Ga direct naar de content

Europa aan zet

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 27 1993

r
Europa aan zet
Denemarken heeft ja gezegd. Het Britse lagerhuis
volgde niet veel later. Daarmee zijn weer enkele horden genomen op weg naar de Europese Unie. Met
een beetje geluk wordt het Verdrag van Maastricht
nog dit jaar geratificeerd. De verloren tijd is nuttig
besteed. Dank zij de eerdere Deense afwijzing ontstond ruimte voor discussie over het functioneren
van het EMS, de zin van convergentiecriteria in het
licht van een recessie, de vervreemding van de EGburger van het EG-beleid, het democratische tekort,
en de noodzaak tot subsidiariteit.
In andere opzichten moet de tijd tussen de referenda wel als verloren worden beschouwd. Door de
ratificatieperikelen raakte de Commissie vleugellam,
en kon ook de Raad onvoldoende tijd en politieke
moed vrijmaken om knopen op andere beleidsterreinen door te hakken. Door deze verlamming kon de
Gemeenschap geen initierende rol spelen in de Internationale beleidscoordinatie, en kon twijfel ontstaan
aan de haalbaarheid van de EMU en aan het functioneren van het EMS.
Nu de Deense ratificatie een feit is en de rust aan
het valutafront enigszins hersteld, kan de komende
Europese top te Kopenhagen zich nagenoeg volledig
wijden aan de hoge structurele werkloosheid, de
stagnerende economische groei, de Europese concurrentiepositie, en aan het verder openen van de interne markt voor Oosteuropese produkten. Ook kunnen de alvast begonnen toetredingsonderhandelingen met Oostenrijk, Noorwegen, Zweden en Finland
worden voortgezet.
Eind goed, al goed? Dat is maar de vraag. Terwijl
de problemen bij de interne beleidsafstemming nog
niet zijn opgelost, neemt de noodzaak tot externe beleidsafstemming hand over hand toe.
Het Europese integratieproces heeft een kritisch
keerpunt bereikt. Geen enkele lidstaat kan het zich
meer veroorloven om in het belang van de nationale
beleidsautonomie uit de EG te stappen. Daarvoor is
de onderlinge afhankelijkheid reeds te groot, en
wordt het vrije verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal als te vanzelfsprekend ervaren.
Steeds verdergaande afstemming van het economische beleid is daarom onvermijdelijk, en vindt tot op
zekere hoogte ook al plaats. Desalniettemin schiet
de beleidscoordinatie nog duidelijk tekort. De intern
verdeelde opstelling ten aanzien van het landbouwbeleid, Schengen, de sociale dimensie alsmede de
moeizame afstemming van het macro-economische
beleid zijn illustratief.
Het probleem is hier dat de economische onvermijdelijkheid nog steeds op een evenwichtige politieke en institutionele invulling wacht. Er wordt voor
de verschillende beleidsterteinen nog steeds gezocht
naar een evenwichtige verdeling van bevoegdheden
tussen de Gemeenschappelijke, nationale en lokale
niveaus. Daarnaast zijn burgers terecht voorzichtig
als het gaat om het versterken van een oncontroleer-

ESB 26-5-1993

L

bare Raad van Ministers en een ongrijpbare Brusselse bureaucratic.
Tegelijkertijd blijkt de Europese schaal zelf suboptimaal te zijn om de Internationale mobiliteit van
produktiefaktoren en tal van grensoverschrijdende
problemen in goede banen te leiden. Internationale
beleidscoordinatie – vooral tussen de EG, NoordAmerika en Japan – ligt hier voor de hand. Het gevaar dat hier op de loer ligt, is dat Europa zozeer in
zijn eigen coordinatieperikelen blijft steken, dat het
kansen op het mondiale vlak laat liggen.
Daarbij komt dat de Gemeenschap heel goed
door heeft dat binnen de EG het opschorten van de
vier vrijheden geen alternatief is voor tekortschietende beleidscoordinatie, maar dat dit besef bij de externe beleidscoordinatie vooralsnog ontbreekt. Weliswaar neemt de mondiale vervlechting in hoog
tempo toe, de onderlinge afhankelijkheid tussen de
belangrijkste regie’s is nog lang niet vergelijkbaar
met die tussen de EG-lidstaten. Elk van de drie
regie’s kan, als het crop aankomt, zijn eigen beleidsautonomie hoger waarderen dan de vermeende voordelen van internationale beleidsafstemming en/of
van een vrij internationaal verkeer van goederen,
diensten, personen en kapitaal.
Nu de internationale beleidscoordinatie in 1993
juist weer wat op gang lijkt te komen, valt op dat de
EG hier nauwelijks partij bij is geweest. Voorbeelden
zijn de reductie van het begrotingstekort in de VS,
het solidariteitspakt en renteverlagingen in Duitsland, het Japanse stimuleringsprogramma, het G-7
initiatief voor Rusland, en de versterkte toezichthoudende rol voor het IMF voor mondiale wisselkoersstabiliteit. De manier waarop de Amerikaanse, Duitse en Japanse maatregelen tot stand zijn gekomen,
doet vermoeden dat vooral nationale overwegingen
een rol hebben gespeeld. De gesignaleerde internationale beleidscoordinatie is dan niet meer dan een
toevallige samenloop van omstandigheden. Voor de
steun aan Rusland en de nieuwe rol van het IMF
geldt bovendien: eerst zien dan geloven.
Idealiter zou de agenda voor Kopenhagen duidelijk moeten maken dat de EG zijn aandeel in de internationale beleidsafstemming niet uit het oog verliest.
Met zijn slechte concurrentiepositie en hoge werkloosheid valt de Gemeenschap internationaal uit de
toon. Het aanpakken van deze structurele problemen past in het kader van de beleidscoordinatie.
Ook het groei-initiatief past goed in de internationale context. Ronduit teleurstellend echter, is het uitblijven van een aansprekend EG-initiatief om de GATTonderhandelingen, en daarmee de groei van de wereld-economie, weer vlot te trekken. Klaarblijkelijk
wordt Europa nog te veel door de interne coordinatie in beslag genomen om een dergelijke stap te kunnen zetten.
A.R.G J. Zwiers

Auteur

Categorieën