Ga direct naar de content

Het disnut van de kalkoen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 20 2002

Het disnut van de kalkoen
Aute ur(s ):
Reitsma, A. (auteur)
Redacteur ESB
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4390, pagina 917, 20 december 2002 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):

Of het nu is omdat de Kerst weer naakt of omdat de donkere dagen daarvóór ons tot bezinning brengen: ik weet het niet. Maar ik zou
u, lezer, graag met enige filosofische overpeinzingen confronteren. Laat ik beginnen bij het begin.
Recent heb ik enigszins aarzelend de gedachte opgevat dat de rol van de econoom is om de vooruitgang te accommoderen. Die opvatting
vloeit voort uit een gedachte dat het vast zo bedoeld was: dat de mens zich ontworstelde uit een bestaan waarin hij moeizaam zijn ‘brood’
aan de aarde moest onttrekken, naar een bestaan waarin iedereen een zo goed mogelijk leven leidt. ‘Aarzelend’ omdat ik ten prooi ben
aan conservatisme dat zegt: “maar vroeger deden we het toch ook zonder?” en afkerig ben van de gedachte dat we elke menselijke
wens maar moeten honoreren.
Maar juist in het licht van die gedachte treft het me dat, terwijl de mens het door de eeuwen heen alleen maar beter heeft gekregen, dieren
het vooral slechter hebben gekregen. Althans wanneer zij voor menselijke consumptie bedoeld zijn. Het is genoegzaam bekend dat het
geen prettig toeven is in de bio-industrie. Het tolereren van dat gegeven lijkt moeizaam te combineren met de processen die met
vooruitgang gepaard schijnen te gaan: meer ruimte voor consideratie en een streven het lot van allen te verbeteren.
Natuurlijk: er wordt aan gewerkt. Maar van minder dan een A4-tje zitruimte voor een legkip naar een A-4tje in 2005 1: noem dat werken.
Het gegeven dat er moeizaam geijverd moet worden voor stro in de stal, terwijl buiten weiland onbenut blijft; noem dat een (allocatieve)
verbetering.
Het gaat dus traag. Is dat erg? Ik meen van wel. Ik geloof (ik heb u gewaarschuwd: het kan filosofisch worden!) dat de mens, die zichzelf
als de meest ontwikkelde soort ziet en zichzelf de grootste hersencapaciteit toedicht, de plicht heeft die capaciteit niet ijdel te laten en
daarom een verantwoordelijkheid heeft om te reflecteren op wat hij de ander aandoet, en probeert te bedenken hoe het beter kan. (IJdele
capaciteit is daarenboven economisch inefficiënt!) Dat is uit de aard der zaak een normatieve gedachte. Maar deze wordt mede ingegeven
doordat verandering niet vanzelf komt. Onze levende zuivel- en vleesproducenten hebben immers geen dreigpunt. Zij kunnen niet
claimen dat de koek groter wordt als zij erbij komen, zij kunnen niet dreigen hun medewerking op te zeggen als de arbeidsvoorwaarden
niet bevallen.
Nu heb ik een utopisch idee. Rekenschap, aandacht voor duurzaamheid, en consideratie worden over het algemeen bevorderd wanneer
ergens een geldwaarde aan kan worden gehangen of wanneer een verband met de eigen beleving gelegd kan worden. Denk aan het
formuleren van een duurzaam nationaal inkomen, of aan het creëren van milieubewustzijn onder verwijzing naar de wereld die er voor de
eigen kinderen overblijft. Kunnen we die lijn doortrekken naar een ‘waardering’ van het lot der dieren? Maar hoe dan, roept u uit, vermijd
je de onmogelijkheid van ‘interpersonele’ nutsvergelijking, en al helemaal: hoe waardeer je het nut van dieren versus dat van mensen?
In de welvaartstheorie ontkomen we aan interpersonele nutsvergelijking door nutten op geld te waarderen. Daarmee kan worden
vastgesteld of vooruitgang in de zin van Pareto of Hicks-Kaldor mogelijk is. Of we ontkomen aan de weging door vast te stellen dat iets
een ‘merit’ of ‘demerit’ good is. Omdat dat laatste als gezegd echter niet tot snelle veranderingen leidt, beoog ik een sterkere invulling van
het eerste.
Noem mij een dwaas, maar ikzelf maak een afweging van de lol die ik aan consumptie van een stuk vlees beleef, tegen het disnut dat het
dier door de gegeven productiewijze van zijn vlees beleeft. Zou ik vanuit die lol het dier in principe kunnen compenseren? Is het
consumeren van dat marginale stukje vlees dus een Hicks-Kaldor-verbetering ten opzichte van een situatie dat ik het niet zou laten
produceren? Die weging pakt voor mij meestal negatief uit.
Maar hoe kom ik dan tot mijn weging? Het nut van een dier kan ik toch niet inschatten? Misschien inderdaad, kennen wij het nut van een
dier niet. Maar disnut, dat moet kenbaar zijn. Disnut zoals angst en pijn: dat zijn prikkels die iedere hogere soort kent, omdat ze van
belang zijn voor het levensbehoud. Waar exacte kennis over de intensiteit van die prikkels ontbreekt, kunnen we er slechts van uitgaan
dat dieren deze prikkels, die in de natuur erg belangrijk zijn, tenminste zo goed kennen als wij. Dan echter kunnen we onze eigen
waardering van disnut ook als vertrekpunt hanteren. Ik suggereer een beginnetje om te proberen disnut op geld te waarderen: hoeveel
geld heeft u ervoor over om bij de tandarts verdoofd te worden bij het boren en zo pijn te vermijden? U kunt zelf het verband leggen met
de schrikwekkender praktijken die uitvloeisel zijn van de bio-industrie.
Stel nu dat we het disnut kennen en weten op welke wijze dat verlaagd kan worden door minder intensieve industrie. Dan kunnen we ook

makkelijker bezien of dat opweegt tegen de kosten daarvan. Wellicht kan dat helpen regelgeving te bespoedigen: we kunnen dan immers
in termen van welvaartsmaximalisatie spreken!
Vergezocht wellicht. Maar is het niet heerlijk om straks bij de kerstkalkoen te kunnen denken dat we als economen misschien ook hier
nog eens een rol kunnen spelen bij het accommoderen van vooruitgang, door medeweging van ieders lot?

1 Zie NRC Handelsblad, 21 november 2002.

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur

Categorieën