maar dat verlies telt niet mee. Maar datzelfde nationale inkomen groeit wel degelijk als er ter compensatie een speelterrein wordt aangelegd. Dat is een asymmetrische berekening, aldus Roefie Hueting. Dat moet anders zodat beleidsmakers rationele beslissingen kunnen nemen.
Ikzelf was een van de politici die zich aangesproken voelde. Ik ontmoette hem voor het eerst toen we beiden, met Heertje en enkele andere economen, in 1970 deel uitmaakten van een werkgroep van de Wiardi Beckmanstichting om een rapport te schrijven over Groei en Leefbaarheid. Het ging om onder andere kosten-batenanalyses, en het kabinet Den Uyl toonde zich ontvankelijk. Het was de tijd van de Club van Rome, toen economen als Dennis Meadows modellen maakten waarin fysieke schaarste serieus werd genomen.
Diezelfde Meadows schreef het voorwoord bij de Engelse vertaling van Huetings dissertatie Nieuwe schaarste en economische groei, die verscheen in 1974, toen hij werkte op het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), als hoofd van de afdeling Leefmilieu. Daar was hij gekomen op advies van Tinbergen, en daar bleef hij tot zijn pensionering in 1994. In die jaren bezocht en adviseerde hij ontwikkelingslanden, en schreef hij tal van artikelen over economie en milieu.
Dat hij niet van opgeven wist, bleek ook toen andere economen, na zijn afscheid van het CBS, kritiek op zijn werk uitoefenden. Ook toen gold: “I never left the stage.” Hueting bleef schrijven en argumenteren. In 2001 mocht ik een seminar voorzitten in Washington, alwaar hij zijn inzichten presenteerde. Joseph Stiglitz was referent en zwaaide hem lof toe. Die erkenning deed hem goed, evenals toen de Tweede Kamer erom vroeg dat er regelmatig berekeningen zouden worden gepresenteerd op basis van de methode-Hueting. Dit hield in dat er, naast het nationale inkomen (NI), een milieu-duurzaam nationaal inkomen (mDNI) werd berekend, dat hij definieerde als “het maximaal bereikbare productieniveau, gegeven de stand van de technologie op dat moment, waarbij de vitale gebruiksmogelijkheden van de fysieke omgeving beschikbaar moesten blijven voor de volgende generatie.” Het verschil tussen beide grootheden is een maatstaf qua duurzaamheid. Hoe kleiner dat verschil, hoe duurzamer. Berekeningen lieten zien dat nationale productiegroei vooral wordt gegenereerd in sectoren met negatieve milieu-effecten, en dat het genoemde verschil in de loop der jaren steeds groter wordt.
Het CBS was echter minder geïnteresseerd; er rees verzet. Een nieuwe generatie deskundigen ontwikkelde een eigen kijk en eigen methoden, en Roefie werd minder uitgenodigd. De regering zei in de Kamer dat het RIVM de berekeningen zou uitvoeren, maar dat gebeurde niet. Het stelde hem teleur, in discussies was hij strijdbaar, maar hij werd niet altijd begrepen. Men dacht dat het milieu-duurzaam nationaal inkomen bedoeld was als een welzijnsmaatstaf, maar dat was het niet. Het was gewoon een maatstaf qua duurzaamheid.
Zijn laatste boek National accounts and environmentally sustainable national income (2019) – een bundeling van zijn eerdere werk, geschreven samen met Bart de Boer – stond echter als een huis en leverde hem weer erkenning op.
In de tweede helft van de vorige eeuw was Roefie Hueting een van de belangrijkste economen in Nederland. Hij vernieuwde het economische denken door een kritische herwaardering van binnenuit. Economie is niet abstract. Jazz leerde hem improviseren, statistiek als methode was er om te rationaliseren en om systemen te ontwerpen. En zo bleef hij degenen die hem hadden geïnspireerd – Tinbergen en Bessie Smith – altijd trouw.
Auteur
Categorieën