Ga direct naar de content

Johan Witteveen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 12 2001

Johan Witteveen
Aute ur(s ):
Heertje, A. (auteur)
Bijzonder hoog-leraar in de geschiedenis van de economische wetenschap vanwege de Stichting Mr. N.G. Pierson Fonds.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4290, pagina 39, 12 januari 2001 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
kernfiguren

Recentelijk is de Mr.N.G. Pierson-penning uitgereikt aan H.J. Witteveen. Een beschrijving van zijn bijdragen aan de
economiebeoefening.
In de jaren dertig van de vorige eeuw was Johan Witteveen een puber die hoogwaardige lessen volgde op het Erasmiaans Gymnasium in
Rotterdam. Door de loop der dingen viel zijn inwendige wanorde samen met de wereldwijde, uitwendige economische en
maatschappelijke ontreddering. De verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog wierpen hun zwarte schaduwen vooruit. In deze
bizarre omstandigheden wortelt het voor Witteveen zo karakteristieke evenwichtige gedrag als beoefenaar van wetenschap, als
minister van Financiën in het kabinet-Marijnen, als vice-premier en minister van Financiën in het kabinet-De Jong en als managing
director van het Internationale Monetaire Fonds in de jaren 1973 tot 1978.
Reeds voor zijn doctoraalexamen aan de Nederlandsche Economische Hogeschool in 1946 werkte Witteveen op verzoek van Tinbergen,
voor wie hij een scriptie had geschreven over loonshoogte en werkgelegenheid, op het Centraal Planbureau vanaf de zomer van 1945. Hij
werd vooral gevormd door F. de Vries, maar ook de invloed van Koopmans en Tinbergen is onmiskenbaar.
Wie kennis neemt van de talrijke theoretische en beleidsmatige economische geschriften van Witteveen, merkt op dat daarin het
evenwichtsbegrip een voorname rol speelt. Als theoreticus knoopt Witteveen aan bij het aan de natuurkunde ontleende begrip
evenwicht, dat met zoveel succes door Tinbergen op de economie is toegepast. Maar in ruimer maatschappelijk en economisch-politiek
verband hanteert Witteveen een veeleer aan de psychologie dan aan de fysica ontleende begripsbepaling. In zijn diesrede Crisis der
conjunctuurpolitiek uit 1951 zegt Witteveen: “Het geheim van evenwicht ligt in zelfbeperking. Zo is het op ieder terrein des levens.
Waar activiteit en enthousiasme te groot worden, moet een terugslag volgen. Wie evenwicht wil, moet dus in staat zijn tot
zelfbeperking. Zo komen wij tot een eenvoudige conclusie. Maar een conclusie, waarvan de toepassing steeds weer uiterst moeilijk
blijkt. Zelfbeperking vraagt immers zelfoverwinning. En deze vormt tenslotte de opgave, waarvoor de mens in oneindig verschillende
vormen in het leven steeds weer wordt geplaatst. Conjunctuurpolitiek stelt ons dus uiteindelijk een waarlijk menselijke taak.” 1
De theoreticus Witteveen spreekt hier uit wat hij in zijn persoonlijk leven tot richtsnoer kiest en in zijn politieke werkzaamheid in
nationaal en internationaal verband tot norm verheft.
Bij Tinbergen promoveert Witteveen in januari 1947 cum laude op een proefschrift over de samenhang tussen loonshoogte en
werkgelegenheid 2. Het opmerkelijke van dit boek is dat niet alleen een theoretische behandeling van dit vraagstuk wordt geboden, maar
ook een econometrische toetsing wordt beproefd aan de hand van een door Witteveen à la Tinbergen ontwikkeld macro-economisch
model. De conclusie dat de loonelasticiteit van de vraag naar arbeid in een gesloten stelsel op korte termijn ongeveer en op lange termijn
vrijwel nul is, stond haaks op de gangbare economische theorie, doch strookte wel met de mening van Keynes. Deze conclusie en die
met betrekking tot het aandeel van de werknemers in het nationaal inkomen, onderwierp Witteveen aan een fijnzinnige kritische analyse
door de gevoeligheid voor de ingevoerde veronderstellingen nader te belichten. Hij completeerde zijn studie met een beschouwing over
de betekenis van zijn resultaten voor de economische politiek. Dat wordt gedaan aan de hand van de New Deal-politiek van de
Amerikaanse president Roosevelt, een beleid waarvan het verhogen van de lonen en het verkorten van de werktijden van overheidswege
deel uitmaakte. Witteveen liep vooruit op wat veel later de Lucas-kritiek wordt genoemd, door de mogelijkheid te onderkennen dat het
loonbeleid de structuur van de maatschappij en derhalve ook de vergelijkingen die deze structuur beschrijven, verandert. Zijn
bemoedigende conclusie had tevens het karakter van een fundering van het latere imposante bouwwerk, waarin zorgvuldige analyse,
empirische verificatie, economisch-politieke daadkracht en mondiale werking, gestalte kregen.
Zover was het op 14 oktober 1947 nog niet, toen Witteveen in Rotterdam zijn openbare les gaf ter gelegenheid van de aanvaarding van
het lectoraat in de staathuishoudkunde, getiteld De huidige stand der conjunctuurtheorie. Het betoog wordt toegespitst op de
tegenstelling tussen de overinvesteringstheorie en de onderconsumptietheorie bij het verklaren van het bovenste omslagpunt in de
conjuncturele ontwikkeling. Witteveen wijst er vooral op dat de modelmatige werkwijze van Tinbergen de verruiming biedt, waardoor op
zichzelf vernuftige literaire constructies, componenten zijn van een rijker geschakeerd conjunctuurpatroon. Witteveen’s eigen synthese
van beide conjunctuurtheorieën liet nog even op zich wachten 3. Eerst hield hij zijn oratie op 7 oktober 1948 over Vrijheid en
internationale samenwerking.
Witteveen combineerde in deze oratie op een geheel eigen wijze denkbeelden van Schumpeter, Keynes en Tinbergen. Van Schumpeter
nam hij de gedachte over dat de dynamische efficiëntie van monopoloïde marktstructuren niet zelden een grotere bijdrage levert aan de

groei van de kapitalistische productiewijze en het materiële levenspeil van de bevolking dan de statische optimaliteit van de allocatie in
een algemeen evenwichtssysteem van onderling samenhangende markten met volkomen concurrentie. De voorspelling van Schumpeter
dat het kapitalisme ondanks zijn prestaties evolueert in de richting van het socialisme werd door Witteveen met klem van argumenten en
met een vooruitziende blik bestreden. Van Keynes nam Witteveen vooral het inzicht over dat de arbeidsmarkt labiel is, vanwege het
afnemen van de bestedingen met het dalen van de lonen en het ontbreken van evenwichtsherstel langs de weg van kostenreductie. Hij
onderschreef het Keynesiaanse beleid waarbij de totale vraag naar goederen op het niveau van volledige werkgelegenheid wordt
gebracht. Hij achtte dit beleid verenigbaar met een op het vrije initiatief van ondernemers en consumenten gebaseerde maatschappij en
sprak in het voetspoor van Keynes van een liberaal beleid. Van Tinbergen nam Witteveen het denkbeeld over dat door de labiliteit van
de valutamarkten in een open systeem niet vanzelf corrigeerbare verstoringen van het evenwicht op betalingsbalansen optreden. Alleen
op lange termijn, wanneer ingrijpende structurele veranderingen optreden, kan enig vertrouwen worden gesteld in het
evenwichtsmechanisme van de wisselkoers. Dat roept de vraag op naar het handhaven van betalings-balansevenwicht op korte termijn.
Het voortbestaan van onze op vrijheid gebaseerde samenleving vergt een doeltreffend systeem van internationale kredietverlening, zo
concludeerde de zevenentwintigjarige Witteveen. Het IMF diende daartoe veel ruimere kredietmogelijkheden te krijgen, waardoor een
bemoedigend perspectief voor het internationale betalingsverkeer zou worden geschapen en ook het toenmalige vraagstuk van de
dollarschaarste zou worden opgelost. Tenslotte merkte Witteveen op dat economische integratie van West-Europa alleen kan worden
bereikt, indien de deelnemende landen een zo groot mogelijke vrijheid in het economisch leven tot stand brengen en handhaven: “De
beide kostbare waarden van vrijheid en internationale samenwerking zijn aldus onderling op de nauwste wijze verbonden” 4.
In de geschiedenis van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde is Witteveen’s preadvies over de kapitaalschaarste uit
1950 ongetwijfeld een hoogtepunt. Opvallend is de grote aandacht voor de invloed van de technische ontwikkeling op de fundamentele
schaarste aan kapitaal, in het bijzonder ten opzichte van de beschikbare arbeid. Terloops wordt de situatie van kapitaalovervloed, waarin
het aanbod van besparingen de omvang van de investeringen overtreft, als oorzaak opgevat van de Keynesiaanse werkloosheid, door
hem als structurele werkloosheid getypeerd. Centraal stond in zijn betoog het geval dat de productie de grenzen van de
kapitaaluitrusting benadert, waardoor prijzen en lonen gaan stijgen, zodat het reële loon tenminste gelijk blijft en evenzeer structurele
werkloosheid ontstaat, die echter niet door een bestedingsimpuls kan worden bestreden. Speciale aandacht krijgt verder de schaarste
aan risicodragend kapitaal. Het preadvies, dat tal van theoretische verfijningen kent, bevat naast het verwerken van statistische
informatie een bespreking van de uitkomsten van de analyse voor het beleid 5.
In 1951 volgde de rede waarin Witteveen liet zien dat door de conjunctuurpolitiek van de overheid fouten worden gemaakt, die een
conjuncturele neergang uitlokken, vergelijkbaar met de beweging die in de conjunctuurtheorie wordt uitgelokt door fouten van het
bedrijfsleven. De goedkoopgeldpolitiek van de overheid neemt de plaats in van de te lage rente in de monetaire overinvesteringstheorie,
waardoor een maatschappelijk kostbare crisis voorwaarde wordt voor evenwichtsherstel.
In zijn geschriften uit 1953 en 1956 over structuur en conjunctuur biedt Witteveen een briljante synthese van de beide elkaar uitsluitende
conjunctuurtheorieën, die ook uit een oogpunt van beleid elkaars tegenpolen zijn, door hun actualiteit à la Eucken te herleiden tot
fundamentele kapitaalschaarste en kapitaalovervloed 6. Zo wordt een baanbrekende verbinding gelegd tussen de conjuncturele en de
structurele ontwikkeling, daar de behoefte aan kapitaal wordt bepaald door de groei van de totale hoeveelheid arbeid en door de
technische ontwikkeling. In een situatie van blijvende of toenemende kapitaalschaarste is de overinvesteringstheorie actueel, in de
omgekeerde situatie de onderconsumptietheorie. In Structuur en conjunctuur werkte Witteveen de synthese verder uit. Hij deed dit door
de veronderstellingen over de flexibiliteit van lonen en prijzen nader toe te lichten, door dieper in te gaan op de ontwikkeling van de
wereldeconomie als geheel, de lange golf in het economisch leven, die hij verbond met de elkaar afwisselende perioden van
kapitaalschaarste en kapitaalovervloed, door de empirische toetsing, door een perspectief te schetsen van de economische ontwikkeling,
mede aan de hand van een structuurnota van het Centraal Planbureau en door de consequenties voor het beleid te bespreken. Voor
Witteveen is naast het streven naar evenwicht ook het oogmerk van compleetheid karakteristiek.
Vanaf 1953 schreef Witteveen gedurende een achttal jaren in ESB een indringende beschouwing over de Miljoenennota. Aan de hand
van een Keynesiaanse beschouwingswijze ging hij bij herhaling in op de inflatoire gevaren van de rijksbegroting en op de noodzaak van
een strikte toepassing van het anticyclische begrotingsbeleid. In 1954 trof men ook een pleidooi aan voor een revaluatie in de plaats van
een loonstijging, indien zich weer de situatie van een blijvend gunstige betalingsbalans zou voordoen. Op dit thema kwam Witteveen bij
herhaling terug. In 1961, naar aanleiding van de revaluatie met vijf procent in navolging van Duitsland, beklemtoonde hij de aanpassing
van de wisselkoers als instrument van structuurpolitiek. In 1973, tijdens de formatiebesprekingen in samenhang met een sociaal contract
in een intern gebleven stuk, dat kennelijk invloed heeft gehad op de revaluatie van de gulden in september van dat jaar. Het ESB-artikel
uit 1954 heeft aanleiding gegeven tot de monetaire discussie die in de jaren vijftig in ons land heeft gewoed. Aan deze discussie, die in
hoofdzaak kan worden getypeerd als een zoeken naar het antwoord op de vraag of voor het begrijpen van monetaire impulsen en
effecten moet worden aangeknoopt bij een monetaristische dan wel Keynesiaanse analyse van de werking van het economisch proces, is
naast Witteveen deelgenomen door Koopmans, Tinbergen, Holtrop en later ook door De Jong, Goedhart, De Roos, Kessler, Polak en Pen
7. Tegenover de overwegend beschrijvende beschouwingswijze van Holtrop en De Nederlandsche Bank stond de modelmatige
werkwijze van Witteveen, die een toestand van monetair evenwicht baseert op de gelijkheid van het totaal van uitgaven en het
beschikbare inkomen, het verdiende inkomen in de vorige periode. Deze verschillen in aanpak hebben ook geleid tot een uiteenlopend
oordeel over de inflatoire effecten van het gedrag van de overheid en van het buitenland op onze economie. Deze verschillen in
beoordeling laten ook het beleid niet onberoerd. Fase heeft onlangs deze verschillen in kaart gebracht door de uiteenlopende
interpretatie van de monetaire verschijnselen door Holtrop en Witteveen te vergelijken 8. De huidige stand van de theorie maakt het
mogelijk een micro-economisch georiënteerd algemeen evenwichtsmodel te ontwerpen, waarin ook plaats is voor een moderne
onevenwichtigheidsanalyse, op grond waarvan afhankelijk van beleidscriteria, een synthese mogelijk is, die recht doet aan vrijwel alle
deelnemers aan de monetaire discussie in de jaren vijftig. Vastgesteld kan worden dat, dankzij het diepgravende werk van Witteveen, de
discussie niet alleen is aangezwengeld, maar ook het hoge niveau heeft bereikt dat velen van ons hebben leren kennen.
Zijn diesrede uit 1960 over winstaandeel en economische groei moet als een nieuw hoogtepunt in zijn wetenschappelijke carrière worden
opgevat. Witteveen wees in vriendelijke bewoordingen de statische grensproductiviteitstheorie van de inkomensverdeling van de hand.
Hij sloeg een eigen weg in, waarbij niet van volkomen concurrentie, maar van een oligopolistische marktstructuur wordt uitgegaan en
bovendien de technische ontwikkeling als belangrijkste groeifactor wordt ingevoerd. Witteveen ontwikkelde een eigen dynamische
theorie van het partiële oligopolie als bouwsteen voor de analyse van het groeiproces van bedrijfstakken. In dat kader wordt ingegaan
op de betekenis van de technische ontwikkeling voor de afzonderlijke ondernemingen, voor de ontwikkeling binnen bedrijfstakken en in
macro-economisch opzicht. Zoals steeds wordt het belang van de uitkomst van het theoretische denkwerk voor de economische en

sociale politiek in het licht gesteld 9.
Als minister van Financiën in de periode 1963-1965 kreeg Witteveen niet alleen de zeldzame gelegenheid alle verworven inzichten in
praktijk te brengen, maar werd hij ook geconfronteerd met de gevolgen van de inflatie en andere structurele onevenwichtigheden,
waarvoor hij in een eerder stadium had gewaarschuwd. Door de overmatige loonstijging zag hij zich genoopt in de periode tussen beide
ministerschappen uitstel van de vrije loonvorming te bepleiten, mede omdat het voeren van een anticyclische begrotingspolitiek door de
stijging van de welvaart en de daardoor gegroeide behoefte aan collectieve voorzieningen onmogelijk was geworden. Hij aanvaardde het
uitgangspunt van het structurele begrotingsbeleid. Dit spanningsveld tussen subtiele theorievorming en weerbarstige praktijk is
ongetwijfeld manifest gebleven tijdens zijn tweede, volledige ambtstermijn als minister in het kabinet-De Jong en als managing director
van het IMF van 1973 tot 1978. Dit neemt echter niet weg dat zijn politieke loopbaan op het hoogste nationale en internationale niveau
naadloos aansluit bij het theoretische werk op gebieden van de economie die ook de grote belangstelling van N.G. Pierson hadden.
Een illustratie daarvan vormt het vraagstuk van de internationale liquiditeiten, waarmede hij zich zowel als beoefenaar van wetenschap
als op het internationale toneel heeft beziggehouden. Witteveen heeft een belangrijke rol gespeeld bij de creatie van speciale
trekkingsrechten. Op zijn voorstel is de ‘oil-facility’ in 1974 in het leven geroepen en in 1977 kwam de ‘Witteveen-facility’ tot stand.
In een recent artikel hield hij een krachtig pleidooi voor wereldwijd evenwicht tussen materiële groei en de natuurlijke omgeving, dat
uitmondt in de volgende passage: “Western people with their incredible scientific, technological, and economic achievements in the
outer world have to find a better balance by also learning to turn within to rediscover the enrichment, satisfaction, and peace of the
inner life” 10!
Op al deze gronden en bovenal op grond van het vele dat uit respect voor een groot, evenwichtig en compleet beoefenaar van de
economische wetenschap onzegbaar is gebleven, is aan Johan Witteveen de Mr. N.G. Pierson-penning uitgereikt

1 H.J. Witteveen, Crisis der conjunctuurpolitiek, Haarlem, 1951, blz. 29.
2 H.J. Witteveen, Loonhoogte en werkgelegenheid, Haarlem, 1947.
3 H.J. Witteveen, De huidige stand der conjunctuurtheorie, Haarlem, 1949, blz. 21.
4 H.J. Witteveen, Vrijheid en internationale samenwerking, Haarlem, 1949, blz. 27.
5 H.J. Witteveen, Het vraagstuk der kapitaalschaarste in Nederland, maar in het bijzonderde schaarste aan risicodragend kapitaal,
Preadvies voor de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde, Amsterdam, 1950.
6 H.J. Witteveen, Conjunctuurtheorie en conjunctuurpolitiek, Haarlem, 1953; Structuur en conjunctuur, Haarlem, 1956.
7 Monetaire uiteenzettingen, ESB, 1955.
8 M.M.G. Fase, Tussen behoud en vernieuwing – Geschiedenis van De Nederlandsche Bank, 1948-1953, blz. 147-148.
9 H.J. Witteveen, Winstaandeel en economische groei, Haarlem, 1961.
10 H.J. Witteveen, Economic globalization from a broader, long-term perspective: some questions and concerns, De Economist, nr. 4,
1999, blz. 553.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur