Ga direct naar de content

Een noodverband

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 5 1980

CONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
Een noodverband
Het is een algemeen bekende eigenschap van nieuws,
dat het zich vrijwel volledig concentreert op wat er is
veranderd, en weinig of geen interesse toont voor wat
hetzelfde is gebleven. Zo werd er vorige week in de nieuwsmedia veel meer aandacht besteed aan het heengaan van
de minister van Financiën dan aan het o p zich zelf veel
opmerkelijkere feit dat de overige ministers bleven zitten.
Ook met betrekking tot de brief van minister Albeda aan
de sociale partners over de bijstelling van het sociaaleconomische beleid in 1980 geldt dat er veel meer aandacht is geschonken aan het voorgestelde nieuwe beleid
dan aan de daaraan ten grondslag liggende filosofie of
aan de geboden perspectieven, die praktisch ongewijzigd zijn gebleven.
De bijstelling van het sociaal-economische beleid 1980
omvat drie onderdelen: het arbeidsvoorwaardenbeleid,
het ombuigingsbeleid in de collectieve sector en het z.g.
,,flankerendew beleid. Daarbij gaat het resp. om een
stringente beperking van de loonontwikkeling, een
ombuigingsoperatie van f. 3 mrd. (excl. nog niet gerealiseerde Bestek-ombuigingen) en een ,,samenstelw van
overige maatregelen, dat het beleid o p de eerstgenoemde
terreinen moet ondersteunen.
Allereerst het arbeidsvoorwaardenbeleid. Na het afspringen van het bijna-akkoord tussen werkgevers en
werknemers eind vorig jaar ontwikkelde het arbeidsvoorwaardenbeleid voor 1980 zich vrijwel onafwendbaar in de
richting van een loonmaatregel. Terwijl de economische
prognoses slechterenslechterwerden, wasdevakbeweging
niet in staat in haar looneisen voldoende stappen terug te
doen, om het behoud van de collectieve voorzieningen en
de werkgelegenheid niet te zeer in gevaar te brengen.
Hoewel tot het eind toe het spel is gespeeld alsof centrale
en ook nu die
afsvraken nog mogelijk waren
mo&jkhcid nÖg nicÃgeheel isafgesnedcn -werd vrij snel
duideliik dat ecn loonmaatreeel in het verschiet lag. De
geest van verzet tegen het beleivd van kabinet en werk&vers
was over de vakbeweging vaardig geworden en die laat
zich, eenmaal losgebroken, niet zo gemakkelijk meer
intomen. Destellingendieinmiddelszijn betrokkenmaken
een loonmaatregel onvermijdelijk.
Het ziet ernaar uit dat deingreep forszalzijn. Indeeerste
plaatseen algehele stop op initiëleloonsverhogingen, maar
daarbovenop nog een zodanige beperking van de tweede
prijscompensatie in 1980, dat slechts de koopkracht vande
gezinshuishoudingen met minimuminkomens wordt gehandhaafd. Vooral dit laatste komt hard aan tegen het zere
been van de’vakbeweging. Wim Kok heeft dan ook
opgeroepen tot een heftig en algemeen verzet. Een
vergelijking met desituatie in 1977dringt zich op. Ook toen
vonden in ons land talrijke stakingen plaats met als inzet
behoud van de automatische prijscompensatie, diedoorde
werkgevers ter discussie was gesteld. Thansechter richt het
verzet zich veel directer tegen de regering. De houding van
de werkgevers inzake het aantasten van de prijscompensatie is nog onduidelijk. Vermoedelijk zijn zij nog niet
vergeten dat de stakingen o p dit punt in 1977 door de
vakbeweging met succes werden bekroond. Hoewel onder
de huidige omstandigheden een ingreep in de lonen valt te
rechtvaardigen, is het de vraag of het kabinet de
vakbeweging thans niet al te zeer bruuskeert, met alle
gevolgen van dien.
In de tweede plaats is er een ombuigingsbeleid in de
collectieve sector. Nadat de minister van Financiën de
bodem van de schatkist had bereikt, is hij er bij zijn pogingen de collectieve uitgaven te saneren, vervolgens doorheen gezakt. Alleen dit feit al vormt een duidelijke illustratie van de ernst van de situatie. Het financieringstekort is
ruimschoots in de gevarenzone terechtgekomen en ook de
overheid zal haar huishoudboekje aan het tegenvallende

inkomen moeten aanpassen. Toch is ook hier voorzichtigheid geboden. Bezuinigingen in de collectieve sector leiden niet alleen tot een onmiddellijk verlies aan werkgelegenheid, maar kunnen ook de toekomstige groei nadelig
beïnvloeden. Te gemakkelijk wordt dikwijls het verwezenlijken van economische groei uitsluitend op het conto
van de particuliere sector geschreven en de mogelijke bijdrage van de overheid daaraan miskend. Van de overheid
kunnen belangrijke impulsen uitgaan voor een selectieve
groei, al zal het huidige defensieve beleid dan wel plaats
moeten maken voor een meer offensieve opstelling. Al te
drastische en ongerichte bezuinigingen kunnen de toch al
zwakke impulsen in die richting echter nog verder
smoren.
In de derde plaats ten slotte wordt in de brief aan de
sociale partners een flankerend beleid gepresenteerd.
Geheel volgens het boekje wordt een breed samenstel van
maatregelen aangekondigd om het arbeidsvoorwaardenen ombuigingsbeleid te ondersteunen. Een verscherping
van het energiebesparingsbeleid, verhoging van motorrijtuigenbelasting en/of benzineaccijns, heronderhandelingen met buitenlandse afnemers over de aardgasprijzen,
bestrijding van het zwarte circuit en misbruik van de
sociale verzekeringen, een toezegging inzake een VADregeling, intensivering van het omscholingsbeleid en een
samenhangend inkomensbeleid zijn o p komst. Echter,
zo goed als het staat met de opsomming van beleid, zo
slecht is het gesteld met de invulling ervan. Afgezien van
een paar energiebesparende maatregelen wordt het flankerende beleid op geen enkele wijze ,,hardm gemaakt.
De tijd voor intentieverklaringen is echter verstreken.
Op al te doorzichtige wijze is geprobeerd de fout van
Bestek 81 te vermijden: de onvoldoende inkadering van
het beleid in een geheel van maatregelen op uiteenlopend
gebied. De VAD, de apo, de arbeidstijdverkorting, het
wordt allemaal van stal gehaald. Het kabinet heeft zelfs
de ,,sociale investeringen” ontdekt. Maar het zal niet
baten. Het oordeel van de aftredende minister van Financiën over het gehele sociaal-economische beleid, is wel in
het bijzonder o p het flankerende beleid van toepassing:
,,het is van alles te weinig, en vooral te laat”.
Wat zijn nu de perspectieven die de bijstelling van het
beleid heeft te bieden? Ik zie daarin niet veel verbetering.
Slechts de lijn van Besrek 81 wordt geïntensiveerd en
opgetuigd. Het oordeel dat ik anderhalf jaar geleden, na
het verschijnen van Besrek 81, uitsprak, is onverkort van
toepassing op de bijstelling daarvan: ,,halve maatregelen”; ,,wel rigoureuze ingrepen aan de kostenkant, maar
nauwelijks een beleid dat vooruitzichten biedt aan de bes t e d ~ n ~ s k a n t daarmee voor de werkgelegenheid” l).
cn
Die filosofie is in anderhalf iaar ongewiiriad gebleven en
de sindsdien verschenen ~ é c t o r n s aen Innovatienota
hebben daaraan nauwelijks iets kunnen toevoegen.
Opnieuw wordt vertrouwd o p een lange-termijnperspectief dat er niet is: de illusie,dat bedrijven vanzelf wel nieuwe
arbeidsplaatsen tot stand brengen, als er maar meer winst
wordt gemaakt. Maar alleende negatievande relatiemeerwinst-is-meer-werk gaat op: meer verlies betekent minder
werk. Al met al kan men de bijstelling van het sociaaleconomisch beleid 1980 nog billijken voor zover die het
verlies van werkgelegenheid in bedrijven probeert te
voorkomen en daartoe een noodverband tracht aan te
leggen, maar het is onaanvaardbaar dat nog steeds geen
enkel uitzicht wordt geboden o p een oplossing van de
problemen waarvoor wij staan.

L. van der Geest
1 ) L. van der Geest, Halve maatregelen, ESB, 5 juli 1978.

Auteur