Ga direct naar de content

Gezinsbesparingen, pensioenen en de rol van eigen inkomen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 25 2004

Gezinsbesparingen, pensioenen en de rol van eigen inkomen
Aute ur(s ):
Euw als, R.W. (auteur)
De auteur is wetenschappelijk medewerker van het cpb . r.w.euwals@cpb .nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4436, pagina 306, 25 juni 2004 (datum)
Rubrie k :
Inkomensverdeling
Tre fw oord(e n):

Een eigen inkomen door een eigen baan of door de individualisering van het belastingstelsel is belangrijk om te kunnen beslissen
over gezinsbesparingen. Partners die minder verdienen, hebben weinig macht om een door hen geprefereerde besteding af te
dwingen.
Economen interesseren zich sinds enige decennia voor verdelingsvraagstukken binnen het gezin. De aandacht gaat daarbij vooral uit
naar uitgaven voor bijvoorbeeld kleding en voedsel (Kooreman, 2000). Voor spaargedrag op micro-niveau was tot voor kort weinig
aandacht. 1 Veranderend spaargedrag van gezinnen heeft echter belangrijke economische en sociale consequenties.
Zo zijn aanvullende besparingen voor de oudedagsvoorziening belangrijk voor gezinnen van zelfstandigen en voor gezinnen met een
kostwinner die enige pensioenbreuken heeft. Besparingen zijn hét middel om werk en consumptie over het leven te spreiden zoals men
zelf wil. Besparingen zijn ook een belangrijke verzekering tegen onverwachte financiële tegenvallers. Verder kunnen hogere
gezinsbesparingen op langere termijn leiden tot minder armoede onder oudere weduwes – een belangrijke risicogroep volgens
armoedeonderzoek. Bij vrouwen van 65 jaar en ouder, was het aandeel lage inkomens met 14,5 procent bijna twee keer zo groot als bij
mannen in dezelfde leeftijdsgroep (cbs & scp, 2002). Op macro-economisch niveau leiden hogere besparingen tot een lagere huidige
consumptie en hogere investeringen.
Verschillen tussen mannen en vrouwen
Gezinsleden kunnen verschillen in hun voorkeur ten aanzien van de hoogte van de besparingen en de besteding ervan. Voor de
oudedagsvoorziening zijn verschillen in voorkeur tussen de geslachten waarschijnlijk. Vrouwen hebben een hogere levensverwachting
dan mannen. Verder zijn vrouwen vaak jonger dan hun mannelijke partner en hebben dus meer jaren te gaan bij zijn pensionering. Maar
wie bepaalt hoe en hoeveel er gespaard wordt? Houden gezinsleden daarbij wel rekening met de oude dag? Zo ja, helpt een eigen
inkomen bij het verkrijgen van invloed op de gezinsbesparingen voor de oude dag?
Er is daarbij een nieuwe beleidsuitdaging op het gebied van besparingen aan de horizon verschenen: de levensloopregeling. Het opzij
leggen van geld uit een eigen salaris lijkt een eigendomsrecht te impliceren. De vraag is hoe hier binnen gezinnen mee omgegaan zal
worden. Hoe zullen beter verdienende partners, vaak mannen, het gespaarde vermogen gebruiken?
In dit artikel onderzoeken we het spaargedrag van gezinnen en de relatie met de oudedagsvoorziening. Eerst bespreken we de invloed
van verplichte pensioenregelingen op de vrije besparingen. Als de verplichte pensioenregelingen geen invloed hebben, dan houden
gezinnen namelijk geen rekening met eventueel benodigde extra voorzieningen voor de oude dag. Vervolgens gebruiken we informatie
over opvattingen over spaargedrag van gezinsleden en de vermogensposities van de betreffende gezinnen uit het DNB Household
Survey (Nyhus, 1996) om het spaargedrag nader te onderzoeken.
Verplichte pensioenbesparingen
De Nederlandse verzorgingsstaat kent twee vormen van verplichte pensioenbesparingen (voor het levensonderhoud ná het 65ste
levensjaar): de aow en de collectieve pensioenregelingen. Ze worden ook wel de eerste en tweede pijler genoemd (Bovenberg &
Meijdam, 1999). De eerste pijler, de aow, wordt gefinancierd met een omslagstelsel en geeft ingezeten het recht op een minimum
benodigde oudedagsvoorziening. De tweede pijler wordt gefinancierd met een kapitaaldekkingsstelsel en geeft deelnemers het recht op
een aanvullende uitkering. Deelname wordt bepaald doordat men onder een bepaalde cao valt. De meeste regelingen zijn defined benefit,
wat wil zeggen dat er bij een volledige opbouw een van te voren vastgelegd pensioenniveau is.
Houden gezinnen bij hun spaargedrag rekening met verplichte pensioenbesparingen? Gezinnen met een slechte verplichte
pensioenopbouw moeten na hun 65ste in hun eigen levensonderhoud voorzien. De empirische literatuur wijst uit dat er een verband is
tussen verplichte pensioenbesparingen en het eigen vermogen van individuen en gezinnen.
Zo heeft de introductie van de aow geleid tot lagere besparingen (Kapteyn et al., te verschijnen). Ook blijkt dat gezinnen met een relatief
hoog inkomen bij hun besparingen rekening houden met het aantal jaren dat ze hebben deelgenomen aan een pensioenfonds (Euwals,
2000).

Mening over sparen
Hoe komt de invloed van verplichte pensioenbesparingen op eigen vermogen binnen gezinnen tot stand? Om deze vraag te
beantwoorden gebruiken we het DNB Household Survey. Over de periode van 1994-1997 observeren we 850 huishoudens waarvan beide
partners jonger dan 65 jaar zijn. We hebben gedetailleerde informatie over individuele karakteristieken, over individuele opvattingen over
spaargedrag en over de vermogenspositie van het gezin. Zo weten we ook hoe belangrijk de gezinsleden het sparen voor de oude dag
vinden, waarbij ze antwoorden kunnen geven variërend op een 7-puntsschaal van ‘zeer onbelangrijk’ tot ‘zeer belangrijk.’
Antwoorden op subjectieve vragen over hoe belangrijk men iets vindt, moeten met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. De
steekproef wijst uit dat voor 39,2 procent van de gezinnen, de vrouw sparen voor de oude dag belangrijker vindt dan de mannelijke
partner, terwijl andersom voor 32,6 procent van de gezinnen de man sparen voor de oude dag belangrijker vindt. Bij de overige 28,2
procent van de gezinnen hebben de partners hetzelfde antwoord gegeven op de vraag hoe belangrijk ze sparen voor de oude dag
vinden. Dit lijkt een redelijke uitkomst. We bekijken of de antwoorden van de respondenten op logische wijze samenhangen met
karakteristieken van het gezin en de gezinsleden.
Pensioenopbouw
We onderzoeken de relatie tussen karakteristieken van de gezinsleden en hun mening over sparen voor de oude dag met behulp van
regressie-analyse. tabel 1 laat zien dat leeftijd geen rol speelt. Zo speelt bijvoorbeeld de leeftijd van de man geen rol voor de vrouw. De
enige statistisch significante factor voor zowel de man als de vrouw is de pensioenopbouw van de man. Als de man een groot aantal
pensioenjaren heeft opgebouwd, dan zijn aanvullende besparingen minder belangrijk. Maar als hij een aantal pensioenbreuken heeft dan
zijn aanvullende besparingen juist wel van belang. Zowel mannen als vrouwen leggen dus een relatie tussen opgebouwde
pensioenrechten en het belang van aanvullende besparingen.

Tabel 1. De mening van gezinsleden over sparen voor de oude dag en karakteristieken van gezinsleden
mannen
kinderen (thuiswonend)
kinderen (niet thuiswonend)
man
leeftijd
inkomen (e 10.000 per jaar)
pensioenjaren
pensioenbreuk
vrouw
leeftijd
inkomen (e 10.000 per jaar)
inkomen (>0, dummy)
pensioenjaren
pensioenbreuk

vrouwen

-0,034
0,050

(0,038)
(0,040)

-0,023
0,044

(0,037)
(0,041)

0,002
0,000
-0,017
0,270

(0,012)
(0,018)
(0,005)
(0,078)

-0,008
-0,028
-0,007
0,196

(0,011)
(0,018)
(0,005)
(0,079)

0,009
(0,011)
0,012
(0,010)
0,023
(0,040)
0,029
(0,039)
0,063
(0,097)
0,065
(0,097)
0,002
(0,007)
0,004
(0,007)
0,080
(0,099)
-0,011
(0,099)

Het belang van sparen is gemeten op een 7-puntsschaal van (1) ‘zeer onbelangrijk’ tot (7) ‘zeer belangrijk’. Het model is geschat met
ordered probit. De tabel rapporteert de belangrijkste resultaten. Standaardfouten tussen haakjes.
Bron: DNB Household Survey en eigen berekeningen.

Het feit dat de pensioenrechten van de vrouw geen rol spelen, kan typerend zijn voor de generatie die we observeren. In het jaar 1997
waren de vrouwen in de steekproef gemiddeld 46 jaar oud en van hen had slechts vijftig procent pensioenrechten van gemiddeld zeven
pensioenjaren. Jongere generaties vrouwen zullen betere pensioenrechten hebben en we kunnen verwachten dat in de toekomst hun
pensioenrechten een belangrijke rol zullen spelen.
Gezinsbesparingen
Hebben gezinnen met gezinsleden die sparen belangrijk vinden een groter eigen vermogen? Speelt de mening van een gezinslid een
grotere rol naarmate hij of zij een groter deel van het gezinsinkomen inbrengt? tabel 2 toont de uitkomsten van een regressie-analyse
naar de samenhang tussen de mening van de gezinsleden en het gezinsvermogen. We houden rekening met de karakteristieken van het
gezin en de gezinsleden.

Tabel 2. Het gezinsvermogen en de mening van gezinsleden over sparen voor de oude dag
regressie 1
kinderen (thuiswonend)
kinderen (niet thuiswonend)
man
leeftijd
inkomen (€ 10.000 per jaar)
mening (ongewogen)
mening (gewogen)
vrouw
leeftijd
inkomen (€ 10.000 per jaar)

regressie 2

-0,50
-0,40

(0,23)
(0,22)

-0,48
-0,38

(0,23)
(0,22)

0,13
0,66
0,28

(0,07)
(0,10)
(0,09)

0,12
0,77

(0,07)
(0,10)

0,28

(0,10)

0,10
-0,27

(0,07)
(0,21)

0,10
-0,16

(0,07)
(0,19)

inkomen (>0, dummy)
mening (ongewogen)
mening (gewogen)

-1,21
0,06

(0,53)
(0,09)

-1,41

(0,55)

0,58

(0,23)

Het gezinsvermogen betreft het financiële vermogen in € 10.000
inclusief de waarde van het eigen huis minus de waarde van de hypotheek en exclusief verplichte pensioenregelingen. Het model is
geschat met ordinary least squares. De tabel rapporteert de belangrijkste resultaten. Bij regressie 2 wordt de mening gewogen met
het eigen aandeel in het gezinsinkomen. Standaardfouten tussen haakjes.
Bron: DNB Household Survey en eigen berekeningen.

Kinderen hebben een negatief effect op gezinsvermogen. Dit zou kunnen komen doordat kinderen gezien worden als een alternatieve
vorm van oudedagsvoorziening, omdat ze in geval van financiële tegenvallers hun ouders kunnen ondersteunen. Deze verklaring wordt
echter niet ondersteund door de resultaten van tabel 1, omdat kinderen daar geen invloed hadden op het belang van het sparen voor de
oude dag. Het negatieve effect van kinderen op het gezinsvermogen komt dan waarschijnlijk doordat kinderen duur zijn.
Vrije besparingen
Het gezinsvermogen neemt toe met de leeftijd van de man, maar niet met de leeftijd van de vrouw. Dat bevestigt het belang van de man
als kostwinner voor de generatie die we beschouwen. Inkomen speelt een opvallende rol: het gezinsvermogen neemt toe met het inkomen
van de man, maar neemt juist af met het inkomen van de vrouw. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat vrouwen vaak werken omdat het
gezinsvermogen niet hoog is.
Naarmate de man besparingen voor de oude dag belangrijker vindt, neemt het gezinsvermogen toe. 2 Gecombineerd met de resultaten
van tabel 1 is er dus een logische samenhang tussen opgebouwde pensioenrechten, de mening over sparen en gezinsbesparingen.
Mannen met relatief slechte pensioenrechten (weinig pensioenjaren of enige pensioenbreuken) vinden sparen voor de oude dag
belangrijk en hebben meer gezinsvermogen. Dit bevestigt eerder onderzoek waarin gevonden werd dat verplichte pensioenbesparingen
een effect hebben op vrije besparingen.3
De eerste kolom van tabel 2 laat zien dat het gezinsvermogen niet significant samenhangt met de mening van de vrouw. Hoewel in tabel 1
de mening van vrouwen wel logisch samenhing met de pensioenrechten van de man, weten vrouwen hun mening niet te vertalen in de
gezinsbesparingen. Het is echter moeilijk te geloven dat vrouwen die voor een belangrijk deel van het gezinsinkomen zorgen geen
invloed hebben over de besteding ervan.
Eigen inbreng
Om te testen of de invloed van een gezinslid op de gezinsbesparingen afhangt van de eigen inbreng in het huishoudinkomen, wegen we
de mening van de gezinsleden met hun relatieve inbreng in het huishoudinkomen. Als een gezinslid geen eigen inkomen heeft dan
verwachten we dat de mening van dat gezinslid geen invloed heeft op het gezinsvermogen. Als een gezinslid daarentegen een belangrijk
deel van het gezinsinkomen verdient, dan verwachten we dat de mening van dat gezinslid wél samenhangt met de gezinsbesparingen. De
tweede kolom van tabel 2 bevestigt dit idee: de mening van vrouwen gewogen met hun aandeel in het gezinsinkomen hangt wel samen
met het gezinsvermogen. Deze uitkomst is in overeenstemming met de bargaining theory die zegt dat de onderhandelingsmacht van een
gezinslid afhangt van zijn of haar inbreng in de middelen van het gezin (Dobbelsteen & Kooreman, 1997).
Eigen inkomen
De beschikking over eigen middelen is belangrijk voor de beslissingsinvloed binnen het gezin en daarmee voor de verdeling binnen het
gezin. Psychologen benadrukken dit al sinds het begin van de jaren zestig (Blood & Wolfe, 1960) en economen houden hiermee rekening
sinds het begin van de jaren tachtig.
Dit heeft zijn weerslag op het Nederlandse beleid ten aanzien van scholing en arbeidsparticipatie van vrouwen. Het sociale
zekerheidsstelsel is geïndividualiseerd en iedere partner heeft het recht zijn of haar uitkering te laten bijschrijven op een eigen
bankrekening. Ook geeft het nieuwe belastingstelsel partners van werkenden het recht hun heffingskorting te laten uitbetalen op een
eigen bankrekening. Hoewel dit in de praktijk misschien niet vaak zal gebeuren (er zijn geen cijfers over bekend), zal het waarschijnlijk wel
invloed hebben op de beslissingsmacht binnen het huishouden.
De resultaten van dit onderzoek bevestigen het belang van een eigen inkomen: vrouwen die bijdragen aan het huishoudinkomen en die
besparingen voor de oude dag belangrijk vinden, lijken ervoor te kunnen zorgen dat de gezinsbesparingen hoger zijn.
Conclusies
De hogere arbeidsparticipatie van de jongere generaties vrouwen leidt behalve tot betere pensioenrechten voor vrouwen ook tot meer
beslissingsmacht over gezinsbesparingen. Dat zal op langere termijn leiden tot minder armoede onder oudere weduwes.
De hogere arbeidsparticipatie van vrouwen leidt tot een hoger nationaal inkomen en daarmee tot meer welvaart en hogere nationale
besparingen. Vrouwen hebben een grotere prikkel tot sparen voor de oude dag omdat ze gemiddeld ouder worden dan mannen. Het
eigen inkomen geeft hun meer macht om dit binnen het gezin af te dwingen.
Rob Euwals

Dit artikel is gebaseerd op R. Euwals, A. Eymann en A. Börsch-Supan (2004) Who Determines Household Savings for Old Age?
Evidence from Dutch Panel Data. Journal of Economic Psychology, 25(2), blz. 195-211. Het onderzoek is uitgevoerd toen de eerste auteur
werkzaam was aan de universiteiten van Mannheim en Bonn.
Literatuur
Antonides, G. (2004) Hoe economisch zijn consumenten en huishoudens?
Inaugurale rede, Wageningen Universiteit.
Blood, R. en D. Wolfe (1960) Husbands and Wives: The Dynamics of Married Living. Free Press, New York.
Bovenberg, A.L. en L. Meijdam (1999) The Dutch Pension System. Tilburg University, mimeo.
CBS en SCP (2002) Armoedebericht 2002. Speciale uitgave nr. 16, SCP.
Dobbelsteen, S. en P. Kooreman (1997) Financial Management, Bargaining and Efficiency within the Household; an Empirical
Analysis. De Economist, 145(3), blz. 345-366.
Euwals, R. (2000) Do Mandatory Pensions Decrease Household Savings? Evidence for the Netherlands. De Economist, 148, blz. 643670.
Kapteyn, A., R. Alessie en A. Lussardi. Explaining the Wealth Holdings of Different Cohorts: Productivity Growth and Social Security.
European Economic Review, te verschijnen.
Kooreman, P. (2000) Kinderbijslag voor kinderen, ESB, 30 juni 2000, blz. 546-547.
Nyhus, E.K. (1996) The VSB-CentER Savings Project: Data Collection, Questionnaires and Sampling Procedures. VSB-CentER
progress report 42, Universiteit van Tilburg.

1 Een uitzondering is Antonides (2004).
2 We interpreteren dit verband als causaal, maar het is mogelijk dat de causaliteit juist andersom is: mannen antwoorden dat ze sparen
voor de oude dag belangrijk vinden om de hoge besparingen te rechtvaardigen.
3 Zie Euwals (2000) en Kapteyn et al. (te verschijnen).

Copyright © 2004 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur