Ga direct naar de content

Hoe Big Brother bedolven raakte onder de rechten van de burgers

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 14 1983

Hoe Big Brother bedolven raakte
onder de rechten van de burgers
PROF. DR. J. PEN*

In plaats van Orwells Big Brother, die het hele particuliere leven onder controle heeft gebracht, zien
we anno 1984 een overheid die bedolven is geraakt onder de claims van de burgers. In dit artikel
beschrijft de auteur enkele oorzaken van deze ,,tragiek van Grote Broer”. Met name gaat hij in op een
aantal institutionele koppelingen tussen de particuliere en collectieve sector, die hebben
bewerkstelligd dat de laatste steeds zwaarder is gaan drukken op de eerste. Hierdoor zijn de
,,continuiteitsvoorwaarden” voor de economische ontwikkeling zelf aangetast. De auteur verwacht
dat het buitengewoon moeilijk zal zijn om de trend van een toenemende druk van de collectieve
sector op de particuliere om te buigen en de verzorgingsstaat overeind te houden.

Inleiding
Het is met Big Brother toch anders gelopen dan Orwell dacht.
Tenminste, in het vrije, halfbeschaafde Westen. De overheid is daar
geweldig uitgedijd, maar ,,big government” bemoeit zich betrekkelijk weinig met de particuliere levenswandel van de mensen. Behalve op een punt: wie een inkomen verwerft, moet dat goeddeels
bij hem inleveren. In plaats van de monolithische, spionerende, dirigerende, controlerende overheid van Orwell hebben wij een liberaal-fiscale verzorgingsstaat in het leven geroepen, met zijn veelheid
van bureaus, instanties, welzijnsstichtingen en welzijnskoepels. De
onderwerping van de burger heeft niet plaatsgevonden. Integendeel, de onderdanen mogen demonstreren, staken, kraken, en ze
mogen de overheid naar hartelust beledigen. Daarmee niet tevreden
slaan ze de resterende verboden in de wind, waaronder zeer redeh’jke. Ze mogen niet door rood licht rijden, gif storten, stelen; ze
doen het wel, in toenemende mate. En bovenal tillen de burgers de
belastingdienst. Big Brother vindt dat allemaal niet juist, maar kan
het onvoldoende verhinderen. Hij kan niet eens garanderen dat de
burgers hun auto’s ongeschonden terugvinden, of dat hun fietsen
ongestolen blijven 1).
Big Brother is niettemin zeer omvangrijk geworden. Dat komt natuurlijk doordat hij steeds meer dienende taken op zich nam, zoals
laaggeprijsd onderwijs, laaggeprijsd openbaar vervoer, laaggeprijsde medische voorzieningen. Het nieuwe en onbeheersbare zit
nog niet eens bij die taken, maar bij de rechten die de overheid aan
de burgers heeft verleend. Rechten op Grote Broer zelf en zijn vele
publieke kassen. Hij heeft zich daardoor een van zijn eigen rechten
laten ontfutselen: het budgetrecht. In plaats van de Orwelhaanse allesbeheerser zien wij, Kerstmis 1983, een kolos, die machteloos en
bijna bankroet ter aarde ligt, beklommen door de burgers die hun
geld opeisen en door de eigen ambtenaren die het financiele beleid
niet accepteren (,,pikken”). Een soort strijdgewoel dus.
In dit strijdgewoel wordt een type dubbelspraak gebruikt dat probeert te verhullen dat twee plus twee vier is. In dat opzicht heeft Orwell gelijk gekregen, behalve dan dat de dubbelspraak niet door de
overheid wordt ontworpen, maar door de strijdende partijen. Versluierd wordt dat de belangengroepen niet tegen de overheid strijden, maar tegen elkaar. Versluierd wordt ook dat de mensen die hun
geld van de overheid ontvangen omdat ze ambtenaar, trendvolger of
uitkeringsgerechtigde zijn, geen netto fiscale capaciteit hebben. Ze
brengen de fiscus wel bruto geld in het laatje, maar per saldo zijn ze
een bijlegger 2). Versluierd wordt ten slotte dat ambtenaren zelf
geen reeel beschikbaar inkomen voortbrengen. Politieagenten ver1198

richten per definitie nuttig en produktief werk, en hun prestaties
worden dan ook opgeteld bij het nationale inkomen, maar niet bij
het ,,vrij besteedbare” nationale inkomen. En het gevecht gaat, helaas, over de verdeling van die laatste grootheid: als men iets niet
pikt, gaat het over hetgeen op de markt wordt gekocht. De strijd en
de frustraties worden niet verzacht doordat we over zulke mooie
parken kunnen beschikken, of over sporthallen 3).
Dat laatste draagt bij tot de tragiek van Grote Broer. De frustraties van de politick en de economic komen bij hem terecht; maar hij
kan ze niet wegnemen. Met al zijn instellingen, zijn ambtenaren, zijn
sociale diensten blijft het behelpen. ledere misstand wordt de overheid aangerekend; niet slechts het lage peil der bijstandsuitkeringen, maar ook het te kort schieten van het reele inkomen in de bedrijvensector. Het geluk wordt opgeeist als ware het een overheidsprestatie, misstanden worden gesignaleerd met de bedoeling dat de
overheid ze zal opheffen door een bureau of subsidie (het ,,link*Hoogleraar staathuishoudkunde RU te Groningen. Dank aan C. Sterks en J.
Weitenberg. De laatste heeft de hier beschreven ideeen over het economised
draagvlak al jarenlang uitgedragen.
1) Onder het Breeel bestaande socialisme” gebeurt precies het omgekeerde.
De onderdanen mogen weinig; niet demonstreren, staken en kraken, en ze
moeten het niet in hun hoofd halen de overheid te beledigen. Maar echt belasting betalen hoeven ze niet. Wat bij ons belasting heet wordt daar surplus genoemd: een opslag op de prijzen die de staatsproducenten voor hun produkt
vragen. Die opslag komt tot uiting in een lage consumptie, maar niet in het
loonstrookje. Dat systeem is veel etfectiever om een soort berusting in stand te
houden. Het politieke succes is daardoor groter. Natuurlijk had Orwells 1984
betrekking op dat soort toestanden.
2) Een voorbeeld van dubbelspraak. In de Volkskrant van 16 november
1983 schrijft Marianne van Diepen, hoofdbestuurslid Abva-Kabo, onder de
titel »Acties zijn een noodzakelijk kwaad” dat ,,wij best graag voorwaarden en
afspraken vooraf maken” maar dat dit niet zal worden aanvaard ,,omdat de
collectieve sector geen winst maakt, zegt het kabinet. Het maken van winst is
het motief voor de produktie”. De auteur verzint eerst een fictieve uitspraak
van het kabinet, en leidt zo de aandacht af van de hoofdzaak, namelijk dat de
collectieve sector betaald wordt uit heffingen die deze sector zelf niet opbrengt.
3) Het hoort tot de tragiek van de socialistische partijen dat zij eerst de prioriteit van de collectieve diensten hebben bepleit, om vervolgens geconfronteerd
te worden met de teleurstellingen van de mensen op het stuk van het reeel besteedbare inkomen, door de vakbonden Mkoopkracht” genoemd. Niemand,
ook de PvdA niet, zegt tegen de vakbondsleiding; ,,gelieve een teruggang van
de geldinkomens te accepteren, want we hebben toch zulke prima scholen en
ziekenhuizen —dat vonden we immers belangrijker dan die domme koopkracht van de kapitalistische sector”. Op deze paradox is gewezen door H. van
den Doel. Hij spreekt van het ,,biefstuk-socialisme” dat met zich zelf in de
knoop raakt.

sisme” waar A. de Swaan zo aardig over schrijft). Intussen verwachten de mensen dat iemand zal doorgaan met het produceren van reeel beschikbaar inkomen — wie die iemand is wordt vaak in het midden gelaten, het mannetje in de maan misschien. Men bekommert

Ten derde: de heffing
Naast de koppelingen tussen beide sectoren via de toetreding en
via de inkomens, bestaat er een derde koppeling waar onder ambte-

zich niet om wat de economen de ,,continuiteitsvoorwaarden” (G.

naren en uitkeringstrekkers maar liefst over wordt gezwegen. Deze

A. Kessler) van de produktie noemen. Trouwens, de groei van het

bestaat hierin dat iedere cent die in de A-sector wordt uitgegeven

reeel besteedbare inkomen en de daaruit voortvloeiende consumptie helpen ons ook de brug niet over, want in de groei gaat het grootste stuk van de satisfactie weg naar de ,,preference drift” (B. M. S.
van Praag) en de ..reference drift” (A. Kapteyn), zodat de mensen

eerst moet worden geheven in de B-sector. Althans, als we het begrotingstekort constant willen houden. In feit is het oprekken van dit
tekort een methode geweest om de onaangename waarheid te versluieren, die luidt:

met een vervelend gevoel blijven zitten. De onlust steekt natuurh’jk

vooral de kop op zodra het reele inkomen en de werkgelegenheid
gaan krimpen. Maar juist op dat moment raakt Grote Broer al zijn

zekerheden kwijt. Hij heeft geen greep op het reele inkomen en zelfs
nauwelijks op de verhouding tussen de ambtelijke sector en de bedrijvensector.

Hierin is A het totaal aan overheidsuitgaven en sociale uitkeringen, TA het belastingbedrag (inclusief premies) dat door ambtenaren, trendvolgers en uitkeringstrekkers wordt opgebracht, en TB het

belastingbedrag (inclusief premies) dat uit de bedrijven wordt afgetapt. Even aannemende dat de belastingdruk in beide sectoren deTwee sectoren

zelfde is (dat is niet zo, want bedrijven worden dubbel gepakt) en dat
de marginale en de gemiddelde druk gelijk zijn, te weten t, dan geldt

De harde realiteiten die in de sociale strijd worden versluierd

(1-t) A = tB, waarin B het totale inkomen is van de bedrijvensector,

door nieuwspraak en dubbelspraak, kunnen eenvoudig worden be-

dus t/l-t = A/B. Deze simpele formule kan dienen om enkele ongunstige ontwikkelingen te beschrijven, die zich de laatste tien jaar
hebben voorgedaan, en die in niet geringe mate hebben bijgedragen

schreven.

De A-sector in de verzorgingsstaat bestaat uit ambtenaren,
..trendvolgers” en de uitkeringsgerechtigden. Een heterogeen ge-

tot de hulpeloosheid van Big Brother.

zelschap, qua produktieve prestaties, inkomens en toetredingsrechten, maar homogeen in een eigenschap: het inkomen komt uit de
openbare kassen. Het geld wordt weggehaald uit de B-sector, dat
zijn de bedrijven. Bovendien worden in de A-sector nog geheel an-

Om de gedachten te bepalen: zodra A gelijk is aan B wordt de belastingdruk 0,5. Daarbij valt echter te bedenken dat deze belasting-

dere uitgaven gedaan: materiele overheidsbestedingen, rente op

en premiedruk op de persoonlijke inkomens correspondeert met
een belasting- en premiedruk op het nationale inkomen die ongeveer een derde hoger is. Het verschil zit in de overdrachtsinkomens,

overheidsschuld, bijdragen aan internationale instellingen e.d.
De twee sectoren zijn op vele manieren aan elkaar gekoppeld,

die wel opgeteld worden bij het persoonlijke inkomen maar niet bij
het nationale inkomen. Een t van 0,5 correspondeert dus met een

waarvan ik er hier drie de revue laat passeren.

,,collectieve-lastendruk” in de traditionele zin van 0,75. Hebben we

dat in Nederland? Nee, nog niet.

Ten eerste: de toetreding
Essentieel is dat het aantal potentiele inkomensontvangers mede

bepaald wordt door wettelijke voorzieningen; ze komen er op neer
dat iedereen die een bepaalde leeftijd heeft bereikt, zeg zestien jaar,
recht heeft op toetreding tot de A-sector als er geen ander inkomen

Nederland in 1983
In Nederland hadden we begin 1983 een verhouding tussen de
omvangvande A-inkomensendievandeB-sectorvan75% 4). Het

voorhanden is. Dit is het grondbeginsel van de verzorgingsstaat, en

aantal mensen in de A-sector is echter 25% hoger dan in de B-sec-

het maakt het aantal inkomensontvangers in de A-sector tot een
restpost, die door de overheid niet wordt beheerst. Aangezien ook

tor. Hun gemiddelde inkomen bedroeg dus ongeveer 60% van het

het aantal inkomensontvangers in de B-sector (de marktsector) zich
onttrekt aan gouvernementele beheersing (het opgeven van de keynesiaanse politick) kan Grote Broer, onder hierna te omschrijven

inkomen in de B-sector. Hierbij past een belasting- en premiedruk
op de inkomens van 0,45.
De omvang van de A-sector hangt echter niet alleen af van het

aantal inkomenstrekkers en het gemiddelde-inkomensniveau. De

omstandigheden, lelijk met de gebakken peren komen te zitten.

overheid heeft ook nog uitgaven te doen aan materiele aankopen,

Ten tweede: de inkomenskoppeling

subsidies en rente. Dat is circa een derde van de omvang van de collectieve sector. Tegelijk omvat het inkomen in de bedrijvensector
ook meer dan de salarissom. Er zijn gelukkig nog winsten, die een

Door een reeks institutionele omstandigheden geldt dat het ge-

kwart van de omvang van deze sector uitmaken.

middelde inkomen in de A-sector — een aggregaat van ambtenaren-

Deze restterm heeft voor de bedrijven een zeer speciaal karakter

salarissen, trendvolgersinkomens en sociale uitkeringen — gekoppeld is aan het looninkomen in de B-sector. De verhouding tussen
beide wordt bepaald door:

en wordt daardoor eigenlijk bepalend voor de Nederlandse verzorgingsstaat. Aan de ene kant staat deze winstterm voor de meeste bedrijven op of beneden nul. Enkele andere bedrijven, zoals banken

a. het ,,trendbeleid” en de afwijkingen daarvan, genaamd ,,inhoudingen”, ,,trendkortingen” e.d. Allemaalzwaargeladenuitdruk-

en ondernemingen die hun geld in het buitenland verdienen, maken
winst. Onder de winstmakers is een heel bijzondere categoric: de

kingen die rechten symboliseren en de inbreuken daarop;

producenten en verkopers van aardgas. Daar vloeit het inkomen

b. de getalsverhoudingen binnen de A-sector tussen gesalarieerde

ruim en snel, en het vloeit bovendien linea recta naar de overheids-

ambtenaren en de uitkeringsgerechtigden. Die verhouding kan
de overheid veranderen door ambtenaren te ontslaan; als echter
ergens rechten in het geding zijn, dan wel hier (,,rechtspositie”);
c. de mate van nivellering binnen de ambtelijke salarisopbouw ten

sector. Kassa!! Helaas droogt deze bron binnen afzienbare tijd op.
De winstterm is dus naar twee kanten instabiel: lage winsten tasten

opzichte van de inkomens in de bedrijvensector;
d. de verhouding tussen het minimuminkomen der arbeiders en het
uitkeringsniveau. Zoals bekend was deze in Nederland een; deze

de continuiteit van de produktie in de bedrijven aan, en de aardgas-

winst is geen blijvertje. Het eerste is voor de komende decennia erger dan het tweede; de afbrokkeling van de B-sector overlaadt de
A-sector met werklozen en bijstandsontvangers.

Het blijkt dat in de inkomenskoppeling tussen beide sectoren al-

Het resultaat is een uitgavenpercentage in het nationale inkomen
van 0,7. Dat is het bekende cijfer waarmee de Nederlandse Big Brother boven aan de Europese ranglijst staat. Een tevreden land, zou
de oppervlakkige waarnemer zeggen. Bovendien worden de uitgaven niet volledig aan de contribuabelen in rekening gebracht; een

lerlei rechten van de A-burgers tot uitdrukking komen die de in-

deel blijft ongedekt. Dat is het financieringstekort, ter hoogte van

komensverhouding fixeren. De overheid kan misschien de inkomensverhouding tussen de A- en de B-sector verlagen, maar alleen
als zij bereid is gloeiend hete hangijzers aan te pakken. Voorshands
ziet het er naar uit dat de inkomensverhouding nauwelijks te beinvloeden valt zolang het trendbeleid wordt gehandhaafd.

10%. De gemiddelde belasting- en premiedruk ligt dus ongeveer op
0,6; of als we met persoonlijke inkomens rekenen, op 0,45. Deze

netto-netto-koppeling bestaat sinds 1976 en is uniek in de wereld. Er is daarna aan geknaagd.

ESB 21/28-12-1983

wordt niet gelijkelijk over de twee sectoren verdeeld. Winsten wor4) Zie DNB, Verslag over het jaar 1982, biz. 47.

1199

den zwaarder belast en de heffing op aardgasbaten is bijna 100%.
De druk in de B-sector is ongeveer §; in de A-sector j. Dat verschil

druk. De druk gaat van bijna 50% naar 75%. Dat zal leiden tot een
vergroting van het zwarte circuit, aantasting van de prikkels, verdere

ontstaat natuurlijk ook door de lagere inkomens in de laatste sector.

verkleining van de winsten. De supply-siders hebben een hele cata-

Daar zit weliswaar de minister-president in, maar ook de bijstandsmoeder.
Wie alleen op deze gegevens let kan nog niet helemaal bevroeden,

logus van readies in voorraad die leiden tot aantasting van de produktie. Dat is het Laffer-mechanisme en het ziet er niet goed uit. De
overheveling van middelen van de bedrijven naar de overheidssector zal mislukken doordat de fiscale capaciteit inkrimpt.
Tweede mogelijkheid: de bezuinigingen worden gevonden op de
materiele overheidsaankopen. De overheidsinvesteringen liggen nu
al 25% beneden het niveau van 1975. Dit is slecht voor de toekomst
en ook voor de B-sector, waar die investeringsgoederen worden gemaakt. Ook hier valt een ongunstige spiraal te verwachten. En zulks
vooral ook omdat het rentebestanddeel van de overheidsuitgaven
zal stijgen door de groeiende staatsschuld.
Derde mogelijkheid: de niet-actieven worden vastgehouden in de
bedrijvensector door gedwongen arbeidsduurverkorting. De kosten
worden nu niet gedragen in de vorm van hogere heffingen op de bedrijven, maar in natura: de reele lonen voor de bedrijven gaan naar
beneden. Dat kan als men het wil, maar we moeten dan wel van zeer
goede wille zijn. Geen pogingen om door looninflatie het geleden
loonverlies te herstellen, geen produktiviteitsverlies doordat selectie en coordinatie van al die deeltijdwerkers veel tijd, moeite en kosten vraagt. En insnijdende kortingen op het modale loon accepteren
dat naar het huidige minimumloon zakt.
Vierde mogelijkheid: ontkoppeling van de beloningen tussen de
twee sectoren. Deze ontkoppeling kan vele vormen aannemen: de
,,zachte” methode van salarisverlaging van jonge ambtenaren en
trendvolgers die de afgelopen jaren al is toegepast bij het onderwijs.
Ofwel: een sterke nivellering in de A-sector, dus kortom een negatieve Toxopeus-ronde. De trendkortingen kunnen doorgezet worden en leiden dan tot onbezorgde post, onopgehaald huisvuil, chaotisch openbaar vervoer, een grote massa blusschuim op het Binnenhof. Als dat gebeurt gaat de verzorgingsstaat in acties ten onder.
Ook kan de netto-netto-koppeling worden afgeschaft, dus de werkloosheidsuitkering, de AOW-uitkering en de bijstandsuitkering
kunnen worden verlaagd; daarmee doet de beschaving een stap terug.
Vijfde mogelijkheid: om wat vrolijker te eindigen: doorzettende
groei van de bedrijvensector, die misschien niet de hele aanwas van
de inkomenstrekkers kan absorberen, maar wel voldoende is om de
stijging van de produktiviteit bij te benen. Dan kan de drukstijging
beperkt of achterwege blijven. Maar het is een precaire weg, alleen
te bewandelen met geluk en met wijsheid beide. En stellig met een
beleid dat op versterking van de ondernemingen is gericht.

waarom de mensen ontevreden zijn. Het raadsel wordt opgelost als
we in aanmerking nemen dat de werkloosheid sinds 1970 is toegenomen, dat de werkgelegenheid sinds 1979 is afgenomen en dat we
sinds 1980 met een krimpend reeel inkomen zitten. De bedrijvensector is in een crisis geraakt, die de overheidssector heeft meege-

sleept. Dit vreet aan de basis van de verzorgingsstaat. In plaats van
op dit enigszins doodgeprate onderwerp in te gaan, beschrijven we

hier enkele ontwikkelingen in de verhouding tussen de twee sectoren die zich hebben voorgedaan en die nog wel even zullen aanhouden 5).

Ontwikkelingen

De eerste ontwikkeling is de groei van het aantal inkomenstrekkers, terwijl de opnamecapaciteit van de bedrijven stagneert. Dit is

een oude bekende uit de jaren zeventig, die zich vermoedelijk in de
jaren tachtig zal doorzetten. Meer mensen melden zich aan om werk
of om een uitkering. Voor ieder procent dat het aantal inkomenstrekkers toeneemt, neemt het aantal afhankelijken van de A-sector

toe met 2%. De breuk A/B neemt dan eveneens toe met ongeveer
2%. Het gaat dubbel op. Dat effect hangt, qua orde van grootte,
waarschijnlijk de komende tien jaren ook weer boven ons hoofd.

De volgende ontwikkeling is de groeiende arbeidsproduktiviteit
bij stagnerende omvang van de B-sector. Dat proces leidt, bij gegeven werkgelegenheid in de B-sector, tot uitstoot van arbeid bij de
bedrijven. Voor iedere procent stijging van de produktiviteit daalt
het aantal werkenden in de bedrijven met een procent en stijgt het

aantal mensen in de A-sector met een procent. Dus stijgt de verhouding tussen het aantal mensen in de A- en de B-sector met ongeveer
twee procent. Ook dat gaat dus dubbel op. Het lijkt niet te gewaagd

aan te nemen dat de produktiviteit met twee procent zal stijgen, zodat we uit dien hoofde een stijging van A/B kunnen verwachten met
vier procent per jaar.
Alles hangt nu af van de derde ontwikkeling: wat gaat de bedrij-

vensector doen. Daar is een reeks van oorzaken in het geding. Enerzijds de groei van de export, anderzijds de binnenlandse krimp. De

laatste, dus onze interne depressie, heeft sinds 1980 het beeld beheerst. Werkgelegenheid en reeel loon zijn gedaald. Dit alles heeft
geleid tot de echte crisis, die nog enigszins is opgevangen door de

toeneming van het begrotingstekort. Deze dempende factor wordt
niet langer geaccepteerd door de regering; begrijpelijk, want de
rente-uitgaven nemen er door toe. Zet de krimp door, dan valt een

snelle achteruitgang van het aantal inkomenstrekkers in de bedrijvensector te verwachten, met een corresponderende toename bij de
overheid en een verdere stijging van de verhouding A/B.
Om het beeld niet te somber te maken willen we deze mogelijk-

heid van doorzettende krimp uitsluiten, maar we halen haar tegelijk
weer binnen door aanstonds een f unctioneel verband aan te nemen

tussen de belastingdruk en de omvang van de bedrijvensector. Dit is
de Laffer-relatie, die de toekomst spiraalsgewijs kan verslechteren.
Voorlopig houden we het even op stagnatie van de bedrijvensector,

niet op een ineenstorting van de produktie. We hebben dus nog
steeds geen gedragsrelatie ingebouwd. Het boekhouden staat op de
voorgrond.

De slotsom van deze exercitie is niettemin dat voor de jaren tachtig een relatieve stijging van de omvang van de overheidssector te

verwachten valt. Dat wil zeggen: zolang de koppeling tussen de inkomens van de twee sectoren, die inzet is van het grote conflict van
1983, gehandhaafd blijft. De verwachte stijging van de omvang van
de overheidssector beloopt gemakkelijk een procent of zes per jaar,
dus een verdubbeling in een jaar of twaalf. De vraag is wat dit betekent voor de verhouding tussen A en B, die de belastingdruk be-

Big Brother verdient sympathie

Het is duidelijk dat Big Brother wankelt op lemen voeten. Hij verdient onze sympathie, maar hij wordt belaagd door de toestroming
van gedwongen niet-actieven. De liberaal-fiscale verzorgingsstaat
kan onder deze druk alleen overeind blijven als de fiscale capaciteit
voldoende stevig blijft. Dubbelspraak die deze waarheid versluiert,
gestook en een mentaliteit van niets te pikken bedreigen de bedrijvensector en daardoor ook de budgetsector. De bijstandsmoeders
worden er uiteindelijk de dupe van. De vrienden van de verzorgingsstaat moeten him aandacht richten op de bedrijven. Daar alleen kunnen de rechten worden gewaarborgd die we in de loop van
de tijd hebben opgebouwd.
En als deze rechten geen stand houden omdat de produktie dat
niet toestaat, is een nieuwe vorm van tolerantie nodig, zodat zinnige
compromissen kunnen worden gesloten. Een voortgezette klassenstrijd tussen de A- en B-sector bedreigt niet alleen de produktie
maar ook de beschaving. Het hoort immers tot de elementaire voorwaarden van de beschaving dat men harde waarheden als zodanig
herkent.
J. Pen
5) Het zal de ingewijde lezer niet zijn ontgaan dat de hier gevolgde benade-

paalt. Deze vraag heeft vele antwoorden al naar gelang van het sce-

ring sinds jaar en dag gevolgd wordt door De Nederlandsche Bank, en ook dat
zij daar met name is bedacht door G. A. Kessler. In zijn Voorwaarden voor

De oplossingen

voerd, maar dan zo ingewikkeld dat menigeen er moeite mee zal hebben. Bovendien heeft Kesslers publikatie ook nog een keynesiaans aspect, en dat

Eerste mogelijkheid: de materiele overheidsuitgaven en de bedrijfswinsten blijven wat ze zijn. Dan leidt de verschuiving van actieven naar niet-actieven tot een verhoging van de personele belasting-

met vreugde dat een gepensioneerd directeur van DNB in 1983 bestrijding
van onderbesteding opportuun achtte. Zij vergaten zijn beschrijving van zeer
verontrustende ontwikkelingen in de getalsverhoudingen tussen het aantal
inkomenstrekkers in de A- en B-sector.

economisch herstel, Amsterdam, 1983, wordt een soortgelijkeexercitie uitge-

1200

heeft alle aandacht getrokken. De critici van het regeringsbeleid vermeldden

Auteurs