Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 20 2010

statistiek
Internationaal
Aanpassingen in Griekenland
Van alle Europese landen die te kampen hebben met het verlies van marktvertrouwen in de ontwikkeling van de overheidsfinanciën, blijft Griekenland het meest
belangwekkend. Het land is het meest afhankelijk geworden van hulp van het
buitenland om de binnenlandse problemen het hoofd te bieden en de enorme
schaal van het hulppakket van de EU en het IMF ter waarde van 110 miljard
euro getuigt daarvan. Maar ondanks deze institutionele steun wordt op financiële
markten ernstig rekening gehouden met de mogelijkheid van wanbetaling van de
Griekse overheid, wat blijkt uit de aanhoudend lage koersen van Griekse overheidsobligaties. De redenering daarbij is dat de Griekse overheid, daartoe gedwongen
door het IMF, haar financiën in de komende jaren aanzienlijk ziet verbeteren, zodat
wanbetaling mogelijk zou kunnen zijn. Op basis van ramingen van het IMF zou het
tekort op de primaire balans, te weten het overheidssaldo minus rentebetalingen,
in 2012 namelijk omslaan in een overschot en op dat punt zijn de belastinginkomsten voldoende om de overheidsuitgaven te dekken en zou wanbetaling of
schuldherstructurering, gegeven de hoge schuldenlast, een optie zijn. Het IMF
verwacht dat de publieke schuld in 2013 stabiliseert op 149% van het bbp en
daarna geleidelijk daalt. Het overheidssaldo blijft in de IMF-ramingen negatief,
maar verbetert fors en zou in 2014 onder de Maastrichtnorm van 3% van het bbp
uitkomen (figuur). Het is echter de vraag of wanbetaling werkelijk in het belang
van Griekenland is, vanwege de ernstige gevolgen. Het land wordt er waarschijnlijk
jarenlang mee uitgesloten van de kapitaalmarkt en Griekse banken zouden aanzienlijke klappen krijgen, terwijl wanbetaling voorts een destabiliserende werking
heeft voor de eurozone, gegeven de financiële verwevenheid binnen het euroge-

Yuri Stoutjesdijk (FDA)

bied. Deze verstrekkende ­ evolgen duiden erop dat
g
de enig resterende optie een jarenlange aanpassing
van de overheidsfinanciën is. Voor Griekenland is
dit een aanzienlijke opgave, niet slechts vanwege
de grootte van de problemen, maar ook vanwege de
aard daarvan, waarbij vooral de macht van gevestigde
belangengroepen een telkens terugkerende factor is.
Het potentieel voor verdere hervormingen is groot,
maar het zal tijd vergen om dit te realiseren.

Raming van ontwikkeling overheidsfinanciën
­Griekenland.
10

%

Miljard euro

150
145

5

140

0

135

-5

130
125

-10

120

-15

115
2010
2011
2012
Bruto schuld (rechteras)
Primaire balans

2013

2014
2015
Overheidstekort

Bron: IMF

Monetaire zaken
Voorkeur beleggers voor Amerikaanse effecten
Nederlandse ingezetenen bezaten aan het einde van het eerste kwartaal van
2010 ruim 900 miljard euro aan buitenlandse effecten, waarvan bijna een kwart,
208 miljard euro, afkomstig was uit de Verenigde Staten (figuur). De eerste
positie van de Verenigde Staten is onbetwist. Nummers twee en drie, Frankrijk
en Duitsland, volgen met 105 en 97 miljard euro op grote afstand. De verdeling
tussen schuldpapier en aandelen, inclusief participaties in beleggingsinstellingen,
is voor de Verenigde Staten ongeveer 50/50. Van het bezit aan Amerikaanse
aandelen van 105 miljard euro betreft 40 miljard participaties in beleggingsinstellingen. De voorkeur voor Amerikaanse effecten hangt samen met het belang
van pensioenfondsen en verzekeraars in ons land. Deze streven vanwege hun
omvangrijke vermogen naar een brede spreiding in de beleggingsportefeuille.
Wereldwijde beursindices zoals de MSCI World index fungeren daarbij vaak
als benchmark. De Verenigde Staten zijn daarin als grootste kapitaalmarkt ter
wereld ruim vertegenwoordigd. Landen uit het eurogebied vormen de subtop in
de geografische spreiding van het effectenbezit. Behalve Portugal en Finland
bevinden alle eurolanden van het eerste uur zich in de top 15. Maar geen van
de later toegetreden landen behoort hiertoe wat niet verrassend is omdat het
relatief kleine economieën betreft. Van buiten het eurogebied zijn effecten uit
het Verenigd Koninkrijk, Zwitserland, Japan, Australië en belastingparadijs de
Kaaimaneilanden in trek.
De beleggingen in eurolanden betreffen vooral schuldpapier. De aantrekkingskracht hiervan schuilt in de uitschakeling van het wisselkoersrisico. Enkel voor
Luxemburg zijn beleggingen in aandelen populairder. Dit komt door het grote
aantal in dat land gevestigde beleggingsinstellingen. Het bezit van buitenlands
schuldpapier betreft voornamelijk kapitaalmarktpapier. Voor de meeste landen

496

ESB

95(4591) 20 augustus 2010

Lucie Pennings (DNB)

Buitenlandse effecten in bezit van Nederlandse
b
­ eleggers: de top 15 landen van uitgifte.
Miljard euro
Verenigde Staten
Frankrijk
Duitsland
Verenigd Koninkrijk
Italië
Spanje
Luxemburg
Ierland
België
Griekenland
Oostenrijk
Japan
Kaaimaneilanden
Australië
Zwitserland
20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 220
0
Aandelen (excl. participaties in beleggingsinstellingen)
Schuldpapier
Participaties in beleggingsinstellingen

Bron: DNB

is het aandeel geldmarktpapier, dat een oorspronkelijke looptijd korter dan een jaar heeft, kleiner dan 5
procent. Alleen voor Ierland, België en Luxemburg
is het aandeel kort papier iets groter, respectievelijk
10, 12 en 16 procent.
De top is al jaren vrij stabiel. Alleen Frankrijk is eind
2008 Duitsland en het Verenigd Koninkrijk in populariteit voorbijgestreefd en daarmee op de tweede
plaats terechtgekomen. Japan stond eind 2006 nog
op de achtste plaats, maar is sindsdien gedaald tot
de twaalfde plaats.

Financiële markten

Kris Marx (AFM)

Goed voorbeeld doet goed volgen
Uit de AFM Consumentenmonitor 2010 blijkt dat bijna
60% van de beleggers met beleggingsadviseur niet
beleggen in indextrackers (figuur). Als reden hiervoor
geven zij dat hun beleggingsadviseur dit afraadt.
Vooral consumenten die zelf beleggen beschikken
relatief vaak over indextrackers. Deze beleggers zonder
adviseur zijn echter ook nog onvoldoende bekend met
trackers; slechts een kleine 20% geeft aan bekend te

Adviezen van beleggingsadviseurs over trackers.

Weet ik niet meer

Mijn beleggingsadviseur
adviseerde mij om(nog)
geen trackers aan te kopen

Mijn beleggingsadviseur
adviseerde mij om trackers
aan te kopen
%
0

10

20

30

40

50

60

70

zijn met deze term. Een indextracker, ook wel Exchange Traded Fund of ETF, is een
beleggingsfonds dat als doel heeft een index, zoals de AEX of de Dow Jones, zo
goed mogelijk te volgen. Resultaat hiervan is dat de belegger hetzelfde rendement
als deze index behaalt. Voordelen van een ETF zijn onder andere het lage kosten­
niveau, transparantie over waarin wordt belegd en een in potentie grote spreiding
van beleggingen. Een belegger kan ervoor kiezen om met een ETF een grote spreiding in de portefeuille aan te brengen, door te beleggen in een ETF met een goed
gespreide index als onderliggende waarde, maar het is ook mogelijk om in te spelen
op een specifieke marktomstandigheid of markt. Zo zijn er ETF’s die short gaan en
dus pas renderen bij een neergaande markt, ETF’s met een hefboom en ook ETF’s
die geen index volgen maar een valuta of grondstof. Kenmerkend voor beleggers in
indextrackers is dat zij op kortere termijn beleggen en meer risicovolle beleggers
zijn dan degenen die in normale beleggingsfondsen en gestructureerde producten
beleggen. De gemiddelde portefeuille van de indexbelegger is groter dan die van
degene die niet in indextrackers belegt. Een verklaring hiervoor kan zijn dat indextrackers onbekend zijn en dus als avontuurlijk worden ervaren. Een grotere portefeuille faciliteert ook meer het experimenteren met nieuwe producten. Daarnaast
kunnen ook de kosten meespelen; deze zijn voor de kortetermijnbelegger ook zeer
van belang. Het feit dat de term indextracker als koepelbegrip wordt gebruikt, kan
zorgen voor verwarring, omdat hier zowel de goed gespreide als de zeer specifieke
variant mee bedoeld wordt. Beleggingsadviseurs kunnen een belangrijke rol spelen
door het onder de aandacht brengen van de verschillende indextrackers en welke
het meest geschikt is voor de desbetreffende belegger. Zij vervullen hiermee een
pioniersrol, want goed voorbeeld doet immers goed volgen.

Bron: AFM

Arbeidsmarkt

Ger Ramaekers (ROA)

1

2

Tevredenheid met
functie1

3,9

2,1

13,70

3,4

4,0

3,5

2,1

13,40

3,6

3,7

3,3

1,9

12,20

3,1

3,5

2,5

1,8

11,00

2,5

2,9

­Tekortschieten
kennis en
v
­ aardigheden1

Carrière
mogelijk­ eden1
h

o
pleidingsniveau en
richting
a
lleen opleidingsniveau
a
lleen opleidingsrichting
noch opleidings­
niveau noch
o
­ pleidingsrichting

Benutting kennis
en vaardigheden1

Werk sluit aan op:

Reëel bruto
u
­ urloon2

De aansluiting van werk op een hbo-opleiding.

Gemiddelde score op vijfpuntschaal, waarbij de score oploopt met de
mate van instemming van respondenten.
Bruto uurloon afgerond op 10 cent.

Goede aansluiting opleiding-werk hbo’ers
Afgestudeerde hbo’ers die werkzaam zijn in een
functie die niet of onvoldoende aansluit bij de
gevolgde opleiding lopen het risico dat ze de in de
studie opgebouwde capaciteiten niet voldoende
kunnen benutten of dat hun capaciteiten tekortschieten voor hun functie, met een lagere beloning
en wellicht ook minder carrièremogelijkheden en
lagere baantevredenheid als gevolg.

Welnu, circa 1,5 jaar na afstuderen werkt 68% van alle betaald werkende
afgestudeerden van het hbo in een functie die qua vereist opleidingsniveau en
vereiste opleidingsrichting aansluit bij de gevolgde opleiding, 12% in een functie
die alleen qua vereist opleidingsniveau daarbij aansluit, 11% in een functie die
alleen qua vereiste opleidingsrichting daarbij aansluit en 8% in een functie die
noch qua vereist opleidingsniveau noch qua vereiste opleidingsrichting aansluit
bij de gevolgde opleiding. Het gaat hierbij om de eisen die de werkgever stelt
bij het vervullen van de vacature. Deze gegevens hebben betrekking op betaald
werkende afgestudeerden van voltijds hbo-opleidingen, gemeten circa 1,5 jaar
na het afstuderen. De resultaten betreffen het gemiddelde van de in 2003 tot en
met 2009 jaarlijks uitgevoerde metingen.
Naarmate het werk beter aansluit op de hbo-opleiding worden kennis en vaardigheden beter benut, is de beloning hoger, en zijn de afgestudeerden meer
tevreden met hun baan (figuur). Met betrekking tot het tekortschieten van kennis
en vaardig­ eden en de carrièremogelijkheden is de relatie met de aansluiting
h
minder lineair, ofwel het beeld is iets genuanceerder: kennis en vaardigheden
schieten iets minder vaak tekort in makkelijkere baantjes van laag niveau dan
in moeilijkere functies op hbo-niveau; de meeste carrièremogelijkheden zijn
te vinden in functies die alleen qua vereist opleidingsniveau aansluiten bij de
gevolgde opleiding. Dit komt omdat dit relatief vaak leidinggevende functies
betreft, en leidinggevende functies over het algemeen betere carrièremogelijk­
heden hebben.

ESB

95(4591) 20 augustus 2010

497

Auteurs