Ga direct naar de content

Eens gegeven blijft gegeven?

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: december 16 1993

Eens gegeven blijft gegeven?
J. Bade en T.W.G. van Bergen*

D

e markt voor databestanden is ondoorzichtig en werkt slecht. Het wetenschappelijk onderzoek wordt daardoor geschaad. Omdat dit onderzoek belangrijke
positieve externe effecten kan hebben, is bet van belang na te gaan hoe de werking
van de markt kan warden verbeterd en de beschikbaarheid van data kan warden
vergroot.

In 1992 heeft, in opdracht van de Stichting ECOZOEK, een onderzoek plaatsgevonden naar de datavoorziening voor economisch onderzoek1. Aanleiding vormden de klachten van economische
onderzoekers over de slechte beschikbaarheid, de
hoge prijs en de ontoereikende kwaliteit van databestanden die voor onderzoek noodzakelijk zijn. De
belangrijkste conclusie uit het onderzoek onder 130
economen in Nederland is dat empirisch economisch
onderzoek voornamelijk ‘data driven’ is: de beschikbaarheid van data bepaalt het onderzoek. Dit betekent dat kansen worden gemist.
Omdat wetenschappelijk onderzoek belangrijke
externe effecten kan hebben in de vorm van maatschappelijk nuttige onderzoeksresultaten, is het van
belang om na te gaan waarom en door wie databestanden worden gegenereerd en in hoeverre ze
beschikbaar zijn. In dit artikel wordt een analyse
gegeven van de markt voor databestanden. Na een
algemene beschrijving van de markt mondt een
analyse van de marktonvolkomenheden en de
nadelige gevolgen daarvan uit in een aantal concrete
aanbevelingen.

De vraag naar databestanden
De vraag naar databestanden is in te delen naar het
doel waarvoor de bestanden primair worden gebruikt. Er zijn drie categorieen:
a. vraag naar databestanden voor administratieve
doeleinden en openbaar bestuur;
b. vraag naar databestanden voor commerciele
doeleinden;
c. vraag naar databestanden voor wetenschappelijke
doeleinden.
Voor categoric a is de overheid de grootste vrager
(en aanbieder). De instantie die registreert is vaak
ook de voornaamste en eerste gebruiker van het
bestand. Bij deze categoric kan gedacht worden aan
de (registratie)bestanden van het Centraal Bureau
voor de Statistiek (CBS), bevolkingsregisters, bestanden van de belastingdienst, enz. De recente discussies over koppeling van de bestanden van sociale
diensten en kentekenregistratie (om fraude met

ESB 15-12-1993

bijstandsuitkeringen op te sporen) hebben aangetoond dat het voor de ene overheidsinstantie vaak
niet mogelijk is het bestand van een andere overheidsinstantie te krijgen vanwege privacybescherming.
Categoric b bestaat uit bij voorbeeld de vraag
naar specifieke adressenbestanden, marktonderzoeksgegevens of opiniepeilingen, waarbij de vrager de
gegevens direct gebruikt voor marketingdoeleinden
of als input voor commercieel onderzoek.
Categoric c betreft databestanden die gebruikt
worden als input voor wetenschappelijk onderzoek.
Op dit soort bestanden was ons onderzoek met
name gericht. Deze bestanden kunnen door onderzoekers zelf zijn samengesteld, al dan niet op basis
van een enquete. De data kunnen ook worden gekocht of verkregen van een overheidsinstelling, een
commercieel bureau, een databank of van een
archief.
Een bestand dat primair voor het ene doel is gegenereerd, kan daarnaast natuurlijk voor een ander
doel worden gebruikt. Een wetenschappelijke instelling kan bij voorbeeld data verzamelen voor derdegeldstroomonderzoek en deze data ook gebruiken
voor wetenschappelijk onderzoek (of het derdegeldstroomonderzoek zelf is wetenschappelijk). In
dat geval zal het volgens bovenstaande indeling om
een commercieel bestand gaan, dat secundair
gebruikt is voor wetenschappelijk onderzoek. Het
omgekeerde kan ook voorkomen.

Het aanbod van databestanden
Overheidsinstellingen, financiele instellingen, marktonderzoeksbureaus en wetenschappelijke instellingen zijn de belangrijkste binnenlandse aanbieders
van databestanden. Vanuit het buitenland worden
* J. Bade werkt als onderzoeker bij het Economisch en
Sociaal Instituut van de Vrije Universiteit. T.W.G. van
Bergen is via BOFEB werkzaam bij het Ministerie van
Financien.
1. Voor een volledig verslag van het onderzoek, zie J. Bade
en T.W.G. van Bergen, Datafaciliteiten voor economen.
Van file totsnel verkeer, VU Uitgeverij, Amsterdam, 1992.

1149

Vrijemarkt

Hoge drempels

Monopolte

Registratle

verkeerstellingen

import- en
exportgegevens

belastinggegevens

Commercie

marktonderzoeks-

telepanel data

bevolkingsregister

gegevens
Wetenschap

Figuur 1.

Voorbeelden
van typen
data-

bestanden

enquetes voor NWO Sociaal Economisch CBS Bedrijvenof VF onderzoek
Panel
enquete

data aangeboden door overheden, Internationale
instellingen (OESO, EG, VN) en particuliere databanken.
Afhankelijk van de hoogte van toetredingsdrempels zijn drie deelmarkten te onderscheiden, namelijk:
• een vrije markt, zonder hoge toetredingsdrempels2;
• een markt met hoge toetredingsdrempels in de
vorm van organisatiekosten en/of goodwill;
• een monopolistische markt, ten gevolge van institutionele drempels.

Bij de eerste deelmarkt is sprake van volledige mededinging en gaat het vooral om data die niet continu
worden verzameld en om informatie die op basis van

vrijwilligheid kan worden gekregen of gekocht. Het
grote aantal enquetebureaus en de enquetes die onderzoekers houden, bevestigen dat toetreding tot
deze markt, waarop voornamelijk microbestanden
worden verhandeld, betrekkelijk eenvoudig is. De beschikbaarheid van deze data kent dan ook geen
drempels.
Anders ligt het bij data die doorlopend of periodiek verzameld worden (de tweede deelmarkt). Voorbeelden zijn: handelsdata, voorraadgegevens of
paneldata. Voor het verzamelen van dergelijke gegevens is, behalve medewerking van de respondenten,
een grote en/of goede organisatie nodig. Hier
bestaan dus wel toetredingsdrempels, maar is mededinging nog steeds mogelijk. Ook voor deze data

onderzoek blijkt dat twee derde van de economen
die met databestanden werken hun wetenschappelijk
onderzoek als ‘data driven’ kenmerken. Dat betekent
dat de onderzoeker zich op de hoogte stelt van de
aanwezigheid van bepaalde data alvorens een onderzoeksvoorstel te formuleren. De overigen maakten
vaak de kanttekening dat ze bij het schrijven van een
onderzoeksvoorstel ‘enigszins’ rekening hielden met
de data die nodig zouden zijn. De belangrijkste
r/sden hiervoor is dat het verzamelen van data een
kostbare en tijdrovende zaak is. Data worden zelden
speciaal voor wetenschappelijk onderzoek verzameld
(primair gebruik). Voor het gebruik van databestanden voor zuiver wetenschappelijk onderzoek wordt
ook nauwelijks geld uitgegeven. Wel voor commercieel onderzoek, maar dan is het wetenschappelijk
gebruik secundair. De conclusie lijkt gerechtvaardigd, dat bij datagebruik voor wetenschappelijk
onderzoek het aanbod de vraag grotendeels bepaalt.

Bijzondere kenmerken van databestanden
Niet-rivaliserend goed
Allereerst is een databestand een niet-rivaliserend
goed: het kan meerdere keren en door verschillende
gebruikers worden gebruikt. Dit leidt ertoe dat iedere
koper onmiddellijk een potentiele concurrent van de
producent wordt. Het is dus van belang of het al dan
niet exclusieve recht op wederverkoop bij de prijs is
inbegrepen. Tevens leidt de non-rivaliteit tot extra
transactiekosten, omdat er kosten verbonden zijn aan
uitsluiting (beveiliging tegen illegaal kopieren, juridische kosten, enz.). Naarmate men meer zekerheid
over de uitsluiting wil hebben, zullen de kosten toenemen . De standaardoplossing voor de verschaffing
van niet-rivaliserende goederen, namelijk collectieve
voorziening, werkt niet bij databestanden omdat algemene beschikbaarheid juist niet gewenst is. De enige
mogelijkheid is dus om de kosten van uitsluiting
zoveel mogelijk te drukken. Dit kan door het straf-

geldt nog dat ze vrij gemakkelijk te krijgen zijn.
Ten slotte zijn er data die om institutionele redenen slechts door een enkele instantie kunnen worden verzameld (de derde deelmarkt). Tijdreeksen
van de diverse geldhoeveelheden bij voorbeeld.
Maar ook data die alleen verkregen kunnen worden
indien de respondenten met wettelijke middelen worden gedwongen informatie te verschaffen. In Nederland hebben het CBS, de Nederlandsche Bank en
een aantal andere overheidsinstellingen (zoals het
GAK, de arbeidsbureaus, onderwijsinstellingen,
belastingdiensten, politic) bijzondere bevoegdheden
met betrekking tot de registratie en/of het opvragen
van informatie van individuen en bedrijven . Deze
speciale bevoegdheden leiden ertoe dat deze instellingen een monopoliepositie voor bepaalde gegevens hebben. Dit heeft implicaties voor de kwaliteit

van deze data en de mogelijkheid deze informatie te
verhandelen. Met name op grond van de Wet
Persoonsregistratie (WPR) worden deze data nauwelijks beschikbaar gesteld.
De rest van dit artikel heeft met name betrekking
op de bestanden die primair of secundair door de
economische wetenschap worden gebruikt. Uit ons

2. Bij toetredingsdrempels moet gedacht worden aan beperkingen in de mogelijkheid om data te verzamelen en/of te
verhandelen. Als het gaat om micro- en mesobestanden
hangt die mogelijkheid onder meer samen met de bereidheid van subjecten om informatie te verschaffen en de praktische mogelijkheid de subjecten te ondervragen. Bij macrobestanden vormt met name de organisatie die vereist is om
gegevens te verzamelen een toetredingsdrempel.
3. Dat deze gegevens door de overheid worden verzameld,
komt niet voort uit een van de standaardmotieven voor
overheidsvoorziening, te weten de hoge kosten van uitsluiting (dijkaanleg), het ‘merit good’-motief (scholing) of het
externe-effecten motief (riolering). De reden dat de overheid deze informatie verzamelt is dat de overheid zelf de
grootste gebruiker van de verzamelde gegevens is en dat
de informatieplicht overheidscontrole op de zorgvuldigheid
vereist. Een vergelijking met het drukken van geld maakt
duidelijk dat privatisering in principe wel mogelijk is.
4. Dit zou een argument voor het CBS en DNB kunnen zijn
om vertrouwelijke informatie niet aan onderzoekers af te
staan zonder toestemming van de informant. De kosten van
uitsluiting en de kosten van verkeerd gebruik van de informatie (onder andere verlies van vertrouwen) zouden de
baten van het onderzoek (inclusief externe effecten) kunnen overtreffen.

baar stellen van illegaal gebruik (net als bij het
auteursrecht) en door het voorkomen daarvan, bij
voorbeeld door het opzetten van gebruikersgroepen.

Specif’ieke produktiefunctie
Ten tweede wordt de produktie van een databestand
gekenmerkt door zeer hoge vaste kosten en zeer
geringe marginale kosten. Dit geeft de producent een
natuurlijk monopolie. Als de data zijn verzameld,
geschoond, gedocumenteerd en eventueel geanonimiseerd, zijn bijna alle kosten gemaakt. De kosten
van een extra floppy zijn verwaarloosbaar.

Marktimperfecties
Externe effecten
Onderzoek kent niet alleen directe baten voor degene die het onderzoek uitvoert, maar dikwijls is er
sprake van een extern effect. Bestanden zijn inputs
voor wetenschappelijk onderzoek. Voor de onderzoeker zijn er substitutiemogelijkheden, want er kan
ook onderzoek gedaan worden zonder data of met
andere data. Indien een onderzoeker zuiver wetenschappelijk onderzoek uitvoert met bepaalde data
zijn de wetenschappelijke artikelen de output. Als
het onderzoek beleidsrelevant blijkt te zijn is die
beleidsrelevantie een extern effect.
Dit is een argument voor overheidsregulering; de
overheid zou het gebruik van bepaalde data (bij

het dan optimaal indien dit bestand tegen marginale
kosten wordt aangeboden voor secundair gebruik.
De praktijk wijkt hiervan op twee punten af. Ten
eerste worden vaak meer dan marginale kosten in
rekening gebracht. Ten tweede wordt een bestand
veelal niet aangeboden. Dit omdat de prikkel ontbreekt om een bestand te leveren. Hierdoor ontstaat
de kans dat data dubbel verzameld worden. Instellin-

gen zijn vaak zo georganiseerd dat de baten van de
verkoop van een bestand niet ten goede komen aan
de afdeling die het werk doet. Indien er extra werk
gedaan moet worden, zoals wanneer bestanden slim
gekoppeld of geanonimiseerd moeten worden, is er
zelfs sprake van een negatieve prikkel. Een gevolg
hiervan is ook dat, als er een bestand geleverd
wordt, er veel klachten over het produkt zijn .

De WPR en het begrip ‘herleidbaarheid’ spelen
eveneens een grote rol . Er gaat een negatieve prikkel van uit. De angst om problemen te krijgen op
grond van de WPR leidt ertoe dat overheidsinstanties
erg terughoudend zijn met het aanbieden van gegevens. Het ontbreken van jurisprudentie ten aanzien
van de WPR en gebrek aan kennis van de juridische
mogelijkheden om misbruik van gegevens tegen te
gaan zijn daar gedeeltelijk debet aan. Verder worden
anonimiseringsmethoden niet of in onvoldoende
mate toegepast en is er verwarring over het eigendomsrecht van informatie1 .

voorbeeld Nederlandse in plaats van buitenlandse)

Ondoorzichtige markt en onzekerheid

moeten stimuleren, door te zorgen dat ze zo goed-

Als externe afnemers nodig zijn om het verzamelen

koop mogelijk beschikbaar worden gesteld. In de

van de data kostendekkend te maken, is het de vraag

praktijk valt het tegenovergestelde waar te nemen.
Bij de microbestanden van het CBS gaat het om
gegevens die het CBS zelf gebruikt. Die data worden
enigszins bewerkt en vervolgens wordt het gebruiksrecht van die databestanden tegen een, in vergelijking met het buitenland hoge, prijs aan onderzoekers
verkocht. Het welvaartsverlies dat het resultaat is van
het niet hanteren van marginale kostprijzen, wordt
dus nog versterkt door het verlies aan positieve

of de data wel beschikbaar komen. De prikkel tot

externe effecten.
Het is in dit verband belangrijk om op te merken
dat in Nederland een zeer groot deel van het economisch onderzoek door de overheid wordt betaald.
Alleen als onderzoek niet in opdracht van de overheid wordt gedaan of als bestanden van een nietpublieke instelling worden betrokken hebben we te

maken met echte transacties. Voor de overige transacties geldt dat het eigenlijk om intra-overheidsleveranties gaat. De overheid is dus bezig met het
rondpompen van geld. De prijsstelling is echter wel
van invloed op de mate waarin (bepaalde) data
worden verzameld en gebruikt voor onderzoek en
dus op de externe effecten daarvan. Onderzoekers
onderling blijken daarentegen over het algemeen wel

bereid elkaar, onder bepaalde voorwaarden zoals

5. Zie J. Bade en T.W.G. van Bergen, op.cit, 1992, biz. 46.
6. Over de prijs die de producent als gebruiker voor het bestand moet betalen is een uitgebreide discussie gevoerd,
vooral tussen onderzoekers en het CBS. Zie bij voorbeeld
J. Hartog en H. Oosterbeek, Een beschouwing over de prijs-

stelling van het CBS, Openbare Uitgaven, 1990, nr. 22, biz.
5-10 en W. Begeer, De prijs van informatie, Openbare
Uitgaven, 1990, nr. 22, biz. 131-138. In het kort komt het
erop neer dat de onderzoekers vinden dat de overheid als
sociale planner voor een ‘first best’-allocatie moet zorgen
en het CBS dus zodanig moet subsidieren dat het de marginale kostprijs kan berekenen. Het CBS wijst op de hem opgedrongen budgettering en op extra vaste kosten die gemaakt moeten worden. Als de reserveringsprijs van de producent niet bekend is heeft een dergelijke discussie weinig
zin.
7. De meest geuite klachten zijn dat de levertijd te lang is,
dat de kwaliteit van de data onvoldoende is, dat databronnen verschillende definities hanteren, dat reeksen ophouden te bestaan of lacunes vertonen, dat er ongewenste
aggregatie plaatsvindt, dat de voorwaarden voor datagebruik te restrictief zijn, dat het dataformat niet gestandaardiseerd is en dat de databestanden onvoldoende gedocumenteerd zijn. Zie J. Bade en T.W.G. van Bergen, op.cit., 1992,

wederkerigheid, bronvermelding enz., data te
leveren tegen marginale (te verwaarlozen) kosten5.

par. 4.2.2.
8. Zie WJ. Keller en J.G. Bethlehem, Disclosure protection
of micro data, CBS Select, 1987, nr. 4, biz. 87-96; J. Bade en

Gebrekkige prijsvorming en negatieve prikkels

9. Voor een uitstekende beschrijving van anonimiseringsmethoden, zie P.F.A. de Guchteneire en J.G.M. Timmermans,

T.W.G. van Bergen, op.cit., 1992.

Dikwijls is de producent van een bestand tevens
gebruiker (vrager) en bereid de volledige kostprijs te

SWIDOC, Amsterdam, 1990, Appendix 7: Overzicht privacy-

betalen . Uit een oogpunt van efficiente allocatie is

maatregelen.

ESB 15-12-1993

Wetenschappelijk gebruik van overheidsbestanden,

1151

verkoop van aanwezige informatie is er wel, maar
een verkeerde inschatting van de vraag of een sterke
aversie tegen risico kan ertoe leiden dat data niet
verzameld worden. Van belang is of de markt doorzichtig is.
Bij een ondoorzichtige markt is de verwachte op-

brengst van wederverkoop van belang. Of er data
verzameld worden en een transactie tot stand komt
en voor welke prijs hangt bij een ondoorzichtige
markt af van hoe hoog de vrager en aanbieder die
opbrengst schatten en wie die opbrengst krijgt. De
opdrachtgever verwerft zich meestal het recht op •wederverkoop en draagt het risico van tegenvallende
verwachtingen. De prijs die bij wederverkoop tot
stand komt hangt weer van dezelfde (bovengenoemde) factoren af. Verschillen tussen verwachtingen en
realisatie leiden tot inefficientie. Een ondoorzichtig
aanbod kan er toe leiden dat data dubbel worden verzameld of wederverkoop niet plaatsvindt, omdat de
marktpartijen elkaar niet vinden.
Anders ligt het bij een doorzichtige vraag, waarbij
aanbieder en vragers met nun reserveringsprijzen
bekend zijn . Nu is er geen sprake meer van onzekerheid en zal in de praktijk de vrager alleen het
gebruiksrecht krijgen en het bestand dus niet kunnen

er nu •wel ‘sunk costs’ zijn, bestaande uit de opgebouwde goodwill en organisatie. Van betwistbaarheid is dus geen sprake meer. Als bij voorbeeld de
gebruikers van paneldata (bij voorbeeld het Sociaal
Economisch Panel (SEP) van het CBS) niet de namen
van de respondenten hebben, kunnen ze na de
eerste ronde niet zonder meer naar een andere
producent stappen. De nieuwe producent zou
gewoon opnieuw moeten beginnen. Bij handelsdata
o£ andere data die continu worden verzameld, geldt
dat met name de bereidheid van respondenten om
mee te werken en de hoge organisatiekosten een
drempel voor toetreding zijn.
Om vast te stellen of er sprake is van nionopolistische prijsvorming dient in het geval van een producent die ook gebruiker is onderzocht te worden
wat zijn reserveringsprijs is. In de meeste concrete
gevallen geldt echter dat een overheidsinstelling de
producent is en de reserveringsprijs van de producent gelijk is aan de kostprijs. Afwijken van de marginale kostprijs is dan inefficient. Een goed voorbeeld
is het SEP.
Informatiegebrek is er op deze deelmarkt nauwelijks. Gebrek aan prikkels wel, wederom met name
bij overheidsinstellingen.

doorverkopen.

Monopolie

Markten voor wetenschappelijke data
Hieronder worden de imperfecties op de onderscheiden deelmarkten behandeld voor databestanden die
door wetenschappers worden gebruikt. Dat zijn dus
niet alleen bestanden die primair voor wetenschap
zijn gegenereerd, maar ook registratiebestanden en
commerciele bestanden, die secundair door wetenschappers worden gebruikt.

Vrije markt
12
Allereerst de markt zonder toetredingsdrempels1
Omdat een databestand een niet-rivaliserend goed is,

is een noodzakelijke voorwaarde voor de produktie
ervan dat de vragers samen bereid zijn de kostprijs
op te brengen13. Bij een betwistbare markt is dat ook
de maximale prijs die de producent kan krijgen.
Zoals gezegd gaat het hier bij voorbeeld om datasets die, in opdracht, verzameld worden door
commerciele enquetebureaus, of om databestanden
die door het CBS verzameld worden en waarbij het
CBS geen gebruik maakt van de responsplicht (bij
voorbeeld de enquete over verplaatsingsgedrag).
Imperfecties zijn hier ten eerste het gevolg van
gebrek aan informatie (ondoorzichtigheid van de
markt) waardoor data niet verzameld worden (bij

voorbeeld milieudata), of dubbel worden verzameld
(bij voorbeeld kiezersonderzoek). Gebrek aan prikkels spelen hier een minder grote rol. Inefficiente
prijsvorming is waarschijnlijk wel belangrijk, maar

moeilijk vast te stellen vanwege gebrek aan informatie over de reserveringsprijs van de producent die tevens gebruiker is, zoals hiervoor beschreven.

Toetredingsdrempels
Toetredingsdrempels leiden ertoe dat de producent
meer dan de kostprijs kan krijgen. Dat komt omdat

1152

Bij deze marktvorm is het voor een producent mogelijk om perfecte prijsdiscriminatie toe te passen en
dus het gehele consumentensurplus af te romen. In
de praktijk is de prijsvorming op deze deelmarkt
echter niet het grootste probleem. Bij de bestaande
monopolies op grond van de wet is er altijd sprake
van een contract waarbij de vrager alleen het gebruiksrecht krijgt, als er al geleverd wordt1 , omdat
de overheid wil bepalen aan wie wordt verkocht. De
overheidsinstellingen die de wettelijke bevoegdheden hebben om data af te dwingen blijken echter
10. De ervaring met commercieel marktonderzoek wijst
uit dat respondenten steeds vaker betaald worden voor
him participatie en informatie. De respondent doet dan
tegen betaling geheel (of gedeeltelijk) afstand van het
eigendomsrecht van zijn informatie. Over de doeleinden
waarvoor de gegevens gebruikt mogen worden, kan ook

onderhandeld worden. Zo ontstaat een markt, waarbij hetgoed ‘informatie’ wordt getypeerd door inhoud en verhandelbaarheid. Overheidsinstanties als het CBS en andere institutionele dataverzamelaars en registrerende instellingen
dienen respondenten en informatieverschaffers te vragen
waarvoor de gegevens gebruikt mogen worden en hen
eventueel voor het gebruik van hun informatie te betalen.
Dit laatste zou ook de kwaliteit van de informatie kunnen
verbeteren.
11. De reserveringsprijs is de prijs waartegen vrager en aanbieder niet langer bereid zijn af te nemen resp. te produceren.
12. De hoge vaste kosten vormen geen toetredingsdrempel
indien ze gemaakt worden nadat een leveringscontract is
afgesloten, dus als afzet en prijs al gegarandeerd zijn.
13. De volledige kostprijs kan een soort algemeen aanvaarde winstcomponent bevatten, die concurrenten ook in
rekening brengen.
14. Respondenten van een enquete daarentegen, die vaak
een monopoliepositie hebben waar het hun eigen informatie betreft, zijn meestal bereid gratis en zonder voorwaarde
te leveren.

ook vaak de enige gebruikers van daarmee geproduceerde databestanden. De prikkel om de bestanden
te anonimiseren, te documenteren en aan te bieden
ontbreekt. Dit leidt ertoe dat een schat aan gegevens
gedeeltelijk ongebruikt blijft. Hierbij kan gedacht
worden aan gegevens van het GAK, de belastingdienst en het Ministerie van O&W. Een bestand met
karakteristieken van personen die in de WAO zitten
is hierdoor bij voorbeeld niet te krijgen en onderzoek op het gebied van inkomensontwikkeling en
scholing wordt onnodig bemoeilijkt.

Verbetering van de marktwerking
De bestaande marktimperfecties kunnen grotendeels
worden opgeheven. Ten eerste dient daartoe de

markt zo doorzichtig mogelijk gemaakt te worden.
Dat betekent dat vraag en aanbod gemventariseerd
en bij elkaar gebracht worden. Ten tweede dienen er
voldoende prikkels te zijn voor met name overheidsinstellingen om bestanden aan te bieden voor onderzoek. Te denken valt natuurlijk aan dwang door middel van een algemene maatregel van bestuur, maar er
zou ook een financiele prikkel gegeven kunnen worden. Deze dient dan wel uit de algemene middelen
betaald te worden (en niet door de vragers). De te
verwachten positieve externe effecten rechtvaardigen
een dergelijke stimulering. Ten slotte zou de prijsvorming bewaakt moeten worden. Bij een goede inven-

tarisatie van vraag en aanbod moet het rondpompen
van geld voorkomen kunnen worden. Bij secundair

gebruik zouden slechts marginale kosten (manipulaties, schoning, anonimisering, documentatie, service)
en transactiekosten (beveiliging) in rekening mogen
worden gebracht.

Aanbevelingen
Om de gesignaleerde problemen op te lessen, hebben we een aantal aanbevelingen gedaan. De belangrijkste twee zullen we hier noemen.
De eerste aanbeveling is een centrale instantie te
vormen met een drievoudige taak, te weten informatie verschaffen, prikkels geven en misbruik tegen-

gaan.

De eerste taak bestaat uit informatie verzamelen
en verschaffen over enerzijds de beschikbaarheid
van bestanden en anderzijds de behoefte aan databestanden. Hiervoor bleken onderzoekers de voorkeur te geven aan een ‘makelaar’, die vraag en aanbod bij elkaar brengt. De makelaar kan niet volstaan
met het leggen van bilaterale contacten. Hij dient de
markt zo doorzichtig mogelijk te maken.

De tweede taak voor een centrale organisatie betreft het geven van prikkels. Hierbij valt te denken
aan krachtig lobbyen en aan financiele prikkels, zodat aan de gecoordineerde databehoefte wordt voldaan. Een Statistisch Agentschap blijkt een dergelijke
functie nu ten opzichte van het CBS te gaan vervul-

len, waarbij een ‘multi user’-licentie voor een speciaal geprepareerd bestand van de Enquete Beroepsbevolking wordt afgesloten15. Dit is echter slechts het
begin van wat er moet gebeuren. Voorwaarde is dat
degene die extra werk verricht ook de prikkel krijgt.
Het moet bij voorbeeld lonen om tijd in het koppelen en anonimiseren van bestanden te steken. Ook
moet het lonen om informanten te vragen of hun informatie voor een bepaald doel gebruikt mag worden en eventueel moeten informanten voor die toestemming kunnen worden betaald. Op grond van het
eerder genoemde externe effect lijkt het voor de overheid gerechtvaardigd hier geld in te steken.
De derde taak is het garanderen van uitsluitbaarheid van het gebruik van bestanden. Een centrale instantie zou kunnen garanderen dat bestanden alleen
gebruikt worden door bij haar geregistreerde onderzoekers. Hoewel dit verre van waterdicht is, kan het
helpen om de kosten die met uitsluiting (en misbruik) gepaard gaan te verkleinen.
De tweede aanbeveling is dat de overheid een
prikkel moet geven, door publiekrechtelijke instellingen in principe te verplichten bestaande databestanden aan elkaar te leveren tegen marginale

kosten.
J. Bade en T.W.G. van Bergen

15. Zie L. van der Laan en J.H.G. Segers, Databestanden en

economisch onderzoek, Economenblad, 1992, nr. 7.

Auteurs

Categorieën