Ga direct naar de content

Groei- verwachting per regio

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 3 1996

Groei- verwachting per regio
Aute ur(s ):
Bomhoff, E.J. (auteur)
Hertog, R.G.J. den (auteur)
Hoogenboom, E.N. (auteur)
De auteurs zijn werkzaam b ij NYFER.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4039, pagina 18, 3 januari 1996 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
ruimtelijke, regionale, economie, modellen, voorspellingen, nederlandse, economie

Tussen de prognoses van het CPB op macro-niveau en de winstprognoses van beursgenoteerde ondernemingen op micro-niveau zit een
tekort aan regionale informatie. Het CBS publiceert de Regionale Economische Jaarcijfers en de Kamers van Koophandel (KvK)
publiceren de ERBO-enquête. Deze cijfers geven gedetailleerd informatie over het verleden. Het CBS en de KvK geven echter geen
regionale voorspellingen voor de groei. NYFER heeft een model ontwikkeld dat tracht de internationale, nationale en sectorale
ontwikkelingen te vertalen naar regionale ontwikkelingen. Dit model bestaat uit twee submodellen. Het eerste submodel verklaart de
jaarlijkse groei in de verschillende sectoren van de economie. Dit submodel geeft voorspellingen voor de industrie, de dienstensector,
etc. In het tweede submodel wordt de jaarlijkse groei van de provincies gerelateerd aan de sectorale groeicijfers; we houden rekening
met verschillen in de mate waarin provincies profiteren van de hoge groei bij bijvoorbeeld de handel en het transport. De nationale en
de eerste regionale prognoses staan in dit artikel 1.
Nederland
Niet spectaculair, maar evenmin bedreigend, zo luidt de prognose voor de economische groei in 1996. In 1994 was de economische groei
in Nederland 2,7%, dat is iets hoger dan het lange termijn gemiddelde, en 1995 en 1996 lijken daar weinig van af te wijken (zie tabel 1).
Vanzelfsprekend is de definitieve uitkomst voor 1996 nog onzeker en met een historische foutenmarge rond NYFERs voorspelling van a
1,14% (a 1 x de standaardfout), kan de uitkomst voor 1996 nog variëren tussen ‘duidelijk beter dan gemiddeld’ en ‘zwak positief’. Maar
economisch gesproken zijn er op dit moment geen signalen die wijzen op een uitzonderlijk goed jaar en evenmin voortekenen van een
recessie.

Tabel 1. Landelijke prognoses, jaarlijkse reële groei
Bbp

1994
1995
1996

2,7
2,7
2,7

CPIpart.
Inflatie consumptie
2,7
1,8
1,7

2,1
2,1
2,5

part.
invest.

export

2,7
7,0
5,8

5,8
6,2
5,9

loonkosten
2,0

1,4
2,5

werkloosh.
(ultimo )
7,5

7,0
6,6

De combinatie van een lage rentestand en aanhoudend goede resultaten bij het bedrijfsleven wijst op een verdergaande groei in de
bedrijfsinvesteringen, zij het waarschijnlijk iets minder krachtig dan in 1995. Voor de Nederlandse export verwachten we eveneens een
meer bescheiden groei dan in 1995, maar de consumptie in het binnenland moet kunnen compenseren voor een geringe afzwakking in de
groei van investeringen en buitenlandse afzet. Net als in eerdere perioden van economisch herstel, groeiden eerst de investeringen en de
export en volgde daarna de particuliere consumptie. Hoewel de lage inflatie een matigend effect heeft op de loonstijgingen, zal de
aanhoudende, positieve economische groei de vakbonden aanzetten tot het stellen van iets hogere looneisen. Hogere lonen zullen de
groei van de werkgelegenheid enigszins remmen, maar drie achtereenvolgende jaren met een economische groei van 2,7% maken een
daling van de werkloosheid mogelijk van 7% eind 1995 naar 6,6% eind 1996.
Regionale ontwikkelingen
Voor de perioden 1974-1993 en 1990-1993 geeft tabel 2 voor 11 provincies de gemiddelde jaarlijkse groei van het reële bruto regionaal
product (brp). De gemiddelden zijn berekend op basis van data uit de Regionale Economische Jaarcijfers van het CBS. Flevoland wordt
buiten beschouwing gelaten omdat het geringe aantal data voor deze provincie een zinvolle empirische analyse onmogelijk maakt. Hoe
groot zijn de verschillen in economische vooruitgang tussen de provincies de afgelopen jaren geweest?

Tabel 2. Gemiddelde jaarlijkse reële groei van het BRP in %

1974-’93
Groningen*
Friesland
Drenthe
Overijssel
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Limburg
Noord-Brabant

0,8
2,1
2,5
2,0
2,1
3,0
2,0
1,8
2,1
2,3
2,7

Bnp Nederland

2,1

1990-’93
2,1
1,4
1,5
2,2
2,7
3,4
1,6
2,2
-1,1
0,4
2,5
2,0

* Zonder delfstoffenwinning

In de periode 1974-1993 bleven Groningen (zonder aardgas) en Zuid-Holland in groei duidelijk achter. De provincies Drenthe, Utrecht,
Noord-Brabant en Limburg presteerden (aanzienlijk) beter dan de totale Nederlandse economie. De verschillen in reële groei tussen
Noord- en Zuid-Holland enerzijds en Utrecht en Noord-Brabant anderzijds zijn ongeveer een procentpunt. figuur 1 geeft met behulp van
twee indices een duidelijk beeld van de aanzienlijke gevolgen van de verschillen in groei tussen Utrecht en Zuid-Holland. Voor beide
provincies is de index in 1973 gelijk aan 100. De groei voor Utrecht vertaalt zich in een stijging van de index naar ongeveer 180, terwijl de
index van Zuid-Holland stijgt tot slechts 140. Er zijn ook verschillen in groeiprestaties over de tijd. In Drenthe en Limburg lag de groei de
laatste vier jaar onder het landelijke gemiddelde, terwijl een boven-gemiddelde prestatie werd geleverd in de periode 1974-1993. Friesland,
Noord-Holland en Zeeland kunnen de laatste vier jaar het landelijke groeitempo niet langer bijhouden.

Figuur 1. Cumulatie van groei
In tabel 3 staan groeiprognoses voor het reële brp en het arbeidsvolume voor 1996 2. De verschillen in de verwachte reële economische
groei tussen de provincies zijn aanzienlijk. In de provincies Friesland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg zal de economische groei naar
verwachting hoger zijn dan in geheel Nederland. Drenthe, Gelderland, Overijssel en Noord-Holland wijken niet veel af van het landelijke
beeld. Zeeland, Zuid-Holland en met name Groningen blijven in groei achter bij de rest van Nederland.

Tabel 3. Prognoses voor 11 provincies
Groei reëel bruto
regionaal product
1996
Groningen a
Friesland
Drenthe
Overijssel
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid -Holland
Zeeland

0,6%
3,2%
2,9%
2,6%
2,9%
3,7%
2,6%
2,4%
2,2%

Afwijking
t.o.v.
Nederland
-2,1%
+0,5%
+0,2%
-0,1%
+0,2%
+1,0%
-0,1%
-0,3%
-0,5%

Groei
arbeidsvolume
1996
0,9%
1,1%
1,8%
1,5%
1,4%
2,7%
1,3%
0,9%
1,4%

Afwijking
t.o.v.
Nederland
-0,6%
-0,4%
+0,3%
-0,0%
-0,1%
+1,2%
-0,2%
-0,6%
-0,1%

Limburg
Noord-Brabant

3,3%
3,5%

+0,6%
+0,8%

1,9%
1,9%

+0,4%
+0,4%

a. Zonder delfstoffenwinning

Sectoren
In onze analyse is veel aandacht besteed aan landelijke en regionale ontwikkelingen in sectoren van de economie. De volgende indeling
wordt gehanteerd: landbouw en visserij; delfstoffenwinning; industrie; openbare nutsbedrijven; bouwnijverheid en
bouwinstallatiebedrijven; handel, hotel- en restaurantwezen, en reparatiebedrijven; transport-, opslag- en communicatiebedrijven;
overige diensten.
De provincie Groningen drijft economisch en geologisch op aardgas. Het aandeel van de delfstoffenwinning in het brp is bijna 35%,
terwijl het aandeel van deze sector in het bnp nog geen 5% bedraagt. Zonder de gaswinning voorzien we voor Groningen een groei van
slechts 0,6%, welke vooral zal moeten worden gegenereerd door de dienstensector. Het transport en de dienstensector zullen naar onze
verwachting in 1996 met 3 tot 4% de snelst groeiende sectoren zijn. Op basis van historische ontwikkeling kan worden nagegaan in
hoeverre een regio of provincie profiteert van de ontwikkelingen in een sector. Friesland en Drenthe zullen kunnen profiteren van de
hoge groei bij het transport. In Zuid-Holland zou de bijdrage van het transport aan de regionale groei negatief kunnen uitvallen. De hoge
groei in de dienstensector zal voor sterke groei-impulsen in Utrecht, Noord-Brabant en Limburg zorgen. De groei in Overijssel en
Gelderland wordt sterk bepaald door de gunstige ontwikkelingen in de bouw. Gelet op het verleden verwachten we dat de handel-horeca
de grootste bijdragen zal leveren aan de groei van Utrecht, Zuid-Holland, Noord-Brabant en Limburg. Zeeland en Limburg zullen naar
verwachting sterk kunnen profiteren van het economische herstel in de industrie, dat zich in 1994 heeft ingezet en dat naar onze
verwachting zich de komende jaren zal weten te handhaven.
De werkgelegenheid zal het sterkste kunnen groeien in Utrecht, Limburg en Noord-Brabant. De banen zullen in deze drie provincies
vooral worden gecreëerd door de handel- horeca en het transport. De groei van de werkgelegenheid zal tegenvallen in Zuid-Holland. De
nieuwe banen in de handel-horeca, het transport en de dienstensector zullen voor een belangrijk deel de uitstoot van arbeid in de andere
sectoren in Zuid-Holland moeten compenseren.
Een verklaring voor het Utrechtse succes is de gunstige mix van sectoren. Het aandeel in de toegevoegde waarde van de industrie – een
relatief langzaam groeiende sector – is voor Utrecht maar 11,7 procent, ongeveer 7 procentpunten lager dan het landelijke aandeel. Twee
van de snelst groeiende sectoren zijn de handel- horeca en de dienstensector. Deze twee sectoren zijn in Utrecht sterk
vertegenwoordigd: de aandelen zijn respectievelijk 21 en 55% voor Utrecht tegen 15 en 46% voor Nederland.
Het Utrechtse succes en de achterblijvende Zuidhollandse groei wordt ook weergegeven door figuur 2. Voor zeven sectoren geeft figuur
2 voor de nominale toegevoegde waarde de verhouding tussen de groei van Utrecht en Zuid-Holland en de groei van Nederland. De
groeicijfers zijn berekend voor de periode 1983-1993. Voor alle sectoren zien we beter dan landelijke prestaties in Utrecht. Een vergelijking
van de cijfers voor de elf provincies geeft aan dat de handel-horeca, het transport en de dienstensector in Utrecht meer groei hebben
gerealiseerd dan in alle andere provincies. De Zuidhollandse sectoren presteerden aanzienlijk slechter: afgezien van de landbouw blijkt
de groei in de toegevoegde waarde voor alle sectoren in Zuid-Holland lager geweest te zijn dan de landelijke groei.

Figuur 2. Ratio van regionale en landelijke sectorgroei, nominaal, 1983-1993
Zie ook:
F. Boekema en W. de Graaff, Discussie: Groeiverwachtingen per regio, weinig nieuws onder de zon, ESB, 14 februari 1996, blz. 144145.
R.G.J. den Hertog, Naschrift, ESB, 14 februari 1996, blz. 145

1 Dit artikel is een samenvatting van NYFERs eerste Kwartaalbericht dat onlangs is gepubliceerd.
2 Het arbeidsvolume is uitgedrukt in arbeidsjaren, die gebaseerd zijn op de gemiddelde contractuele arbeidsduur van een full -time
dienstverband. Personen die niet gedurende het gehele jaar een full -time dienstverband hadden, tellen mee naar rato van het aantal
dagen of gedeelten van dagen gedurende welke het dienstverband voor hen bestond.

Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur