Ga direct naar de content

Het toezicht zwijgt

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 25 1995

Het toezicht zwijgt
Banken en verzekeringsmaatschappijen staan onder
toezicht met het doel rekeninghouders en verzekerden te beschermen. Daarvoor is ook alle reden want
zowel voor de inleg op bankrekeningen als voor verzekeringen geldt eerst betalen en pas (veel) later constateren of dat geld er nog is en de overeengekomen
tegenprestatie kan worden geleverd. In de tussentijd
kan veel gebeuren, van mismanagement tot pure oplichting. De buitenwereld en zeker de particulier, kan
dit onmogelijk op voorhand constateren. Vandaar dat
de gemeenschap een toezichthouder heeft aangesteld, in ons land de Nederlandsche Bank en de Verzekeringskamer, die toeziet op wat er binnen financiele instellingen gebeurt. De toezichthouder heeft
voor dit doel wettelijke bevoegdheden zoals het stellen van minimum eisen aan de kwaliteit van bestuurders en de omvang van het vermogen. Daarnaast
heeft hij toegang tot alle interne informatie en dienen
banken en verzekeraars regelmatig allerlei gegevens
ter beschikking te stellen. Omdat het daarbij vaak om
vertrouwelijke informatie gaat, dient de toezichthouder daar zeer zorgvuldig mee om te gaan. Hij heeft
dan ook een wettelijke geheimhoudingsplicht.
Recentelijk is het door de Verzekeringskamer gehouden toezicht in discussie gekomen naar aanleiding van problemen van verzekeraar Vie d’Or. Nu
verzekerden gedupeerd zijn, komt de vraag op of de
Verzekeringskamer wel goed heeft opgelet en goed
van haar bevoegdheden gebruik heeft gemaakt. De
Tweede Kamer is zich er mee gaan bemoeien en wil
een grondig onderzoek dat door de Rekenkamer zou
moeten worden gehouden. Strijdpunt is hoeveel inzage de Verzekeringskamer daarbij moet geven in het
dossier Vie d’Or en, nog verdergaand, in dossiers van
andere, gezonde verzekeringsmaatschappijen voor
het maken van een vergelijking.
Voorop dient te staan dat toezicht geen garantie
is dat zich geen ongelukken voordoen. Het toezicht
op banken en verzekeringsmaatschappijen in ons
land is zodanig georganiseerd dat de kans op ongelukken zo klein mogelijk wordt gemaakt door het
stellen van stringente voorwaarden aan de betrokken
instellingeri. Binnen die voorwaarden is de eigen verantwoordelijkheid van de ondernemingsleiding evenwel bepalend. De toezichthouder kan en mag ook
niet op de stoel van het bestuur gaan zitten op straffe
van het feit dat hij dan zelf alle verantwoordelijkheid
draagt en de feitelijke bestuurder is geworden. En
voor dat laatste zijn toezichthouders niet toegerust
(en ook niet in het leven geroepen).
Dit neemt niet weg dat de toezichthouder binnen
de kaders waarin hij wel moet opereren, zijn werk
goed of minder goed kan doen. De politieke verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de minister van
Financien. Het toezicht op de toezichthouder wordt
dus door hem gehouden. Maar dat is wel beperkt tot
een marginaal toetsend toezicht. De minister gaat
niet nog eens alles dunnetjes overdoen alsof hij zelf

ESB 25-1-1995

de toezichthouder was en zeker
niet in individuele gevallen. Dat is
niet zijn taak. Hij heeft dus ook
geen toegang tot de dossiers van
de toezichthouder, hij heeft dat niet
nodig en hij behoort dat ook niet te
hebben. De geheimhoudingsplicht
van de toezichthouder over individuele gevallen, ook naar de politick
verantwoordelijke minister toe,
maakt een grotere openheid tussen
toezichthouder en de financiele instelling mogelijk en omgekeerd kan
de toezichthouder op die grond
ook een grotere openheid verlangen. Wanneer er bij onder toezicht
staande instellingen het gevoel zou
M.J.L. Jonkbart
bestaan dat informatie die aan de Nederlandsche
Bank of de Verzekeringskamer wordt gegeven, bij
derden terecht kan komen, waaronder het parlement, dan zal dat zeker leiden tot grote terughoudendheid. Die terughoudendheid kan zover gaan dat
bepaalde informatie niet meer intern wordt vastgelegd, zodat de toezichthouder deze ook nooit kan
vinden en hij dus nooit naar buiten kan komen. Dat
daarmee ook de kwaliteit van de bedrijfsvoering ernstig kan worden aangetast, spreekt voor zich.
Geheimhouding van de toezichthouder is dus in
het belang van een goed toezicht, een goede bedrijfsvoering en dus van een zo goed mogelijke crediteurenbescherming. Geen enkel belang is echter absoluut. Er kunnen andere belangen zijn die haaks op
deze geheimhouding staan. Zo deed zich enkele
jaren geleden naar aanleiding van de ondergang van
een kleine, buitenlandse bank de vraag voor of de
Nederlandsche Bank zich in een getuigenverhoor op
zijn geheimhouding kon beroepen. Twee door het
faillissement gedupeerde gemeenten hadden het
getuigenverhoor gei’nitieerd om te bepalen of zij de
toezichthouder en/of derden eventueel aansprakelijk
konden stellen om zo (een deel van) hun schade te
verhalen. Er speelde dus het belang van de waarheidsvinding en er moest dus een afweging van belangen worden gemaakt. In ons land is er maar een
die bevoegd is een afweging tussen dit soort strijdige
belangen te maken en dat is niet de Tweede Kamer,
niet de minister van Financien, en niet de Rekenkamer. Alleen de (onafhankelijke) rechter is in een
positie om de geheimhouding die de ene wet vergt
en de openbaarheid die de andere verlangt, van
geval tot geval tegen elkaar af te wegen. Zolang de
rechter geen uitspraak heeft gedaan, dient de Verzekeringskamer dan ook te zwijgen, wat de minister en
de Rekenkamer ook zeggen en wat het parlement er
ook van moge vinden.

Auteur