Ga direct naar de content

Ojé, boekhouden

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 23 1997

Ojé, boekhouden
Aute ur(s ):
Brakman, S. (auteur)
Marrew ijk, C. van (auteur)
Resp. verb onden aan de Rijksuniversiteit Groningen en de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4116, pagina 619, 13 augustus 1997 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
internationale, economische, betrekkingen

Hoe goed boekhouden tot beter inzicht in de internationale economische betrekkingen leidt.
De economische wetenschap heeft als nadeel dat iedereen denkt er verstand van te hebben, omdat de basisconcepten immers niet lijken
te verschillen van wat men in het dagelijks leven tegenkomt. Veel ondernemers denken dat wat voor een bedrijf geldt, ook voor een
land als geheel zal gelden, en veel consumenten denken dat het financieringstekort van een land niets anders is dan het kastekort
thuis. De fout die hier wordt gemaakt, is de verwarring van ‘macro’ met ‘micro’.
De essentie hiervan is dat variabelen die exogeen zijn voor een individu of bedrijf, op macro-economisch niveau juist endogeen zijn.
Iedere individuele producent of consument kan de prijs als gegeven beschouwen, maar alle consumenten en producenten tezamen
bepalen juist die prijs. Eenzelfde redenering geldt voor het inkomen: voor eenindividuele consument is zijn inkomen gegeven enkan hij
zelf bepalen hoeveel hij spaart of consumeert, maar als alle consumenten tezamen meer gaan sparen beïnvloedt dit het inkomen en wordt
het inkomen dus endogeen. Dat is een basisinzicht uit de macro-economie.
Modellen zijn een belangrijk hulpmiddel bij het analyseren van economische problemen. Boekhoudkundige modellen, waarbij de
vergelijkingen per definitie ‘waar’ zijn, zijn een eenvoudig voorbeeld. Men kan dan onweerlegbaar laten zien waar sommige
commentatoren denkfouten maken. Economen als Paul Krugman en Jan Pen zijn onvermoeibaar in hun streven ons de beginselen van de
boekhouding bij te brengen, juist om fouten te voorkomen 1.
We kennen allemaal voorbeelden van bedrijven die sluiten in Nederland, om in een lage-lonenland te investeren en de productie naar
Nederland te exporteren. Denk aan de sluiting van de Philips stofzuigerfabriek, waarvan de productie wordt overgeplaatst naar Polen, de
overplaatsing van KLM software afhandeling naar India, of het verhaal in NRC Handelsblad van 6 juni (“Nederlandse keramiek verliest
glans”) waarbij enerzijds gewezen wordt op de grote daling van de werkgelegenheid en anderzijds op een gewijzigde strategie (20% van
de productie wordt uitbesteed aan landen waar het goedkoper is, zoals Tsjechië). Bovendien kunnen bedrijven in deze landen hun
producten veel goedkoper aanbieden dan wij ze zelf kunnen maken.
Dze voorbeelden suggereren dat we te maken hebben met toenemende import en kapitaa dat wegstroomt naar het buitenland. Zolang de
lonen in het buitenland laag blijven, zullen beide ontwikkelingen zich voor blijven doen: toenemende importenen het wegtrekken van
bedrijven naar het buitenland. De suggestieve conclusie dat wij daaarom een tekort op de lopende rekening èn op de de kapitaalrekening
krijgen is onjuist.
Waar komt de aap uit de mouw? Dat wordt duidelijk als we de nationale boekhouding bekijken. Het nationale inkomen wordt gevormd bij
de productie van consumptiegoederen, C, investeringsgoederen, I, en exportgoederen, E. Het verdiende inkomen wordt natuurlijk ook op
de een of andere manier besteed, in principe aan consumptie goederen, C, en importgoederen, M. Het restant, S, wordt gespaard. Hier
staat eigenlijk niets anders dan wat uitgeven wordt ook moet worden verdiend: C+M+S = C+I+E 2. Als we deze vergelijking herschrijven
volgt: S-I=E-M; anders gezegd, het nationale spaaroverschot is gelijk aan het exportsaldo (of het overschot op de lopende rekening van
de betalingsbalans).Dat is ook logisch want wat wij niet zelf consumeren (dus sparen) wordt verkocht aan het buitenland (of andersom,
want in de boekhouding zit geen causaal verband).
Het wordt nu duidelijk waarom bovenstaand voorbeeld op macro-economisch niveau niet opgaat. Volgens die redenering verdringen de
lage lonen landen ons op onze eigen markten en hebben dus een export overschot; het saldo E-M is positief. Bovendien kunnen zij door
de toenemende stroom kapitaal uit het rijke Noorden of Westen meer investeren dan zij zelf sparen; het saldo S-I is negatief. Maar
hierboven hebben wij gezien dat dit volgens de nationale boekhouding niet mogelijk is; iets positiefs kan nooit gelijk zijn aan iets
negatiefs! Het is dus het één of het ander. Of een overschot op de lopende rekening en een tekort op de kapitaalrekening, of omgekeerd.
Dit betekent dat landen met een positief exportsaldo een negatieve kapitaalbalans hebben (en omgekeerd). Als landen meer verkopen aan
het buitenland dan zij kopen (E-M is positief), krijgen zij een vordering op het buitenland. Deze vordering kan allerlei gedaanten
aannemen, bijvoorbeeld meer dollars in de knip, meer aandelen van buitenlandse bedrijven, meer obligaties van buitenlandse overheden
of in de vorm van kredietverlening aan buitenlanders. Het is dus een misverstand dat kapitaal ‘wegstroomt’; door te investeren in het
buitenland bouwen wij daar bezit op.

Dat is precies wat er momenteel gebeurt in de relatie tussen rijke landen en lage-lonenlanden. Als illustratie hiervan zijn de
betalingsbalansen van Nederland en Korea in tabel 1 opgenomen. Zichtbaar is dat Nederland een fors, en groeiend, overschot op de
lopende rekening heeft, en een tekort op de kapitaalrekening. Wij bouwen dus bezit op in het buitenland. Het kapitaal gaat niet verloren,
maar wij importeren als het ware claims op buitenlands bezit ( vandaar de negatieve kapitaalbalans). Nederland kan als een voorbeeld
dienen van een rijk land dat meer spaart dan investeerd in eigen land. Korea is een voorbeeld van een zich ontwikkelend land, dat meer
wil investeren dan het zelf spaart. Dit komt tot uitdrukking in een tekort op de lopende rekening en een overschot op de kapitaalbalans.
Door de stroom buitenlands kapitaal wordt Korea in staat gesteld meer te investeren dan het zelf spaart en kan zich daardoor sneller
ontwikkelen dan als zij alles zelf bij elkaar moet sparen.

Tabel 1. Samenvatting betalingsbalans Nederland en Korea
1991
1992
1993
Nederland
Saldo lopende
rekening
Saldo
kapitaalrekening
Statistische
verschillen
Korea
Saldo
lopende rekening
Saldo
kapitaalrekening
Statistische
verschillen

1994

1995

Æ’ mrd
14,3

12,9

25,3

32,5

28,7

-11,1

-24,7

-31,7

-18,6

-17,6

-3,2

11,8

6,4

-13,9

-11,1

-8,3

-3,9

1,0

-3,9

-8,3

7,5

2,8

-0,3

5,6

9,7

0,8

1,1

-0,7

-1,7

-1,4

$ mrd

Bron Nederland: DNB, Jaarverslag 1996; Korea: IMF, Balance of Payments statistics, 1996.

Dat zal niet eeuwig zo doorgaan; ooit komt er een omslag. In Nederland, bijvoorbeeld, kan het opgebouwde kapitaal voor
pensioensverzekeringen worden geconsumeerd als de spaarders de pensioenleeftijd bereikt hebben. Wij kunnen dan meer consumeren
dan wij zelf produceren (en krijgen dus een tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans) en financieren dit door de ‘export van
claims op het buitenland’ ( en krijgen daardoor een overschot op de kapitaalbalans). Gezien de vergrijzing is het dus heel waarschijnlijk
dat straks, zeg omstreeks 2020, we een tekort op de lopende rekening zullen hebben. Landen als Korea zullen dan meer op het huidige
Nederland lijken: zij sparen tegen die tijd meer dan zij investeren en hebben daardoor een overschot op de lopende rekening en een tekort
op de kapitaalbalans. En dat is precies wat wij willen: als wij met pensioen gaan moeten anderen voor ons werken

1 P. Krugman, Pop internationalism, MIT-press, 1996; J. Pen, Nieuw Marshall-plan?, Het Parool, 5 april 1997.
2 Voor het gemak nemen wij de overheid niet apart op.

Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur