Ga direct naar de content

Het belang van de industrie voor de werkgelegenheid

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 6 1994

Statistiek

Het belang van de industrie
voor de werkgelegenheid
Voor het inzicht in de werkgelegenheidsstrnctuur is het niet voldoende
om naar werkgelegenheidscijfers per bedrijfstak te kijken. Daarmee
worden relaties tussen bedrijfstakken verwaarloosd. Het gaat ook om
de omvang van de werkgelegenheid, die een bedrijfstak in andere sectoren creëert. Zodoende blijkt het grote belang van de industrie voor de
werkgelegenheid.
Het aandeel van de industrie in de
werkgelegenheid is de afgelopen decennia sterk afgenomen. Uit figuur 1
blijkt dat dit aandeel daalde van 28%
in 1960 tot 18% in 1992. Net als in andere geïndustrialiseerde landen was
de groei van de werkgelegenheid geconcentreerd in de dienstensector.
Belangrijke verklarende factoren hiervoor zijn de als gevolg van de gunstige inkomensontwikkeling
relatief
sterk gestegen vraag naar diensten,
de geringere groei van de arbeidsproduktiviteit in de dienstensector en de
uitbesteding van niet-kernactiviteiten
door de industrie.
De geschetste ontwikkeling heeft
zelfs geleid tot de notie van de postindustriële samenleving. Mede naar
aanleiding van het “Platform Globalisering” is de discussie opnieuw ontbrand in welke richting de oplossing
voor de huidige structurele economische problemen moet worden gezocht. De één wil aan de de-industrialisering een halt toeroepen en pleit
voor revitalisering van de industrie.
Een ander ziet juist grote kansen voor
Nederland als distributieland.
Figuur 1. Werkgelegenheidsaandelen van bedrijfstakken, 1960-1992
50%

40

Industrie
……… Tertiair
._–_. Kwartair en overh.
—– Overig

30

10
60

70

80

a. Overig is onder andere landbouw
bouwnijverheid.

90

en

Echter, door het gebruik van bovenvermelde cijfers wordt in de discussie
onvoldoende rekening gehouden met
de verwevenheden tussen bedrijfstakken. Hierdoor wordt het belang onderschat dat de industrie nog steeds
heeft voor de werkgelegenheid. De
‘Hoeveel Werken Waar Waarvoor’tabel legt de verwevenheden wel
bloot. De HWWW-tabel geeft onder
meer antwoord op de vraag hoeveel
arbeid in een bedrijfstak direct werkzaam is ten behoeve van de finale afzet van de betreffende bedrijfstak en
hoeveel arbeid via onderlinge leveringen betrokken is bij de afzet van andere takken. Bijvoorbeeld hoeveel arbeid in de dienstverlening verbonden
is met de finale afzet van de industrie. De tabel hebben we geconstrueerd met behulp van gegevens uit de
input- outputtabel van het CBS en andere gedetailleerde informatie!.
Hoe lees je de HWWW-tabel? Op
de regels van de laatste kolom staat
de werkgelegenheid per sector zoals
vermeld in de Nationale Rekeningen.
De werkgelegenheid heeft betrekking op zowel loontrekkers als zelf-

1. Uitgangspunt is de meest recente inputoutput-tabel van het CBS, waarin 60 bedrijfstakken worden onderscheiden. In afwijking van het CBS worden de handelsmarges op binnenlands geproduceerde
goederen niet beschouwd als finale afzet
van de bedrijfstak handel, maar toegerekend aan de finale afzet van de producent
van het verhandelde goed. De handelsactiviteit wordt dan geboekt als een intermediaire levering aan deze producent. Met
behulp van de inverse van het verschil
van de eenheidsmatrix en de matrix van
intermediaire inputcoëfficiënten
wordt
vervolgens een gedetailleerde HWWW-tabel berekend, die geaggregeerd wordt tot
de gepresenteerde
tabel.

ps

Tabel 1. De ‘Hoeveel Werken Waar Waarvoor’-tabel,

Bouw

Tertiaire
dienstena

2
41
2
1
2

121
800
15
530
21
12
15

1
49
309
85
3
1
2

6
55
19
1324

187

1513

450

Landbouw

Landbouw
Industrie
Bouw
Tertiaire dien- stena
Kwartaire diensten
Overheid
Overil
Totaal aan finale
afzet toegerekende
werkgelegenheid

1990, x 1000 arbeidsjaren

Industrie

127
11

Kwartaire
Diensten

Overigb

Totaal
directe
werkgel.

8
7

3
12
5
75
575
6
3

2
26
24
90
22
668
3

1
8
16
27
3
4
50

261
962
389
2173
636
700
82

1430

679

836

109

5203

11

a. Exclusief exploitatie van onroerend goed.
b. Delfstoffenwinning, openbaar nut en exploitatie van onroerend goed.
standigen en luidt in arbeidsjaren. Als
input in het produktie proces maakt
elke tak ook gebruik van intermediaire goederen en diensten, die door
werkenden in andere bedrijfstakken
worden geleverd. Bij de produktie
van de finale afzet van een bepaalde
bedrijfstak is dus ook arbeid in andere takken betrokken. Dit worden de
uitstralingseffecten
genoemd. De onderste regel geeft het arbeidsvolume
inclusief uitstralingseffecten
aan dat
nodig was om de finale afzet van de
in de kolom genoemde bedrijfstak
voort te brengen volgens de in 1990
geldende produktiestructuur.
De tabel leert dus dat 1513 duizend arbeidsjaren benodigd waren om de
finale afzet van de industrie te leveren. Daarvan waren er 800 duizend
direct werkzaam in de industrie, de
rest daarbuiten. In de industrie werkten daarnaast 162 duizend man ten
behoeve van andere bedrijfstakken
(met name de bouwnijverheid
en de
tertiaire dienstensector).
De tabel illustreert dat het belang
van de industrie voor de werkgelegenheid veel groter is dan de werkgelegenheidscijfers
per bedrijfstak suggereren. Het aandeel van de industrie
in de Nederlandse werkgelegenheid
bedroeg in 1990 18%, terwijl het aandeel van de tertiaire diensten 42%
was. Dit wekt ten onrechte de indruk
dat de tertiaire dienstensector
belangrijker is voor de werkgelegenheid
dan de industrie. Uit de HWWW-tabel blijkt immers dat de industriële
produktie nog 0513 – 800 =) 713 duizend volledige arbeidsplaatsen
als uitstralingseffect buiten de industrie opleverde. Op elke man in de industrie
zelf was dus bijna één manjaar buiten

Overheid

de industrie nodig. Het leeuwedeel
van de 713.000 arbeidsjaren buiten
de industrie bevond zich in de tertiaire dienstensector
(530.000). Het gaat
daarbij met name om handels- en
vervoersactiviteiten
en zakelijke
dienstver- lening (reclame- en adviesbureau’s, accountancy,
uitzendbureau’s, etc.). Het aandeel van de
werkgelegenheid,
die toegerekend
kan worden aan de industriële produktie, bedroeg op deze wijze 29%
van de totale werkgelegenheid2.
Het
werkgelegenheidsaandeel
van de afzet van tertiaire diensten kwam lager
uit, namelijk op 27,5%.
Kortom, deze laatste cijfers tonen
het vitale belang aan dat de industrie
nog steeds heeft voor de werkgelegenheid in ons land. Het behoud van
een krachtige industrie in Nederland
blijft daarom van grote betekenis
voor de werkgelegenheid.
Vanwege
de grotere arbeidsproduktiviteitsstijging in de industrie zal groei van de
industriële produktie in de nabije toekomst daarbij niet zozeer leiden tot
extra arbeidsplaatsen
in de industrie,
maar vooral tot extra werkgelegenheid in de tertiaire dienstensector.
Frans Suijker
Peter Eering
De auteurs zijn hoofd respectievelijk medewerker van de afdeling Bedrijfstakkencoördinatie van het Centraal Planbureau.
2. Het zou natuurlijk interessant zijn om
te bekijken hoe het aldus berekende aandeel zich in de tijd heeft ontwikkeld. Dit
is op dit moment echter niet goed mogelijk omdat de input-outputtabellen van
het CBS voor en na de revisie 1987 van de
Nationale Rekeningen onvergelijkbaar
zijn.

Auteurs