Ga direct naar de content

De gevolgen van (jeugd)werkloosheid voor de latere levenstevredenheid

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 17 2016
iStock/Anyaberkut

Een analyse op basis van Europese gegevens toont aan dat de impact van een vroegere werkloosheid op de actuele levenstevredenheid (het ‘litteken’ uit het verleden) kleiner is dan de impact van de resulterende baanonzekerheid (angst voor de toekomst). Dit maakt de beleidsaandacht voor jongerenwerkloosheid, typisch een probleem in crisisjaren, nog belangrijker.

De Grote Recessie trof de Europese jongeren zeer hard. In 2013 bereikte de jeugdwerkloosheid een piek van 23,9 procent. Zelfs de laagste jeugdwerkloosheid, uit 2008 (15,6 procent), is nog steeds flink hoger dan de werkloosheidspiek van oudere leeftijdsgroepen in 2013 (9,8 procent) (Eurostat, 2015a). Verick (2009) heeft aangetoond dat de jongste leden van de beroepsbevolking het meest getroffen worden door de huidige en voorgaande financiële recessies. De hoge werkloosheid bij jongeren houdt ook aan in de periodes waarin de economie zich herstelt (Verick, 2009).

Werkloosheid heeft voor de hand liggende negatieve effecten op het economisch en sociaal-psychologisch functioneren van de betrokkenen, zoals het verlies aan inkomen, sociale uitsluiting (ILO, 2006) en een gebrek aan doelen en zingeving in het leven (Clark et al., 2010). Jongeren bevinden zich specifiek aan het begin van hun carrière, en de nodige bagage – zoals werkervaring, vaardigheden en capaciteiten – ontbreekt (Verenigde Naties, 2003; ILO, 2006). Winkelmann en Winkelmann (1998) tonen dat de niet-monetaire impact van werkloosheid het grootste effect heeft op de levenstevredenheid bij jongeren. Het effect wordt gradueel kleiner naarmate men ouder wordt.

De levenskwaliteit van de burger wordt steeds meer als een op zichzelf staand beleidsrelevant criterium aanvaard (Stiglitz et al., 2009). Het beleid moet rekening houden met meer dan alleen het financiële verlies door werkloosheid. Levenstevredenheid is de door de OESO aanbevolen maatstaf inzake subjectief welzijn (OESO, 2013). Daarenboven heeft een lagere levenstevredenheid zowel voor de persoon als voor de maatschappij bijkomende negatieve gevolgen, want minder tevreden mensen hebben bijvoorbeeld doorgaans een slechtere gezondheid. In deze bijdrage gaan we daarom na wat de invloed is van werkloosheid op de levens­tevredenheid van met name jongeren in crisistijd.

Litteken- en angsteffecten

Werkloosheid beïnvloedt niet alleen de actuele levenstevredenheid, maar ook die in de toekomst (Clark et al., 2001). Dit effect van werkloosheid uit het verleden wordt het littekeneffect (scarring effect) genoemd. Dit effect blijft ook aanwezig als iemand opnieuw werk heeft gevonden (Lucas et al., 2004). Maar het is niet enkel het littekeneffect dat zorgt voor een lagere levenstevredenheid. Werkloosheid uit het verleden kan er ook voor zorgen dat mensen de kans op werkloosheid in de toekomst anders percipiëren. De angst voor werkloosheid in de toekomst als gevolg van de ervaring uit het verleden is het angsteffect (scaring effect) (Lange, 2013). Figuur 1 geeft deze relaties schematisch weer.

Uit de literatuur blijkt dat door te controleren voor het gepercipieerde risico op toekomstige werkloosheid, de werkloosheid in het verleden voornamelijk opereert via het angsteffect (Knabe en Rätzel, 2011; Lange, 2013). Mensen die in het verleden vaker of langer werkloos geweest zijn, zijn banger dat dit hun opnieuw zou kunnen overkomen. Lage baanzekerheid voor werknemers en ongunstige kansen voor werklozen om opnieuw werk te vinden zijn dus schadelijk voor het subjectief welbevinden. Het is dus eerder de angst voor toekomstige werkloosheid dan het litte­keneffect van vroegere werkloosheid die mensen ongelukkig maakt (Knabe en Rätzel, 2011). Bekeken vanuit een beleidsoogpunt leidt dit tot andere aanbevelingen aangaande de begeleiding van werklozen, al naargelang de angst dan wel het litteken zwaarder weegt.

De bevindingen uit de literatuur gelden voor alle leef­tijdsgroepen en los van de economische toestand. In deze bijdrage wordt specifiek aandacht besteed aan de jongeren en aan een mogelijke impact van de recente crisis.

Data en methode

Onze analyse is gebaseerd op gegevens van de European Social Survey (ESS) uit de jaren 2006 en 2008. Het jaar 2006 vertegenwoordigt een periode net voor de financieel-econo­mische crisis en 2008 geldt als de beginperiode van deze crisis. De ESS verwerkt de antwoorden van respondenten uit 25 Europese landen. Om na te gaan of werkloosheid in vroegere jaren de latere levenstevredenheid beïnvloedt, wordt de actuele levenstevredenheid in 2006 en 2008 onderzocht als functie van de werkloosheid gedurende de vijf jaar daaraan voorafgaand. Volgens Lange (2013) beperken de gevolgen van belangrijke gebeurtenissen (zoals werkloosheid) op de levenstevredenheid zich tot vijf jaar en blijven deze gevolgen nadien stabiel. Alleen respondenten die zeven dagen voor hun interview aan het werk waren, worden in dit onderzoek meegenomen, zodat de mogelijke invloed van een actuele werkloosheid wordt uitgesloten. In beide golven heeft ongeveer dertien procent van de werkenden werkloosheid ervaren gedurende de vijf voorgaande jaren (tabel 1). We willen de relatie tussen actuele levenstevredenheid en vroegere werkloosheid (de vraag of er een littekeneffect is) corrigeren voor gepercipieerde actuele werk(on)zekerheid (de vraag of er een angsteffect is). De werk(on)zekerheid of de gepercipieerde kans op werkloosheid in de toekomst wordt gemeten aan de hand van de vraag: hoe waarschijnlijk is het dat u de komende twaalf maanden werkloos zal worden? Voor deze variabele valt het in tabel 1 op dat de groep mensen die werkonzekerheid ervaart kleiner is vóór de economische crisis dan aan het begin ervan (13,6 procent tegenover 26,1 procent onzekere mensen in respectievelijk 2006 en 2008). Mensen die in het verleden werkloos zijn geweest, ervaren een hogere werkonzekerheid. In 2008 is 52 procent van de respondenten met werkloosheid in het verleden onzeker tegenover 22 procent bij de groep die geen werkloosheid kende de afgelopen vijf jaar. Het onderzoek gaat na of het enkel dit effect van onzekerheid (angst voor de toekomst) is dat speelt, dan wel of er ook een littekeneffect is van de ervaren werkloosheid op zich.

In het regressiemodel verklaren we de actuele levens­tevredenheid met de werkloosheid die tijdens de afgelopen vijf jaar ervaren is (het litteken), de actuele ‘werk(on)zekerheid’ (de angst voor de toekomst) en relevante controlevariabelen. Naast sociaal-economische factoren (geslacht, inkomen, diploma, gezondheid, zelfstandig werken, getrouwd of samenlevingscontract en wel of geen kinderen) nemen we ook twee constructen als proxyvariabelen voor persoonlijkheidskenmerken op. Deze zijn samengesteld op basis van de ESS-gegevens. De eerste persoonlijkheidsfactor geeft weer hoe iemand aankijkt tegen zijn omgeving, de tweede zegt hoeveel belang iemand hecht aan plezier, succes en uitdagingen in het leven. Een crosssectionele studie heeft als beperking dat mensen niet gevolgd kunnen worden door de jaren heen. De causaliteit (werkloosheid en werkonzekerheid heeft een invloed op levenstevredenheid) werd reeds aangetoond in de literatuur via panel­onderzoek. Door de toevoeging van de controlevariabelen en de twee proxyvariabelen beperken we de invloed van niet-geobserveerde kenmerken. Persoonlijkheidsfactoren spelen namelijk een zeer sterke rol bij de bepaling van de levenstevredenheid (Lykken en Tellegen, 1996; Diener en Lucas, 1999).

De analyse is voor drie afzonderlijke leeftijdsgroepen uitgevoerd (tabel 1). ‘Jeugd’ wordt door Eurostat (2015a) gedefinieerd als mensen met een leeftijd van 15 tot 24 jaar. Op deze leeftijd gaan heel wat jongeren in Europa nog naar school. Omdat vijf jaar teruggekeken wordt in de tijd om de relatie te onderzoeken tussen de variabele ‘werkloosheid ervaren tijdens de afgelopen vijf jaar’ en de actuele levens­tevredenheid, worden deze leeftijdsgrenzen verhoogd met vijf jaar. Daarbovenop wordt er nog eens vijf jaar bijgeteld om pas afgestudeerden uit het onderzoek te weren. Dit leidt tot de definitie van de groep ‘jongere werkenden’ met een leeftijd van 25 t/m 34 jaar.

Resultaten

Het litteken- en angsteffect is onderzocht in twee stappen (tabel 2). In een eerste model nemen we alleen het effect van werkloosheid uit het verleden op. In het tweede model wordt ook de werkonzekerheid toegevoegd. Zo krijgen we het ‘gezuiverde effect’ van voorbije werkloosheid op levenstevredenheid, want er wordt gecontroleerd voor eventuele angst voor de toekomst. De coëfficiënt voor werkloosheid uit het verleden in model 2 geeft het directe effect weer van werkloosheid uit het verleden op levenstevredenheid. Het verschil met dezelfde coëfficiënt uit het eerste model geeft de omvang van het indirecte effect weer (effect op levenstevredenheid door hogere werkonzekerheid). De VIF-waarden voor werkloosheid uit het verleden (variërend tussen 1,034 en 1,119) geven aan dat er geen multicollineariteitsprobleem is tussen de variabelen litteken en angst.

Voor de volledige steekproef (25–69 jaar) toont model 1 dat werkloosheid in het verleden een negatieve impact heeft op levenstevredenheid. Wanneer we dit effect zuiveren voor de indirecte invloed via angst (model 2) blijft er een significant negatief effect bestaan. Er is dus een littekeneffect van werkloosheid uit het verleden op levenstevredenheid. Het verschil tussen de coëfficiënt van ‘werkloosheid vorige vijf jaar’ in beide modellen geeft aan dat een belangrijk deel van het negatieve effect van voorbije werkloosheid op levenstevredenheid te wijten is aan werkonzekerheid (angst). Bij jonge werknemers (25–34 jaar) wordt de negatieve impact van de werkloosheids-

ervaring uit het verleden (model 1) volledig uitgewist door de toevoeging van werkonzekerheid (model 2). Het littekeneffect van jeugdwerkloosheid verdwijnt (is niet langer significant) en wordt helemaal overgenomen door een angsteffect. Jeugdwerkloosheid laat dus geen direct litteken achter op de latere levenstevredenheid. Bij de oudere werknemers daarentegen is er vooral een littekeneffect, en is het angsteffect veel kleiner.

Bij het begin van de economische crisis in 2008 blijkt de negatieve onzekerheidsimpact hoger te liggen dan in 2006, een periode met een normale economische conjunctuur. Dit kan het gevolg zijn van de invloed die de financiële crisis uitoefent op de individuele perceptie van werkonzekerheid (Chung en Van Oorschot, 2011). Ook lag het aantal openstaande vacatures bij de aanvang van de economische crisis beduidend lager dan in normale economische tijden (Eurostat, 2015b). Het zoeken naar een nieuwe werkgever werd vanaf de crisisperiode bijgevolg een stuk moeilijker, wat de last van de onzekerheid verzwaart.

Beleidsaanbevelingen

Het is belangrijk te weten dat werkloosheid op verschillende manieren invloed uitoefent op de werkloze. Werkloze personen zijn ongelukkiger dan werkenden. Het niet-monetaire schadelijke effect van werkloosheid is groter dan het verlies aan inkomen (Winkelmann en Winkelmann, 1998). Vrijwilligerswerk en bijscholingen zijn voorbeelden van activiteiten die kunnen helpen om een werkloosheidsperiode te overbruggen. Deze zorgen voor meer sociaal contact en meer structuur in het leven van de werkloze. Daarnaast bouwt de werkloze ervaring of kennis op door bijscholing om daarna sneller de arbeidsmarkt te kunnen betreden.

Op basis van gegevens van de European Social Survey onderzochten we of werkloosheid in het verleden invloed heeft op de actuele levenstevredenheid. Uit de analyse      volgt dat de impact van een vroegere werkloosheid kleiner is dan de impact van baan(on)zekerheid voor de toekomst. Voor jongeren verdwijnt het littekeneffect volledig en is er enkel een effect via angst voor toekomstige werkloosheid. In die zin wordt het negatieve effect van werkloosheid soms onderschat. Het is niet alleen de taak van de overheid om een voldoende hoge werkloosheidsuitkering toe te kennen aan de werklozen en hen te begeleiden in hun zoektocht naar werk. Het is ook belangrijk om aandacht te hebben voor de werkenden die zich economisch onzeker voelen. Zeker voor jongeren die nog maar aan het begin van hun carrière staan, kan extra hulp bij de zoektocht naar werk helpen om de onzekerheidsangst te overwinnen. Voor oude­re werknemers is er wel een aanzienlijk littekeneffect, dat een ander, meer psycho-sociaal accent in de begeleiding vraagt. Tijdens economisch moeilijke tijden oefent de gepercipieerde werk(on)zekerheid een sterke invloed uit op de levenstevredenheid. Als de overheid de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt kan ondersteunen, kunnen de percepties van werkonzekerheid positief worden beïnvloed (Chung en Van Oorschot, 2011).

Literatuur

Chung, H. en W. van Oorschot (2001) Institutions versus market forces: explaining the employment insecurity of European individuals during (the beginning of) the financial crisis. Journal of European Social Policy, 21(4), 287–301.

Clark, A.E., A. Knabe en S. Rätzel (2010) Boon or bane? Others’ unemployment, well-being and job insecurity. Labour Economics, 17, 52–61.

Clark, A.E., Y. Georgellis en P. Sanfey (2001) Scarring: the psychological impact of past unemployment. Economica, 68, 221–241.

Diener, E. en R.E. Lucas (1999) Personality and subjective well-being. In: D. Kahneman, E. Diener en N. Schwarz (red.), Well-being: the foundations of hedonic psychology. New York: Russell Sage Foundation, 213–229.

Eurostat (2015a) Youth unemployment. Publicatie te vinden op http://ec.europa.eu.

Eurostat (2015b) Job vacancy statistics. Publicatie te vinden op http://ec.europa.eu.

Gregg, P. (2001) The impact of youth unemployment on adult unemployment in the NCDS. The Economic Journal, 111, F626–F653.

ILO (2006) Global employment trends for youth. Employment and Labour Market Analysis Department.

Knabe, A. en S. Rätzel (2011) Scarring or scaring? The psychological impact of past unemployment and future unemployment risk. Economica, 78, 283–293.

Lange, T. (2013) Scarred from the past or afraid of the future? Unemployment and job satisfaction across European labour markets. The International Journal of Human Resource Management, 24 (6), 1096–1112.

Lucas, R.E., A.E. Clark, Y. Georgellis en E. Diener (2004) Unemployment alters the set point for life satisfaction. American Psychological Society, 15(1), 8–13.

Lykken, D. en A. Tellegen (1996) Happiness is a stochastic phenomenon. Psychological Science, 7, 186–189.

OESO (2013) OECD guidelines on measuring subjective well-being. OECD Publishing.

Stiglitz, J.E., A. Sen en J.-P. Fitoussi (2009) Report by the Commission on the measurement of economic performance and social progress. Commission on the Measurement of Economic Performance and Social Progress.

Verenigde Naties (2003) World Youth Report 2003: the global situation of young people. Department of Economic and Social Affairs.

Verick, S. (2009) Who is hit hardest during a financial crisis? The vulnerability of young men and women to unemployment in an economic downturn. IZA Discussion Paper, 4359.

Winkelmann, L. en R. Winkelmann (1998) Why are unemployed so unhappy? Evidence from panel data. Economica, 65, 1–15.

Auteurs