Ga direct naar de content

Een maatschappelijk draagvlak voor het milieubeleid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 7 1988

Een maatschappelijk draagvlak voor het milieubeleid
In een interview met De Werkgever,
het weekblad van het NCW, van 3 november 1988, pleiten twee leden van de
Tweede-Kamerfractie van de Partij van
de Arbeid voor het inbrengen van de milieuproblematiek in het tripartite overleg, dat, hoe moeizaam ook, nog steeds
een rol speelt bij de voorbereiding van
het economische beleid. Ze vinden dat
het milieubeleid uit de gei’soleerde sfeer
moet worden gehaald waarin het zich
nog steeds bevindt en volwaardig in het
overleg moet worden betrokken. Ditzijn
verstandige gedachten.
In dit overleg zouden dan zowel de
doelstellingen als de instrumenten van
het milieubeleid aan de orde moeten komen. Daarnaast is veel technisch overleg nodig over de samenhang tussen
economische activiteiten en de uitstoot
van vervuilende stoffen en over de mogelijkheden om die uitstoot te beperken.
De kamerleden willen het aan de partijen in het sociaal-economische overleg
overlaten of ook de financiele ruimte
voor het milieubeleid moet worden behandeld. Dit lijkt mij echter vanzelfsprekend. Die ruimte wordt immers mede
bepaald door de ontwikkeling van particuliere en publieke inkomens en de eisen die aan de collectieve voorzieningen worden gesteld. Wensen ten aanzien van de groei van inkomens en collectieve voorzieningen en bescherming
van het milieu – vooral als dat moet komen van de introductie van kostenverhogende milieuvriendelijker produktietechnieken – kunnen de concurrentiepositie bedreigen. Handhaving van een
gunstige concurrentiepositie is alleen
mogelijk als die wensen jaarlijks niet
meer kosten dan de produktiviteitsstijging. Dit vraagt coordinate van het handelen van de sociale partners en de
overheid. En daarvoor is overeenstemming nodig overdedoeleinden
en de instrumenten waarmee en de tijd
waarin ze moeten worden bereikt. Daar
zou het overleg op moeten worden gericht.
Maar er is meer te bespreken. Beperking van de uitstoot van vervuilende
stoffen is niet alleen afhankelijk van de
introductie van andere produktietechnieken, maar kan gebaat zijn bij veranderingen in de sectorstructuur: vertraging van de groei van vervuilende activiteiten en snellere groei van milieuvriendelijke economische activiteiten.
Die optie wordt belangrijk als zou blijken
dat in sommige sectoren betere produk-

ESB 7-12-1988

C.J. van Eijk

tietechnieken niet voorhanden zijn. Ook
voor de dan noodzakelijke structurele
aanpassingen is coordinatie van het
handelen vereist, die hopelijk door overleg kan worden bereikt.
Zal het door de kamerleden gevraagde sociaal-economische overleg over
milieuvraagstukken ook tot stand komen? Zowel bij de overheid als bij de
werkgeversorganisaties bestaat weerstand tegen pogingen om door overleg
tot coordinatie van het handelen te komen. Men gelooft er niet in en heeft
voorkeur voor coordinatie door het
marktmechanisme ook al is duidelijk dat
dit in bepaalde omstandigheden die
taak niet aankan. Het lijkt mij niet onaardig daar eens enkele uitspraken van de
OESO over de betekenis van overleg in
de voorbereiding van het economised
beleid tegenover te stellen. Uitspraken
die zijn gebaseerd op gunstige ervaringen die in sommige landen met overleg
zijn opgedaan.
In de studie Structural adjustment
and economic performance1 wordt (in
hoofdstuk 3) op centraal niveau gevoerd breed overleg over loonvorming
en andere daardoor bei’nvloede ontwikkelingen gesteld tegenover gedecentraliseerde en gefragmenteerde onderhandelingen die zich totde lonen beperken. Ondanks mogelijke voordelen van
gedecentraliseerde stelsels constateert
de OESO dat wanneer verschillende
onderwerpen van beleid simultaan aan
de orde worden gesteld vakbonden en
ondernemersorganisaties in staat zijn
een bredere visie op hun verantwoordelijkheden te ontwikkelen en daarop hun
handelingen te baseren. Dit kan leiden

tot een betere coordinatie. Ook wordt
gesteld dat theoretische analyses en de
na-oorlogse geschiedenis van de relaties tussen de sociale partners en de
overheid de conclusie dat gedecentraliseerde systemen altijd beter werken,
niettoelaten (biz. 141).
In hoofdstuk 6 van dezelfde studie
worden het structuurbeleid en de industriepolitiek besproken. Enkele uitspraken die voor ons van belang zijn kunnen
als volgt worden samengevat. Er moeten niet te veel doelvariabelen worden
gekozen. Dan verwateren de prioriteiten en dat bemoeilijkt de coordinatie.
Hoewel de doeleinden van de industriepolitiek en de sociale politiek goed moeten worden onderscheiden kan de industriepolitiek toch niet los van de sociale criteria worden opgezet. Daarom
moet de keuze van de industriepolitiek
berusten op goede consultaties van alle
partijen, inclusief de sociale partners,
zodat tijdig maatregelen kunnen worden ontworpen om de sociale problemen die door het structuurbeleid ontstaan, op te vangen. Als voldoende consensus kan worden bereikt in de voorbereiding van het beleid worden de kansen op succes sterk vergroot. Hoe groter de decentralisatie van de besluitvorming des te meer zal overleg effect hebben (biz. 242).
Met de vereiste nuanceringen, die
hier niet alle kunnen worden opgesomd,
concludeert ook de OESO dat voor simultane realisering van soms conflicterende doelstellingen coordinatie van
het handelen nodig is; dat die coordinatie kan worden bevorderd door inzicht in
elkaars doeleinden, verwachtingen en
plannen; en dat zulk inzicht, en misschien zelfs overeenstemming over het
te voeren beleid, kan ontstaan door
overleg.

1. Zie OESO, Structural adjustment and economic performance, Parijs, 1987.

1151

Auteur