Ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van ESB in 2016 schreef Willem Molle, emeritus hoogleraar aan de Erasmus Universiteit, een special over de geschiedenis van ESB (Molle, 2016). Hij was directievoorzitter van NEI/Ecorys en voorzitter van de Commissie van Redactie van ESB geweest, en tijdens het schrijven van de ESB-geschiedenis werd hij geïnspireerd om breder onderzoek te doen naar de geschiedenis van wetenschappelijke bladen. Het resultaat is onlangs verschenen: Het professionele tijdschrift in de transitie van de Nederlandse maatschappij, 1850–1920. Een prachtig boek, goed geschreven en uitvoerig gedocumenteerd. Het zou een proefschrift kunnen zijn.
Omdat het onmogelijk is om de geschiedenis van alle wetenschappelijke bladen te bestuderen, maakt Molle een keuze: het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG), De Ingenieur, Economisch Statistische Berichten (ESB) en het Nederlands Juristenblad (NJB). Deze bladen richten zich allemaal op universitaire beroepsbeoefenaren, maar zijn niet zuiver wetenschappelijk, hebben een behoorlijk bereik in de doelgroep en kennen een hoge frequentie van verschijnen, wat essentieel is voor het effectief overdragen van actuele informatie. Uitgangspunt is Molles hypothese dat professionele tijdschriften een belangrijke rol spelen in de informatievoorziening aan professionele beoefenaren, en daarmee bijdragen aan de fundamentele verandering van de Nederlandse maatschappij.
Historische context
Molle deelt de analyseperiode in drieën: 1850–1914, 1914–1945 en 1945–2020, en bespreekt de band met de beroepsvereniging uitgebreid. In de eerste periode bestond ESB nog niet. Het werd in 1916 opgericht door de elite van het Rotterdamse zakenleven die tevens de Nederlandse Handels Hoogeschool (NHH) oprichtte (thans de Erasmus Universiteit). Pas in de 21e eeuw kwam er een vaste relatie tussen ESB en de Koninklijke Vereniging voor Staathuishoudkunde. Uitgever werd het Nederlands Economisch Instituut (NEI, thans Ecorys), gelieerd aan en gehuisvest bij de NHH.
Het NTvG (1857) en De Ingenieur (1886) werden rechtstreeks door een beroepsvereniging opgericht – respectievelijk De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst en die van de Delftse ingenieurs (thans Het Koninklijk Instituut van Ingenieurs). Het NJB is opgericht door een uitgeverij (Tjeenk Willink), en heeft een goede relatie met de Nederlandse Juristen-Vereniging. De relatie tussen NTvG en zijn oprichter werd in 1946 verbroken, omdat het blad tijdens de oorlog bleef verschijnen.
Vooral na 1945 traden er grote veranderingen op. Molle deelt deze periode daarom weer in drieën. Tot 1975/1980 deden zich aanzienlijke technische veranderingen voor en was er meer economische groei, mede veroorzaakt door de Europese integratie. Vanaf 1975 waren er minder lezers en advertenties, en kwam er concurrentie van nieuwe media. Dat laatste werd na 2000 nog versterkt door de toenemende digitalisering. Tevens verplaatsten discussies vanuit de vakgebieden zich steeds meer naar de landelijke dagbladen. In aparte hoofdstukken, die ook afzonderlijk te lezen zijn, beschrijft Molle de geschiedenis van de vier tijdschriften – en sluit hij af met een, ook afzonderlijk te lezen, hoofdstuk over de gemeenschappelijke en specifieke kenmerken. Hij concludeert dat alle vier in hun missie grote overeenkomsten hebben; ze hebben de ambitie om een belangrijke rol spelen in de informatievoorziening aan professionele beoefenaren, en daarmee bij te dragen aan een fundamentele verandering van de Nederlandse maatschappij.
Behoorlijke impact
Of er aan die missie voldaan wordt, onderzoekt Molle door de tijdschriften via drie modellen te analyseren.
1.Het bemiddelingsmodel. Dit analyseert de relaties tussen de actoren (wetenschap, studenten, bedrijf, uitgever en de auteurs) met betrekking tot de bladen. De redactie vervult daarbij de rol van informatiemakelaar, beschikkend over voldoende talent om alle actoren te bedienen.
2.Het productmodel. De informatie moet goed aansluiten bij de wensen van de doelgroep, moet regelmatig worden verspreid in druk, en de laatste jaren ook digitaal.
3.Het bedrijfsvoeringsmodel. De bladen moeten voldoende rendement maken om levensvatbaar te zijn. Daarbij zijn de inkomsten uit abonnementen, reclame en uit beroepsverenigingen relevant.
De tijdschriften vertoonden weinig verschil in hun bemiddelings- en productmodel. Ze werden een toonaangevende informatiebron en richtten zich met succes op de behandeling van grote maatschappelijke vraagstukken. Uiteraard ging dat gepaard met discussies, soms conflicten (niet bij ESB), bijvoorbeeld tussen redacties en de besturen van de uitgevers. Bij de bedrijfsvoering waren er verschillen, ondermeer samenhangend met het verloop van de kosten en opbrengsten. Daarbij speelde een rol of de uitgever een wel of niet op winst gerichte onderneming was. Bij zijn analyse werd Molle echter beperkt door gebrek aan gegevens. Hij maakt veel gebruik van jaarverslagen, en van wat hij noemt ‘zelfevaluaties’ van de tijdschriften bij vooral jubilea. Toch slaagt hij erin om met verantwoorde aannames vanaf 1900 vergelijkende cijfers te verzamelen over oplages en abonnementsprijzen. Ik zal me hieronder vooral concentreren op ESB.
In de beschrijving van het bemiddelingsmodel concludeert Molle dat, met name in de meest recente periode, door de veranderende lezersvoorkeuren de maatschappelijke invloed is afgenomen. Hoe die invloed was, bepaalde hij onder andere door na te gaan hoe vaak er in het parlement verwezen werd naar een artikel in het tijdschrift. Hij noemt voorbeelden zoals bij het NTvG de Spaanse griep en de tbc-bestrijding, bij De Ingenieur de ontwikkeling van de stoomtechniek en de vele infrastructurele projecten, en bij het NJB de modernisering van de (sociale) wetgeving. Wat betreft ESB noemt hij artikelen tijdens de crisis in de jaren dertig over bijvoorbeeld de gouden standaard en over werkloosheidsbestrijding, en na de Tweede Wereldoorlog over onder andere het monetaire beleid. Vanaf 1957 schreven de opeenvolgende secretarissen-generaal van het Ministerie van Economische Zaken een nieuwjaarsartikel, dat steeds veel aandacht trok, en aanvankelijk wel ‘de alternatieve troonrede’ werd genoemd. Ook was er veel aandacht voor de artikelen over de rijksbegroting. Deze verschenen tot in de jaren tachtig steeds een week vóór de Algemene Beschouwing in de Tweede Kamer, en vormden voor Kamerleden een welkome ondersteuning. Molle vermeldt niet dat in de jaren zeventig de voorzitter van de Tweede Kamer, Vondeling, het voorstel deed om de Algemene Beschouwingen al een week na Prinsjesdag te houden. Daardoor zouden de Kamerleden verstoken kunnen blijven van de deskundige artikelen in ESB. Een brief van de redactie bleek voldoende voor Vondeling om zijn voorstel in te trekken. Enkele jaren daarna besloot de Tweede Kamer toch om de beschouwingen te vervroegen. Ook werd de redactie door kabinetsleden bij ingewikkelde beleidsproblemen soms om advies gevraagd.
Moeizame bedrijfsvoering
Wat betreft de bedrijfsvoering van ESB meldt Molle dat begin jaren zeventig het Rotterdamse bedrijf Internatio-Müller met 50.000 gulden te hulp kwam toen ESB verliezen maakte die niet door de uitgever, het NEI, konden worden gedekt omdat ook het NEI zelf verlies leed. Bovendien was er te weinig aanbod van artikelen. Molle noemt niet dat de hoofdredacteur zonder ruggespraak via een bevriende journalist, die een rubriek in ESB had, ervoor zorgde dat het NRC Handelsblad meldde dat ESB op omvallen stond. De voorzitter van de Commissie van Redactie, Henk Lambers, was daar boos over. Een week daarna kwam Internatio-Müller met de gift. Toevallig? Lambers was voorzitter van de raad van commissarissen van dit bedrijf. En die hoofdredacteur was de schrijver van deze recensie.
Daarna gebeurde er meer om het verlies van ESB weg te werken. Op basis van een lezerskringonderzoek werd er besloten het omslag en de lay-out te moderniseren. Het resultaat was een nieuw logo, het omslag zou oranje worden en het koppelstreepje tussen Economisch en Statistisch zou verdwijnen. Opvallend is dat Molle dat streepje weer in zijn boek introduceert. Is dat bewust gedaan, of is dit het resultaat van een overijverige corrector? In het boek staan vier omslagen afgebeeld die het blad sinds 1960 heeft gehad. Het omslag met het logo uit de jaren zeventig ontbreekt.
Molle schenkt terecht aandacht aan de grote invloed van de digitalisering. ESB is nu een maandblad geworden. Daarmee is het doel om lezers snel te informeren wat verwaterd, ook al verschijnt er iedere week een digitale nieuwsbrief met nog te publiceren artikelen. Maar er is meer veranderd. Hoewel het blad gevuld wordt met toegezonden artikelen, gevraagde en ongevraagde, moest de hoofdredacteur voorheen in ieder nummer een redactioneel commentaar schrijven over een actueel onderwerp. Daarnaast werd de actualiteit bevorderd door vaste rubrieken. Zowel deze als het redactionele commentaar, die veel gelezen werden, bestaan niet meer. Specials over een specifiek onderwerp, nu standaard, werden vroeger zo veel mogelijk vermeden. De redactie verspreidde deze liever over de verschillende nummers om te bevorderen dat het blad voor alle lezers interessant bleef. Om levensvatbaar te blijven verhuisde ESB van NEI/Ecorys via de uitgeverijen Lemma, Boom en Sdu naar de FD Media Groep (FDMG).
Tot slot
Het boek maakt duidelijk dat de vier behandelde tijdschriften grote overeenkomst hebben wat betreft hun missie, en erin geslaagd zijn om bij te dragen aan de verandering van de Nederlandse maatschappij. Door digitalisering, specialisatie en de uitbreiding van het aantal informatiebronnen zal dat in de toekomst moeilijker worden. Wat betreft ESB concludeert Molle dat daardoor het blad “er niet in is geslaagd alle beoogde doelgroepen goed te bereiken” – wel de beleidsmaker, maar niet de bedrijfseconoom en de student. “Hoewel het aantal academisch gevormde economen flink is gegroeid, zorgde dat niet voor een substantiële verbreding van de basis.” Maar, zo concludeert hij, dat daardoor de bedrijfseconomische inkadering wel is veranderd en het product is gemoderniseerd, zodat ESB “erin is geslaagd een nieuw evenwicht te vinden, maar moeite heeft om het daardoor ontstane verlies aan impact te beperken”. Dit laatste wordt naar mijn mening veroorzaakt door de vele vormen van informatievoorziening in de laatste jaren, en omdat de beleidsdiscussies zich vooral hebben verplaatst naar de landelijke dagbladen.
Literatuur
Molle, W. (2016) ESB honderd jaar in bedrijf. ESB, 101(4726), 38–40.
Willem Molle, Het professionele tijdschrift in de transitie van de Nederlandse maatschappij, 1850–1920, Amsterdam University Press, 326 pagina’s, € 34,99.
Auteur
Categorieën