Ga direct naar de content

Hogere prioriteit steden noodzakelijk

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 10 2002

Hogere prioriteit steden noodzakelijk
Aute ur(s ):
Lambooy, J.G. (auteur)
Atzema, O.A.L.C (auteur)
De auteurs zijn werkzaam als hoogleraar Economische geografie aan de Universiteit Utrecht respectievelijk als hoogleraar ruimte-lijke economie
aan de UU en UvA.
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4360, pagina 378, 10 mei 2002 (datum)
Rubrie k :
D66
Tre fw oord(e n):
stedenbeleid

Afgaande op de verkiezingsprogramma’s, staan de steden niet centraal. Het grote stedenbeleid heeft blijkbaar niet de handen op
elkaar gekregen in de kaders van de diverse partijen.
Bij verassing werd bij de kabinetsformatie van 1998 een minister voor het grote stedenbeleid (gsb) benoemd. Daarvoor was een
staatssecretaris hiermee belast, maar de benoeming van een minister suggereerde een hogere prioriteit. Het gsb is een beleidsveld dat
behalve ruimtelijke problemen ook sociale en economische problemen omvat, waarvoor coördinatie op ministersniveau nodig is. Een
wens van de grote gemeenten ging met deze benoeming in vervulling. Het is nu tijd voor een evaluatie. Hoe staat het gsb er bij de
Nederlandse politieke partijen voor? Biedt het gsb het gewenste alternatief tegen het geroep over de nadelen van de multiculturele
samenleving?
Haagse aangelegenheid
In de beleidsagenda’s van de politieke partijen komt men het gsb nauwelijks tegen. Zo zoekt men op de sites van de PvdA en GroenLinks
tevergeefs naar de trefwoorden ‘steden’ of ‘grote stedenbeleid’. Bij de overige partijen is het niet veel anders. Op de site van de partij van
de minister Van Boxtel voor gsb (D66) is er wel iets van te vinden, maar het gaat eigenlijk meer om enkele verwijzingen dan om een
volwassen eigen paragraaf.
Op de site van het ministerie zelf staat natuurlijk meer. Daar vinden we ook de doelstelling: “Met het Grotestedenbeleid wordt gestreefd
naar de ‘complete stad’. Een stad die in fysiek opzicht voldoet aan de – steeds hogere – eisen die bewoners, instellingen, bezoekers en
recreanten aan een stad stellen. Een stad die sociaal, leefbaar en veilig is en die reële kansen biedt aan mensen die kansen nodig hebben
en ze daadwerkelijk benutten. Een stad die economisch vitaal is, werk biedt aan wie dat zoekt en waar voldoende, hoogwaardige
vestigingslocaties voor bedrijven voorhanden zijn. Kortom: een stad die compleet is”.
De teleurstellende vergelijking tussen deze ferme doelstelling en het ontbreken van beschouwingen in de verkiezingsprogramma’s
suggereert veel negatiefs.
Vanaf 1994 zijn er steeds meer steden betrokken bij het gsb. Het ging allereerst om de grote vier (aangeduid met g4), maar thans zijn er
reeds dertig steden bij betrokken. Feitelijk heeft het gsb betrekking op bijna alle gemeenten boven de 100.000 inwoners, alsook enkele
middelgrote steden, zoals Alkmaar, Schiedam, Helmond, Leeuwarden en Emmen. Verder stelt de rijksoverheid zich bij het gsb bescheiden
op en plaatst terecht een grote verantwoordelijkheid bij de steden zelf. Zij dienen plannen te ontwikkelen en kunnen daarop gebaseerd
geld verwachten. Het nationale gsb is meer coördinerend dan determinerend. Anders dan men zou verwachten, levert volgens het cpb
deze decentrale aanpak weinig originele voorstellen op 1.
De waarde van het gsb ligt vooral in Den Haag zelf. Departementen gingen eindelijk eens samen om de tafel zitten om hun beleid met
betrekking tot de (grote) steden op elkaar af te stemmen. Dat departementen met elkaar samenwerken, is op zich een bestuurlijke prestatie
van formaat. Maar heeft het gsb steden gestimuleerd zelf aan de slag te gaan met hun problemen? Waren hun oplossingen zonder het
gsb niet tot stand gekomen? Dat kan worden betwijfeld.
Zwalkende koers
Den Haag vaart een zwalkende koers ten aanzien van de grote steden en de geschiedenis dreigt zich te herhalen. De in de tweede helft
van de jaren zestig verschenen Tweede Nota Ruimtelijke Ordening was volgens de bekende planoloog Steigenga gebaseerd op antiurbane gevoelens. De grote steden werden beschouwd als bron van achteruitgang van sociale en religieuze gevoelens. De
beleidsaandacht ging uit naar spreiding van de in 2000 verwachte twintig miljoen Nederlanders en van werkgelegenheid naar buiten de
Randstad. Dit leverde visioenen op van Assen of Apeldoorn als nieuwe standplaats voor (delen van) de rijksoverheid. Oud-minister
Drees jr., die toen voorzitter van de Rijks Planologische Commissie was, pleitte er voor de grote steden te verkleinen opdat de schaal
weer tot menselijke proporties kon worden teruggebracht. Verder had de gebundelde deconcentratie van de sub-urbanisatie de ‘nieuwe
stedelijkheid’ van groeikernen (‘New Towns’) zoals Almere, Purmerend, Zoetermeer, Spijkenisse en Nieuwegein tot gevolg. In de grote

steden zelf bestonden volgens de rijksoverheid vooral volkshuis-vestingsproblemen (stadsvernieuwing); over werkloosheid en
economische ontwikkeling werd gezwegen. De grote steden werden vóór 1973 (de Derde Nota Ruimtelijke Ordening) gezien als te groot
en te vol. Toch werd toen al gewaarschuwd voor de grondige onderschatting van de achterblijvende economische ontwikkeling en de
toenemende kans op structurele werkloosheid in de grote steden, welke niet alleen in de perifere regio’s zoals Oost-Groningen, ZuidLimburg en Twente voorkwam 2.
Pas in de jaren tachtig kreeg de economie van de grote steden in de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening een adequate behandeling. Maar
deze invalshoek werd na het vlotte herstel van de nationale economische groei en na een kabinets-wisseling afgezwakt in de Vierde Nota
Extra (Vinex). Ook het gsb van nu wordt bepaald door de Vinex-problematiek en door die van de integratie van etnische minderheden,
alsook door veiligheid, criminaliteit, culturele integratie en het bevorderen van ondernemerschap 3. Het gsb met betrekking tot etnisch
ondernemerschap is voornamelijk arbeidsmarktbeleid. Overigens verloopt deze bevordering succesvol, ook in vergelijking met het
buitenland. Ons land scoort goed bij het aantal (startende) etnische ondernemers. Nederland telt nu bijna 44.000 allochtone
ondernemingen, waarvan bijna een kwart van Turkse origine. Amsterdam heeft van dat totaal circa twintig procent, Rotterdam elf
procent, Den Haag negen procent en Utrecht drie procent. Deze dynamiek komt uit de etnische bevolkingsgroep zelf voort en wordt
nauwelijks beïnvloed door beleid, ook niet door het gsb. Wel kan een direct verband worden aangebracht met een structureel kenmerk
van (grote) steden, namelijk als broedplaats voor nieuwe ideeën en economische innovaties.
Vitale steden
Het gsb streeft naar vitale steden. Veel auteurs verwijzen daarbij naar de Amerikaans-Canadese stadseconome Jane Jacobs 4. Een van
haar centrale stellingen is dat economische en sociale vitaliteit hand in hand gaan. In de huidige economische theorievorming wordt de
analyse van de ruimtelijke clustering van economische activiteiten in stedelijke gebieden gezien als een belangrijke toevoeging aan
economische onderzoeksvelden. Daarbij kan worden gewezen op bijdragen aan de analyse van ‘clusters’, de ‘New trade theory’ en de
‘New economic geography’5. Bij dit alles staat het begrip agglomeratievoordelen centraal. Daarbij gaat het om begrippen zoals de
verhoging van productiviteit en de overdracht van innovaties en leereffecten. Een belangrijke hedendaagse stroming op het gebied van
agglomeratievoordelen houdt zich bezig met de verbinding tussen de economische en culturele dimensies van grote steden, bijvoorbeeld
in het werk van Allan Scott en in Nederland Robert Kloosterman 6.
Wat kan het gsb van de wetenschap leren? Bijvoorbeeld dat agglomeratievoordelen op zich van groter belang zijn dan beleid. Het gsb is
inmiddels zodanig verdund over vrijwel alle grotere gemeenten dat het zijn zin dreigt te verliezen 7. Moet het gsb zich dan alleen richten
op de g4 en de andere steden aan hun lot over laten? Dat zou onverstandig zijn. In de inmiddels Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening zet het
rijk sterk in op de zogeheten ‘stedelijke netwerken’, die juist op de samenhang van plaatsen binnen een stedelijke regio en die tussen aan
elkaar grenzende stedelijke gebieden wijst. Steden zijn niet meer te begrenzen via de verouderde gemeentelijke indelingen. In een tijd van
globalisering en ict dienen stedelijk-economische regio’s als uitgangspunt van beleid worden genomen en niet de zeer willekeurige
Thorbeckiaanse gemeentegrenzen 8. Het gsb mist daarvoor echter een bestuurlijke basis. Mede daardoor mist het gsb een basis waarop
stedelijk economische vernieuwing effectief kan worden begeleid.
Politieke agenda
Afgaande op de verkiezings-programma’s staan de (grote) steden niet centraal. Het gsb heeft blijkbaar niet de handen op elkaar gekregen
in de kaders van de diverse partijen. Dat is begrijpelijk als men alle heil verwacht van beleid. Toch gaat het te ver om het gsb nu bij de
vuilnisbak te zetten.
Politiek dreigt dat de morele waarden van de jaren zestig weer de boventoon gaan voeren: de stad is eng en onveilig, een poel van zonde
en ellende: vluchten dus! De (grote) steden verdienen een betere aanpak van de politiek; juist de positieve aspecten moeten worden
benadrukt. In economisch en cultureel opzicht moeten de stuwende economische en culturele krachten van stedelijke agglomeraties
worden opgepakt en ondersteund. Helaas is de politieke keuze nu even anders. Iemand als wijlen Pim Fortuyn heeft door zijn focus op de
onveiligheid de aandacht voor de positieve aspecten van steden naar de achtergrond gedrongen. De meeste andere politieke partijen zijn
hem daarin maar al te braaf gevolgd. Fortuyn signaleerde een breed volksgevoel, maar wie voor een echt leefbaar Nederland kiest, draagt
de economische en culturele innovatiekracht van grote steden een warm hart toe. Dat missen we node in de huidige Nederlandse politiek.

1 Centraal Planburuau, Naar een effectiever
2 J.G. Lambooy, Regionale en ruimtelijke politiek; over de wenselijkheid van een heroriëntatie van de spreidingspolitiek, ESB, 7 maart
1973, blz. 204-209.
3 J.G. Lambooy, Volle steden in een vol Nederland?, Socialisme en Democratie, jrg. 51, nr 2, 1994, blz. 82-86.
4 J. Jacobs, The economy of cities, New York, Vintage books, 1969.
5 M. Porter, The competitive advantage of nations, 1990, New York, Free Press; P. Krugman, Development, geography and economic
theory, Cambridge, MIT Press, 1995.
6 A.J. Scott, The cultural economy of cities,
7 Raad voor het Openbaar Bestuur, Steden zonder muren, Den Haag, 2001.
8 P.P. Tordoir, Marktwerking en ruimtelijke

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )

Auteurs