Ga direct naar de content

De financiële rentabiliteit van het EU-lidmaatschap

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 12 1995

Discussie
De financiele rentabiliteit van
het EU-lidmaatschap
B. Kazemier concludeerde in ESB dat bet EU-lidmaatschap voor Nederland nog steeds een financieel gunstige zaak is. Volgens F.H. Lemmink
laat hij echter enkele inkomsten- en uitgavencategorieen buiten beschouwing, en is bet complete beeld voor Nederland veel minder gunstig.
In £SBvan 7 juni 1995 concludeert
Brugt Kazemier dat de Nederlandse
bijdrage aan de Europese Unie noch
biizonder hoog, noch bijzonder laag
is . Voorts wordt betoogd dat de verhouding tussen baten en lasten van
Nederland nog steeds hoger dan gemiddeld is. Deze conclusies komen
niet overeen met de inhoud van de
brief van Minister Zalm aan de Tweede Kamer inzake de netto-positie van
Nederland ten aanzien van het EUbudget (TK 24 099, nr. 1). Hieronder
zal ik aan de hand van deze brief aangeven waarom de conclusies van Kazemier naar mijn mening onjuist zijn.

afdrachten aan de EU laat Kazemier
de landbouw- en douaneheffingen
buiten beschouwing, omdat deze niet
aan Nederland toegerekend zouden
kunnen worden vanwege doorvoereffecten. Het grootste deel van de in Nederland geheven invoerrechten (circa
90%) drukt echter werkelijk op de Nederlandse economic. Deze rechten
worden opgebracht door de Nederlandse consument en dienen dan ook
wel degelijk als Nederlandse afdracht
aan de Europese Unie te worden aangemerkt. Dat van een substantieel
‘doorvoereffect’ geen sprake is, komt
omdat doorvoer voornamelijk verzegeld plaatsvindt, zodat de rechten
eerst in het land van bestemming worAfdrachten aan de EU
den geheven en afgedragen.
Er kan geen correcte inschatting geHet relatief hoge niveau van de in
maakt worden van de financiele baten
Nederland geheven douanerechten
en lasten die een lidstaat van het EUmoet worden verklaard uit de samenstelling van het Nederlandse importlidmaatschap ondervindt, als niet alle
afdrachten en Unie-uitgaven in bepakket. De door hoge tarieven beschouwing worden genomen. Bij de
schermde sectoren zijn in Nederland
relatief klein, waardoor relatief veel
produkten worden
Figuur 1. Afdracbten lidstaten in 1995 (ecu’s, per
hoofd van de bevolking)
ingevoerd met een
gemiddeld hoog tarief. Als voorbeeld
kan de import van
Japanse auto’s worden genoemd.
Waar Nederland
deze auto’s vroeger
relatief goedkoop
kon importeren
worden nu, ter bescherming van de
auto-industrie in andere Europese landen, hoge importtarieven geheven.
Niet alleen gene~ reert de NederlandBron: Ministerie van Financien.
se consument hier-

linn III

mee middelen voor de EU, hij ondervindt ook nog eens een welvaartsnadeel doordat hij nu verplicht wordt
deze hoge tarieven te betalen.
Door alleen de afdrachten van de
lidstaten op basis van de btw- en bnpgrondslag in beschouwing te nemen,
wordt bijna 20% van de totale afdrachten van de Lidstaten aan de EU buiten
beschouwing gelaten. Voor Nederland
wordt op deze wijze ruim 3 miljard
gulden aan afdrachten per jaar niet betrokken in de analyse. Dit komt overeen met circa 37% van de totale Nederlandse afdracht in 1993 en circa
34% van de totale Nederlandse afdracht in 1995. Door dit deel van de
afdrachten buiten beschouwing te
laten, wordt Nederland een middenmoter in het veld der contribuanten.
Worden deze afdrachten wel meegerekend, dan is Nederland zowel gerelateerd aan het bnp als per hoofd van
de bevolking de op een na grootste
contribuant van de Unie.
Uitgaven EU
Vervolgens laat de auteur ook 20%
van de uitgaven van de Unie buiten
beschouwing (hieronder aangeduid
als overige uitgaven). Hieronder valt
het gehele interne beleid van de EU
(onder andere vervoer en Interne
Markt), het externe beleid en de administratieve uitgaven. Inderdaad is een
belangrijk deel (in 1993 ruim 6 miljard
ecu, hetgeen overeenkomt met circa
45% van de overige uitgaven) van
deze uitgaven niet aan de lidstaten
toe te rekenen. Het resterende deel
van de overige uitgaven is echter wel
degelijk toe te rekenen aan de lidstaten, hetgeen ook gedaan wordt door
de Europese Rekenkamer. Het is dan
ook correcter deze uitgaven wel mee
te nemen in de analyse en hierbij aan
te tekenen dat iedere lidstaat start met
een negatieve netto-positie van 0,1%
van het bnp ten gevolge van niet aan
de lidstaten toe te rekenen uitgaven.
Als laatste moet opgemerkt worden
dat de analyse is uitgevoerd met cijfers over 1988-1992. Sindsdien zijn
aanzienlijke veranderingen in de EGbegrotingssystematiek doorgevoerd,
waarbij de belangrijkste de invoering
van het zogenaamde Delors-II pakket

1. B. Kazemier, de financiele bijdrage van
Nederland aan de EU, ESB, 7 juni 1995,

biz. 538-540.

deze ontwikkeling

is. Dit pakket voorziet in een sterke
groei van de EG-begroting tot het jaar
1999. Hoewel officiele cijfers slechts
tot en met 1993 gepubliceerd zijn,
worden in de nota van minister Zalm
reeds betrouwbare schattingen van de
Nederlandse afdrachten aan en ontvangsten van de EU tot en met 1995
gepresenteerd. Voorts wordt in de
bewuste brief reeds een indicatieve
schatting voor 1999 gegeven. Hieronder wordt de inhoud van deze nota

Figuur 2. Netto-positie EG-lidstaten, 1993, in procenten

Als voor de bovengenoemde omissies
gecorrigeerd wordt, draagt Nederland
zowel gemeten in procenten van het
bnp als gemeten per hoofd van de bevolking verhoudingsgewijs veel af aan
de EG (zie figuur 1). Per inwoner van
Nederland wordt in 1995 ruim 40%
meer afgedragen dan het EU-gemiddelde. In dat jaar kan bijna 5,8% van
de eigen middelen van de EU aan Nederland worden toegerekend, terwijl
Nederland slechts een aandeel van
4,5% in het totale bnp van de lidstaten
heeft. Deze hoge Nederlandse afdracht wordt, behalve door de financiering van de zogenaamde VK-com-

van bet bnp
ge zich in absolute
zin voortzetten, zodat verwacht mag
worden dat Nederland in 1999 nettobetaler zal zijn van
circa 6 miljard gulden. De belangrijkste oorzaken van
deze ontwikkeling
moeten gezocht
worden in het hoge
aandeel van Nederland in de totale afdrachten aan de
EU, het afnemend
Bron: Europese Rekenkamer, Jaarraport 1993′
aandeel van Nederland in de Europese
landbouwuitgaven als gevolg van de
De waarde van het lidmaatschap
hervorming van het Gemeenschappevan de EU staat buiten kijf. Hiervoor
lijk Landbouwbeleid en het zeer lage
hoeft men alleen maar te denken aan
aandeel van Nederland in de Europevijftig jaar stabiliteit in Europa na twee
wereldoorlogen eerder in deze eeuw.
se Structuurfondsen. De componenten van de Nederlandse netto-positie
Dit neemt echter niet weg dat het
in 1995 zijn in tabel 1 weergegeven .
noodzakelijk is de financiele feiten onFiguur 2 geeft een vergelijking van
der ogen te zien, zeker als deze de
de netto-posities van de EU-Lidstaten
vorm aannemen van economisch statistische berichten.
in 1993, gerelateerd aan het bnp. Hieruit blijkt duidelijk dat Nederland reeds
Frank Lemmink
in 1993 tot de grootste netto-betalers
aan de EU behoort. Alleen Duitsland

pensatie , vooral veroorzaakt door

betaalde relatief (in procenten van het

een hoog Nederlands aandeel in de
douanerechten.
Wat betreft de verhouding tussen
baten en lasten van het lidmaatschap:
vanaf 1989 is sprake van een constante jaarlijke achteruitgang van de nettopositie. Van 1990 op 1991 wordt het
evenwichtspunt doorbroken en wordt
Nederland netto-betaler aan de EU. In
de jaren 1994 en 1995 ontvangt Nederland nog slechts iets meer dan de
helft van zijn jaarlijkse afdracht, die inmiddels is gestegen tot 9,5 miljard gulden, van de Unie retour; dit komt
neer op een netto-bijdrage van ruim 4
miljard gulden. Naar verwachting zal

bnp) meer. Zoals hierboven reeds gesteld zal de Nederlandse netto-positie
de komende jaren verder verslechteren. Reeds in 1995 zal Nederland naar
verwachting relatief de grootste nettobetaler van de EU zijn (circa 0,7% van
het bnp), op de voet gevolgd door
Duitsland.

van de netto-bijdra-

kort uiteengezet.

De Nederlandse
betalingspositie

De auteur is werkzaam bij de Directie Buitenlandse Financiele Betrekkingen van het
Ministerie van Financien.

Conclusies
Nederland draagt, in tegenstelling tot
wat Kazemier concludeert, zowel gerelateerd aan de bevolkingsomvang als
gerelateerd aan het bnp substantieel
meer af aan de EU dan gemiddeld.

Hier staat niet een
Tabel 1. De Nederlandse netto-positie in de verscbillende delen van de EG-begroting in 1995 (f miljard)
afdrachten ontvangsten netto-positie
Gem. landbouwbeleid
Strucftiurfondsen
Overig

4,9
3,4
1,2

4,0
0,9
0,4

-0,9

Totaal

9,5

5,3

-4,2

Bron: Ministerie van Financien.

ESB 19-7-1995

-2,5
-0,8

meer dan gemiddeld profljt (in financiele zin) van
de EU tegenover.
Naar verwachting
zal Nederland in
1995, gerelateerd
aan het bnp, de
grootste netto-betaler aan de EU zijn,
op de voet gevolgd
door Duitsland.

2. Het Verenigd Koninkrijk krijgt een korting op zijn afdracht van circa 2/3 van het
verschil tussen oorspronkelijke afdrachten
aan en ontvangsten van de EU.
3. Hierbij dient bedacht te worden dat
een deel van de overige uitgaven aan
geen der Lidstaten toegerekend kan worden, hetgeen op zichzelf al tot een geringe netto-betaling leidt. Tevens wordt erop

gewezen dat er binnen de categoric Overige uitgaven specifieke deelterreinen zijn,
onder andere het Onderzoeks- en technologieprogramma, waar Nederland wel een
meer dan gemiddeld profijt van ondervindt.

Geen complect beeld?
De reactie van F.H. Lemmink komt er
in het kort op neer dat ik, zijns in-

ziens, de positie van Nederland ten
opzichte van de andere lidstaten van
de Europese Unie te rooskleurig voorstel. Hij baseert zich daarbij op de gegevens van het Ministerie van Financien, zoals die door minister Zalm in
zijn brief van 14 februari 1995 aan de
Tweede Kamer zijn gepresenteerd
(TK 24 099, nr. 1). In deze brief worden echter niet alle facetten van de
Nederlandse situatie gekwantificeerd.
Tijdens de behandeling van de genoemde brief in de Vaste Commissie
voor Financien en de Algemene Commissie voor Europese Zaken, op 9

Nederlandse bedrijfsleven wel degelijk be’invloeden. De relevante vraag
hierbij is echter of we, wat deze aspec-

door de Nederlandse consument opgebracht.
Een deel van de in Nederland geheven invoerrechten heeft betrekking
op doorvoer. In 1988 bedroeg dit circa tien procent. Sindsdien is het sterk
gegroeid. Sinds 1991 lijkt het zich te
stabiliseren rondom de 18%. Voorts
wordt slechts een kwart van de douaneheffingen (exclusief doorvoer) geheven op goederen die rechtstreeks
door gezinshuishoudingen worden
aangeschaft. Ruim de helft van de invoerrechten (exclusief doorvoer)
wordt geheven op intermediaire
goederen. Deze heffingen worden uiteraard op de een of andere wijze
doqrberekend. Met behulp van een
input-output analyse is het mogelijk
deze heffingen toe te wijzen aan bij

ten betreft, zonder de EU beter af zouden zijn geweest dan nu. Immers,
onze intra-EU export floreert mede
door de hoge invoerrechten voor concurrerende produkten van buiten de
EU. Dit zou best kunnen opwegen tegen het Nederlandse welvaartsverlies
door de invoerrechten voor produkten die wij van buiten de EU importeren. Onderzoek van onder andere de
Europese Commissie en het CPB heeft
uitgewezen dat de baten van de interne markt zonder handelsbelemmeringen substantieel zijn. Het is zeer waarschijnlijk dat Nederland, met zijn
traditioneel zeer open economic, daar
meer dan gemiddeld van profiteert.

voorbeeld de export en de gezinscon-

Conclusie

sumptie. De uitkomsten van deze

maart 1995, is hier door diverse spre-

exercitie voor 1991 staan in label 1.

kers dan ook op gewezen (zie TK 24
099, nr. 2). Zo is het bij voorbeeld nodig dat ook de indirecte effecten worden gekwantificeerd en meegewogen.
Het laatste woord hierover is vermoedelijk nog niet gesproken.

Het belangrijkste verschil tussen de
berekeningen van Lemmink en die
van mij is de behandeling van de landbouw- en de douaneheffingen. Ik
sluit ze uit bij het bepalen van de positie van Nederland, terwijl Lemmink ze
onverkort opvoert als kosten. Gelet

Uiteindelijk werd in 1991 minder dan
30% van de douaneheffingen opgebracht door de Nederlandse consument. Een aanzienlijk deel van de
douaneheffingen in Nederland wordt
opgebracht door het buitenland: 40%.
Overigens is dit niet de voornaamste reden waarom ik de landbouw- en
douaneheffingen buiten beschouwing
heb gelaten. Mijn argument was meer
principieel. De Europese Unie streeft
met de landbouw- en douaneheffingen een andere doel na dan met de
btw- en bnp-afdrachten. De laatstgenoemde afdrachten zijn direct
bedoeld ter financiering van het

op de relatief grote omvang van de in

Europese beleid. De eerstgenoemde

Nederland geheven invoerrechten
leidt de benadering van Lemmink
daardoor tot een aanzienlijk ongunstiger beeld dan mijn benadering. Het is
echter de vraag of de in Nederland geheven invoerrechten in zijn geheel

daarentegen zijn voornamelijk een
beleidsinstrument, en zijn onder meer
bedoeld om de invoer van concurrerende goederen af te remmen (en om
de afzet op de wereldmarkt van landbouwprodukten mogelijk te maken).
Een en ander laat onverlet dat de
landbouw- en douaneheffingen de
welvaartspositie van de Nederlander
en de concurrentiepositie van het

Douaneheffingen

mogen worden beschouwd als Nederlandse afdracht aan de EU. In tegenstelling tot wat Lemmink stelt, wordt
slechts een beperkt deel uiteindelijk

De keuze om de landbouw- en douaneheffingen al dan niet te betrekken
bij een analyse van de financiering
van de EU is cruciaal voor de plaatsbepaling van Nederland in dit opzicht.
Op inhoudelijke gronden heb ik ervoor gekozen deze heffingen niet te
beschouwen als een ‘contributie’.
Lemmink maakt een andere keuze.
Een en ander leidt ertoe dat ik de
hoogte van de financiele bijdrage van
Nederland positiever beoordeel dan

Lemmink. Overigens leiden beide benaderingswijzen tot de conclusie dat
het directe profijt dat Nederland heeft
van de EU sinds 1989 zeer sterk is verminderd. Het was mijn verwachting
dat deze trend zich zou doorzetten.
De cijfers van Lemmink onderschrijven dit.

Brugt Kazemier
De auteur is werkzaam bij de sector Natio
nale Rekeningen van het CBS. De weergegeven opvattingen komen niet noodzakelijk overeen met die van het CBS.

Tabel 1. Directe en indirecte douanebefflngen per finale bestedingscategorie, 1991
Uitvoer van

goederen
en diensten

Doorvoer
Directe douaneheffingen
Indirecte douaneheffingen

Totaal
Als % van regeltotaal

Consumptieve
bestedingen
van gezinshuishoudingen

Consumptieve

bestedingen
vande
overheid

Investeringen
invaste
activa
(bruto)

Toeneming voorraden
en onderhanden werk;
Handels- en
vervoersmarges

mlngld
570
706

1276
40%

668
274
942

84
84

541
147
688
21%

100
120
220

7%

Auteur