Ga direct naar de content

Hoe arm zijn de armen?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 8 1999

Hoe arm zijn de armen?
Aute ur(s ):
Kruijk, J.L. de (auteur)
Erasmus Universiteit Rotterdam, http://www.intereconomics.com/deKruijk
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4222, pagina D9, 30 september 1999 (datum)
Rubrie k :
Dossier Oorzaken van armoede
Tre fw oord(e n):
inleiding

Dit artikel is een reactie op:
R.H.J.M. Gradus en N.H.J.M. Huppertz, Het meten van armoede, ESB-Dossier, 30 september 1999, blz. D4-D8.
Twee vragen:
1. Wie is arm in Nederland: een student met studiefinanciering van ongeveer 1.250 gulden netto per maand, een bejaard echtpaar met
alleen AOW van ongeveer 2.350 gulden bruto per maand, allebei, of geen van drieën?
2. Wie zijn armer: studenten met alleen studiefinanciering of bejaarden met alleen AOW?
Op beide vragen dient de maatschappij, U en ik dus, en de politiek een antwoord te hebben omdat wij met z’n allen de hoogte van
bovenstaande bedragen vaststellen.
Het artikel van Gradus en Huppertz geeft een goed overzicht van de verschillende wetenschappelijke methoden voor het bepalen van de
armoedelijn. Verder ben ik blij dat tevens aandacht wordt besteed aan de duur van de armoede van verschillende categorieën
huishoudens. Studenten bevinden zich immers in een andere positie dan bejaarden. In tegenstelling tot bejaarden, hebben veel
studenten het vangnet van hun ouders op de achtergrond en bovendien hebben ze vaak uitzicht op een forse inkomensstijging in de
nabije toekomst.
De auteurs beperken zich bij hun overzicht van de belangrijkste armoedemaatstaven helaas tot de verschillende methoden waarop de
armoedelijn kan worden bepaald. Vervolgens wordt gekeken naar het percentage van de bevolking dat onder zo’n armoedelijn zit en naar
wie dat zijn. Het overzicht beperkt zich dus tot de vragen: Hoeveel mensen zijn arm? en: Wie is arm?, terwijl de vraag: Hoe arm zijn de
armen? niet in hun beschouwing wordt opgenomen.
Toch is deze vraag politiek en maatschappelijk uiterst relevant, zoals uit het volgende voorbeeld zal blijken. Stel, er is een land met
honderd inwoners. De armoedelijn in dat land is, op welke manier dan ook, vastgeprikt op één dollar per persoon per dag. In dat land zijn
tien mensen arm, acht van hen hebben een inkomen van 0,9 dollar en twee hebben 0,1 dollar per dag. De armoedemaatstaf in dat land is
het percentage van de bevolking onder de armoedelijn, dat is dus thans 10%. Stel verder dat er een goedwillende regering is die de
armoede in dat land wil uitbannen, dat het budget voor armoedebestijding één dollar per dag is, en dat inkomensoverdrachten het
instrument voor armoedebestrijding is (overigens een slecht instrument, maar daar gaat het nu niet om). Wat zal die regering doen als zij
aan het eind van de rit zal worden afgerekend op het thema armoedebestrijding? Als zij één dollar per dag evenredig overdraagt aan de
acht minst armen (van $ 0,9) dan wordt de armoede in dat land vermindert van 10% tot 2%. Als zij dat bedrag evenredig zou besteden aan
de armsten van de armen, dan zal het effect 0,0 zijn. Aan het eind van de rit is dan nog steeds 10% van de bevolking arm.
Naar mijn mening is het minder belangrijk te zoeken naar de ultieme armoedelijn. Dat blijft toch tobben en zoeken naar de heilige graal. In
plaats daarvan lijkt het mij efficiënter in elk geval meer dan één armoedelijn tegelijkertijd te hanteren, zoals bijvoorbeeld 60%, 80%, 100%,
120% en 140% van welke armoedelijn dan ook. Daarmee kunnen de posities van verschillende typen huishoudens over de tijd en over de
armoedegroepen worden geëvalueerd. Informatie over de verandering van de samenstelling van de verschillende armoedegroepen en
hun karakteristieken over de tijd kan een belangrijk evaluatie-instument zijn van armoedebeleid van de overheid.
Armoede is geen dichotomie (met $ 0,99 ben je arm en met $ 1,01 ben je niet-arm), maar een glijdende schaal. Bovendien wordt uiteindelijk
elke officiële armoedelijn niet door de wetenschap bepaald, maar door de politiek. Dat was al zo bij de wetenschappelijke pogingen van
Beveridge in Engeland in 1942 en van Orshansky in de Verenigde Staten in 1975. Al die wetenschappelijke oefeningen zijn leuk en aardig,
maar het moet wel betaalbaar blijven. De uitkomsten van wetenschappelijk armoedeonderzoek worden daarom ook wel eens gijzelaars
van de politiek genoemd.
Verder is de betrouwbaarheid van databestanden nog niet ter sprake gekomen. De huidige inkomenscijfers worden verkregen op basis
van steekproeven, inkomenspanels en registers. Het is duidelijk dat daklozen en illegalen hierin niet representatief vertegenwoordigd zijn.

Tenslotte, het woord armoede heeft behalve een wetenschappelijk dimensie ook een morele connotatie. De gevoelswaarde die het woord
armoede met zich mee brengt berust uiteindelijk op een waardeoordeel. De wetenschap kan de inkomenspositie van bijvoorbeeld
studenten en bejaarden in klassen indelen en het verloop over de tijd keurig rapporteren. Maar het waardeoordeel over de
armoedepositie van bijvoorbeeld studenten en bejaarden en hun verandering over de tijd is uiteindelijk aan U.

ESB-Dossier: Oorzaken van armoede
Ten geleide
A. Doelman-Pel, Armoede in het debat
Inleiding
R.H.J.M. Gradus en N.H.J.M. Huppertz, Het meten van armoede
J.L. de Kruijk, Hoe arm zijn de armen?
Handel
J.H. Garretsen en J. Peeters, Globalisering en armoede
R. Went, Globalisering doet meer dan je denkt
Technologie
L.L.G. Soete en B. ter Weel, Technologie vraagt om meer persoonlijke vaardigheden
B. Cantillon, Armoede en ondergewaardeerde vormen van werk
Beleid
B.M.S. van Praag, Ouderen en alleenstaanden: pas op voor de armoedeval!
W. Derksen, Mensen zijn arm omdat andere mensen dat vinden
Maatschappij
B. Goudzwaard, Armoede vanuit maatschappelijk perspectief
R. Janssen, De achterzijde van de verrijking
Epiloog
H.A. Keuzenkamp, Oorzaken van armoede

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur