Ga direct naar de content

Een handhaafbaar milieubeleid

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 3 1992

Een handhaafbaar
milieubeleid
C.C. Koopmans en D.J. Wolfson'”
etmilieubeleid dreigt een te zware opgave te worden. De traditionele neiging tot
het gebruik van vergunningen als instrument moet worden vervangen door een
systematische keuze van geschikte instrumenten voor elke afzonderlijke situatie. In
relatief veel gevallen isfinanciële regulering met bij voorbeeld heffingen geschikter
dan dwang of overreding. Daarbij geldt dat het beleid in een zodanig groot
geografisch gebied moet worden gevoerd, dat economische en ecologische ‘lekken’
worden voorkomen. En anders dan de Europese Commissie beweert, is er wel
degelijk ruimte voor initiatief op het stuk van een Europese regulerende energieheffing, als de vormgeving maar goed gekozen wordt.

H

Met de milieudoelstellingen, geformuleerd in het
NMP(-plus) en verschillende andere beleidsnota’s,
heeft de overheid zichzelf en de samenleving voor
een aanzienlijke opgave gesteld: het bereiken van
een trendbreuk in de manier waarop wij omgaan
met natuur en milieu, na een jarenlange ontwikkeling in de verkeerde richting. Als dit beleid wordt gevoerd met de traditionele instrumenten van milieubeleid (vergunningen) zal dit een onvoorstelbare
handhavingsinspanning vergen. Het is dan ook van
groot belang, het arsenaal aan instrumenten uit te
breiden met instrumenten die een minder zware
handhavingslast meebrengen. Maar als de keuze
van het instrument niet langer voor zichzelf spreekt,
op grond waarvan moet dan tussen instrumenten
worden gekozen? Dit artikel beschrijft een methodiek voor een dergelijke keuze.
Een eerste uitgangspunt hierbij is dat de milieu problematiek in essentie vraagt om gedragsverandering
van instellingen en personen. De centrale vraag is
dan ook hoe die gedragsverandering kan worden
bewerkstelligd. Gedragsverandering moet ruim worden opgevat; zij kan ook betrekking hebben op het
invoeren van nieuwe produktieprocessen en technieken.
Een tweede uitgangspunt is, dat de eventuele geschiktheid van instrumenten doorgaans geen algemeen geldige eigenschap van die instrumenten zelf
is, maar mede afhangt van de situatie waarin zij worden ingezetl. Als geen rekening wordt gehouden
met die situatie, zal het beleid op ernstige problemen stuiten. Het ontwikkelen van een hanteerbare
systematiek van instrumentkeuze is dan ook van
strategische betekenis voor het slagen van het milieubeleid.
De systematiek die in dit artikel wordt gepresenteerd draait om drie zaken: de eigenschappen van
instrumenten (de vraag is immers welke geschikt

zijn in een bepaalde situatie), de criteria waaraan zij
worden getoetst (wat is eigenlijk ‘geschiktheid’?) en
de situaties waarin inzet wordt overwogen (wat komen we zoal tegen?). De instrumenten en criteria
kunnen kort worden behandeld; op de situatiekenmerken wordt uitgebreider ingegaan. Ten slotte
komt de vraag aan de orde hoe gevoelig de gevonden resultaten zijn voor het schaalniveau van de beleidsvoering.

Instrumenten
De instrumenten kunnen in drie categorieën worden verdeeld:
• dwang (voorschriften);
• transactie (financiële prikkels);
• en overreding (sociale prikkels).
Traditioneel staat dwang centraal in het milieubeleid. Het gaat daarbij vooral om vergunningen, bij

• De auteurs zijn respectievelijk stafmedewerker en lid van
de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Het
artikel is gebaseerd op het recent verschenen WRR-rapport
Mtlteubeleid: strategte, Instrumenten en handhaajbaarhetd, Rapporten aan de Regering, nr. 41, Staatsuitgeverij,
Den Haag, 1992, waaraan de auteurs hebben meegewerkt.
De auteurs dankenJ.P.H. Donner en I.J. Schoonenboom
voor hun bijdragen aan deze tekst.
1. Aanzetten tot een dergelijke aanpak zijn recentelijk ook
geleverd door P-J. Klok, Een Instrumententheorte voor mllteubeletd,. de toepassing en effectlvttett van beleidstnstrumenten, dissertatie Universiteit Twente, 1991; en door A.L.
Bovenberg, M.E.T. van den Broek en R.J. Mulder, /nstrumentkeuze In het milieubeleid, Ministerie van Economische Zaken, Directie Algemene Economische Politiek, discussienota 9102, 1991. De methode in dit artikel stelt handhavingsaspecten centraal; bovendien wordt de theorie
naar de praktijk vertaald door middel van een typologie.

voorbeeld uit hoofde van de Hinderwet. Op overreding gerichte instrumenten worden de laatste jaren
steeds vaker ingezet, met name in de vorm van’ voorlichting en convenanten.
Binnen de groep van op transactie gerichte instrumenten is een nader onderscheid mogelijk. Enerzijds gaat het om financiële regulering, in de vorm
van publieke heffingen en subsidies. Anderzijds zijn
er de nog weinig gebruikte privaatrechtelijke instrumenten, waarbij de overheid transacties tussen
marktpartijen uitlokt. Hierbij valt te denken aan civielrechtelijke aansprakelijkheid en aan verhandelbare vergunningen.

Criteria
Om de waarde van instrumenten in concrete situaties te kunnen beoordelen, wordt gebruik gemaakt
van drie criteria:
• effectiviteit;
• efficiëntie;
• legitimiteit.
Dat milieubeleid effectief moet zijn, spreekt voor
zichzelf. Handhaafbaarheid is hiervoor een belangrijke voorwaarde. Beleid dat niet handhaafbaar is, is
geen beleid.
Efficiëntie houdt in dat de beoogde gedragsveranderingen tegen zo laag mogelijke kosten of welvaartsverliezen worden bereikt. Voor de doelgroep gaat
het hierbij om aanpassingskosten (welvaartsverliezen) en om de eventuele gevolgen in termen van
concurrentiepositie of draagkracht. Als die kosten
sterk verschillen voor de leden van de doelgroep onderling, zijn financiële instrumenten efficiënter dan
directe regulering, omdat de gedragsaanpassing dan
vooral plaatsvindt bij degenen die deze tegen lage
kosten (of welvaartsverliezen) kunnen realiseren.
Daarnaast zijn de kosten van de overheid van belang in het efficiëntiecriterium.
Tot slot vereist een democratische samenleving, dat
het beleid als legitiem wordt ervaren. Voorop staat
daarbij het principe ‘de vervuiler betaalt’ dat, ongeacht de situatie, een negatieve indicatie vormt voor
het financiële instrument subsidie. De vervuilende
groep wordt daarbij immers beloond. Een ander
aspect van legitimiteit is rechtsgelijkheid. Die wordt
doorgaans geoperationaliseerd als formele rechtsgelijkheid; het gaat dan om de tekst van de wet. In de
praktijk geldt echter dat beleid, dat slecht wordt gehandhaafd, leidt tot grote ongelijkheid tussen ‘ontduikers’ en ‘nalevers’ . Niet alleen de effectiviteit,
maar ook de legitimiteit is dus gediend bij een goede handhaafbaarheid.

Situatiekenmerken
De keuze van instrumenten hangt in belangrijke
mate af van de kenmerken van de situatie. Het
heeft bij voorbeeld weinig zin te proberen om mensen uit de auto te praten (overreding), als ze er niet
uit willen (hoge aanpassingskosten/sterke
voorkeur). In de praktijk blijken situaties vaak complex
en gaat het om combinaties van kenmerken, zoals
uitvoeriger uiteengezet in het WRR-rapport waarop
dit artikel is gebaseerd. Wij beperken ons hier tot
de drie belangrijkste dimensies van het probleem:
• de meetbaarheid van gedrag;

Esa 3-6-1992

• het aantal bronnen van vervuiling;
• en de kosten of welvaartsverliezen die het milieubeleid met zich brengt.
Bij moeilijk meetbare activiteiten zijn directe, financiële en privaatrechtelijke regulering minder geschikt. Deze instrumenten vereisen immers dat het
laakbare of belastbare feit op individueel niveau
nauwkeurig kan worden vastgesteld. Beter toepasbaar is dan sociale regulering, tenzij de voorkeuren
van de doelgroep voor een bepaald gedrag zeer
sterk zijn. In dat geval zal ook sociale regulering
weinig effectief zijn. Hoewel het beleid idealiter aangrijpt op het vervuilende gedrag zelf kunnen meetproblemen aanleiding zijn dit te benaderen vanuit
een ander aangrijpingspunt. Denk aan het meegeven van batterijen met gewoon huisvuil. Het is welhaast ondoenlijk om dit in individuele gevallen vast
te stellen (zelfs op steekproefbasis). Dan blijkt sociale regulering in de vorm van voorlichting het kansrijkst. Het is ook mogelijk het beleid op een ander
aangrijpingspunt te richten, door de produktie van
sterk milieubelastende batterijen te ontmoedigen, of
door winkeliers er toe te brengen statiegeld te vragen.
Ook bij een groot aantal bronnen van vervuiling
kan handhaving van directe, financiële of privaatrechtelijke regulering moeilijk en duur zijn. Mogelijke oplossingen zijn ook nu weer het inzetten van sociale regulering of het zoeken naar een alternatief
aanknopingspunt. Dat interventiepunt moet dan wel
een sterke samenhang met de emissies vertonen, bij
een geringer aantal actoren. Als voorbeeld kan het
energiegebruik van zes miljoen Nederlandse huishoudens worden genoemd. Het is vrijwel onmogelijk om het verbruik op individueel niveau te beoordelen op ‘bovenmatigheid’ . Voor zover sociale
regulering (‘doe uw gordijnen dicht’) niet helpt, kan
worden uitgeweken naar de energiebedrijven, door
hen te verplichten een heffing op overmatig energiegebruik in rekening te brengen.
In situaties waarin een noodzakelijke gedragsverandering hoge kosten of welvaartsverliezen voor de
doelgroep met zich meebrengt is het van groot belang instrumenten te kiezen die deze kosten zoveel
mogelijk beperken door de gedragsverandering zo
efficiënt mogelijk tot stand brengen. Als de kosten
binnen de doelgroep bovendien sterk uiteenlopen,
pleit het efficiëntiecriterium voor financiële instrumenten of verhandelbare vergunningen in de privaatrechtelijke sfeer. De geaggregeerde milieudoelstelling wordt dan gehaald op de plaats, waar zij de
laagste kosten met zich meebrengt; degenen voor
wie de kosten van gedragsverandering zeer hoog
zijn, kunnen immers kiezen om niet op de financiele prikkel te reageren. Als gevolg daarvan worden
de totale maatschappelijke kosten zo laag als mogelijk is (gegeven de omvang van de gedragsverandering). Deze ‘laagste-kosten-eigenschap’
is in situaties met hoge en/of uiteenlopende kosten een
belangrijk voordeel van het financiële en privaatrechtelijke instrumentarium. Een voorbeeld van ‘een
situatie met uiteenlopende en vaak hoge kosten is
het autogebruik. Veel autoritten zijn economisch gezien noodzakelijk; andere ritten zijn echter vrij eenvoudig met een ander vervoermiddel te maken of te
vermijden. De welvaartsverliezen (minder status,

‘voorsorteren’ op weg naar instrumenten voor verschillende typen
type
milieuproblemen.
De beschreven methode leidt niet
tot absolute keuzen, maar tot vergelijkende uitspraken omtrent het
1. Overzichtelijk
D (S)
(de) primair in te zetten middelCen):
2. Verdelingsprobleem FP (D)
in situaties met zekere kenmerken
zijn bepaalde instrumenten geschikFPS (D)
3. Beheersbaar
ter dan in andere situaties. Aan de
FP
4. Heterogeen
hand van de kenmerken van specifieke milieuproblemen structureert
D
5. Onzichtbaar
de methode daarmee een expliciete
afweging van de voor- en nadelen
van de beschikbare instrumenten
met de totale handhavingscapaciteit
S
6. Diffuus
waarop daarmee beslag wordt ge?
7. Onoverzichtelijk
legd. Het op één noemer brengen
van de totale instrumentkeuze is
D РDirecte regulering, F РFinanci̻le instrumenten, P РPrivaatrecht, S РSociale regulering.
Reguleringen tussen haakjes zijn minder geschikt dan typen die niet tussen haakjes staan.
van strategische betekenis voor het
overheidsbeleid. Door een optimale
inzet van instrumenten en handhavingscapaciteit kan de geloofwaardigheid van het milieubeleid worden vergroot, hetTabell. Sit”a- misschien nat worden) zijn daarbij echter niet zo
geen een groter draagvlak voor het beleid verschaft.
klein, dat sociale regulering effectief zou zijn, gegetietypen en
Bovendien kunnen de kosten of welvaartsverliezen
ven de sterke voorkeur voor het autorijden. Effectivibeleidsinstrudie met gedragsverandering gepaard gaan, op deze
teit èn efficiëntie kan worden bereikt met financiële
menten
wijze worden verkleind. Het systeem van instruregulering, onder verlegging van het aangrijpingsmentkeuze vormt dus, op zijn beurt, zelf een nuttig
punt naar andere grootheden dan individuele auto’instrument’ .
ritten. Te denken valt aan verhoging van de brandstofaccijns (liefst in Europees verband), van de vaste
Schaalniveaus
lasten (vermoedelijk effectief in het ontmoedigen
Nu de methode globaal is beschreven rijst de vraag
van de tweede auto) of het afschaffen van bestaanop welke schaal zij kan worden toegepast: op het
de, deels impliciete subsidies op mobiliteit.
beleid met betrekking tot een continent, een land,
een gemeente of een doelgroep? Het antwoord is
Prijselasticiteit
eenvoudig: in beginsel op elk schaalniveau. De uitHoge kosten van gedragsverandering gaan vaak sakomsten veranderen echter wel met de schaal van
men met een lage prijselasticiteit2. Een gangbare opde beleidsvoering. Op een grotere schaal neemt het
vatting is, dat een lage elasticiteit met name een naaantal bronnen en de diversiteit in termen van kosdeel is voor het inzetten van regulerende heffingen,
ten toe. In tabel 1 leidt dit bij een goede meetbaarzodat directe regulering is geboden. Met nadruk
heid tot veel heterogene situaties die om financiële
dient te worden gesteld, dat dit een te eenzijdig
dan wel privaatrechtelijke regulering vragen. Is de
beeld is. Een lage elasticiteit is in veel gevallen nameetbaarheid echter slecht, dan is de situatie onmelijk een indicator voor een situatie, waarin het mioverzichtelijk, en is het van belang te weten dat het
lieuvriendelijke alternatief, in termen van welstand
milieuprobleem moeilijker oplosbaar wordt bij verof welvaart (nut), door de doelgroep veel lager
groting van de bestuurlijke schaal. Dat wijst in de
wordt gewaardeerd dan het huidige, milieu-onvrienrichting van subsidiariteit, zowel op Europese
delijke gedrag. In dergelijke gevallen zullen alle
schaal, als binnen de lidstaten, maar daarbij zitten soorten instrumenten tot deze hoge kosten of welzoals aanstonds blijken zal – twee addertjes onder
vaartsverliezen leiden, of niet effectief zijn. Tevens
het gras.
kunnen aanzienlijke handhavingsproblemen worOp allengs kleinere schaalniveaus daalt het aantal
den verwacht, met name bij directe regulering. Het
bronnen en neemt de kostendiversiteit af, met name
hoge kostenniveau kan wel zoveel mogelijk worden
als men homogene doelgroepen tracht te vormen
beperkt door voor financiële of privaatrechtelijke re(wat op kleinere schaal ook makkelijker is). Afhangulering te kiezen.
kelijk van de meetbaarheid hebben we dan als regel
te maken met overzichtelijke dan wel met moeilijk
Typologie
zichtbaar te maken situaties. Beide gevallen leiden
Uit de beschreven situatiekenmerken kan een globaprimair tot een keuze voor directe regulering, maar
le typologie van milieubeleidsproblemen worden afonze methode maakt daarbij wel twee complicaties
geleid: een indeling in zeven typen, met een geratiozichtbaar. In de eerste plaats leidt het thans bij het
naliseerde voorkeur voor bepa;l1de soorten instrumenten bij elk type probleem, zoals weergegeven in
tabel 1. Voor de details moet wederom verwezen
2. De prijse1asticiteit kan ook laag zijn omdat het aandeel
worden naar het in de openingsvoetnoot genoemde
van de grondslag van de heffing in de totale kosten laag is.
WRR-rapport. Waar het om gaat is dat deze typoloIn dergelijke gevallen kan echter, door een verhoudingsgewijs hoge heffing te bepalen, toch een substantieel gegie bij toetsing aan een twintigtal praktijksituaties
dragseffect worden bereikt.
een handzaam instrument is gebleken voor het

Probleem-

538

Primair
instrumenttype

Ministerie van VROM zo populaire werken met homogene doelgroepen tot een versnippering van het
milieubeleid, waarbij de kostendiversiteit wordt
weggemasseerd in een verkokerde beleidsstructuur.
Daarbij verdwijnt het zicht op de mogelijkheid de
aanpassingslast in de mesosfeer over een brede
(niet-homogene) doelgroep te verdelen naar diegenen die haar tegen de maatschappelijk laagste
kosten kunnen dragen. In de tweede plaats komt
ook de macro-efficiency van het beleid in het geding, naarmate een overmaat van per afzonderlijke
(sub- )doelgroep nog wel handhaafuare directe regulering in zijn totaliteit een te zware last met zich
brengt. Door instrumenten van milieubeleid in onderling verband te analyseren wordt die ene noemer zichtbaar die laat zien dat het justitiële apparaat
niet alles tegelijk kan.

De ideale regelkring
Welk schaalniveau zou het milieubeleid dan idealiter moeten hebben?
Het NMP onderscheidt milieuproblemen op basis
van de reikwijdte van milieu-effecten in lokale,
regionale, fluviale, continentale en mondiale problemen. Naast dit ecologisch schaalniveau van de
milieubeleidssituatie speelt het economisch schaalniveau een belangrijke rol. Het economisch schaalniveau wordt bepaald door internationale concurrentie; het betreft de geografische omvang van de
markt waarop de relevante Nederlandse bedrijfstak
opereert of de grootte van het gebied van waaruit
buitenlandse concurrenten op de binnenlandse
markt actief kunnen zijn. Het invoeren van sterk kostenverhogende maatregelen op een te laag economisch schaalniveau heeft directe gevolgen voor de
concurrentiepositie van bedrijven. Deze constatering geldt niet alleen voor financiële instrumenten,
maar ook voor kosten van andere reguleringsvormen. En niet alleen voor bedrijven, maar ook voor
personen die, als hun voorkeuren worden gefrustreerd, in bepaalde gevallen naar het buitenland uitwijken (grenstanken).
Naar zijn economische gevolgen kan een te klein
schaalniveau ongewenste verplaatsingseffecten oproepen; ecologisch gezien kunnen er vervuilingslekken ontstaan als de schaal van het beleid te klein is.
Economische en ecologische lekken kunnen alleen
worden voorkomen als het schaalniveau van beleid
beide onder controle heeft (groter of gelijk is aan de
grootste schaal van de economische dan wel de ecologische gevolgen). Indien het bereiken van het juiste bestuurlijke schaalniveau op onoverkomelijke
problemen stuit, kan op een lager schaalniveau van
beleid uiteindelijk een moeilijke afweging tussen
economische belangen en milieu-effecten nodig zijn.
In de praktijk zal het ideale schaalniveau van beleid
in veel gevallen mondiaal dan wel Europees zijn, alleen al omdat het ecologische schaalniveau die omvang heeft. Dit geldt bij voorbeeld voor het broeikaseffect, voor verzuring en voor aantasting van de
ozonlaag. Dat vraagt om internationale coördinatie.
Indien (of zo lang) dergelijke coördinatie niet (voldoende) tot stand komt, kan worden getracht doelstellingen nationaal te formuleren en te implementeren. Een dergelijke benadering wordt door
Nederland met het NMP-plus en diverse andere milieuplannen in belangrijke mate gevolgd. Hierbij

ESB 3-6-1992

worden de voordelen van coördinatie opgegeven.
Dit geldt niet alleen indien het beleid gevolgen
heeft voor de concurrentiepositie, maar ook waar er
sprake is van internationale verschillen in milieurendement. In dat laatste geval zijn aanzienlijke
voordelen te behalen door emissiereducties daar te
laten plaatsvinden, waar dat per eenheid vermeden
emissie het goedkoopst is.
Het valt op dat de verantwoordelijke autoriteiten tot
dusver niet altijd een dynamisch ondernemerschap
aan de dag leggen in het zoeken naar de winst van
de internationale coördinatie. Het meest recente
voorbeeld is de wijze waarop de Europese Commissie de verlamming van het prisoner’s dilemma heeft
gezocht in het energiebeleid: we willen pas een heffing als Japan en de Verenigde Staten dat ook willen. Die houding duidt op een dubbel misverstand:
Japan hééft al iets gedaan, en de Verenigde Staten
kunnen ook op een andere manier met ons samenwerken. Japan voert al jaren een beleid van hoge
energieprijzen en heeft daarmee een technologische
voorsprong genomen in energie-extensiviteit die de
Commissie nu juist zou moeten willen inhalen. En
als een overheidsheffing niet past in de Amerikaanse politieke conjunctuur (“read my lips”), dan kan
ook een privaatrechtelijk systeem van verhandelbare vergunningen de concurrentiepositie van de grote verbruikers grotendeels gelijktrekken (en voorkomen dat Amerika technologisch achterop komt bij
Japan èn Europa; de Commissie beseft de kracht
van haar onderhandelingspositie
niet). Europa kan
flexibiliteit en dynamiek inbouwen met een heffing
aan de marge, op ‘overmatig’ gebruik, waar de beoogde aanpassing het grootst kan zijn. Daarmee
wordt, via de laagste-kosteneigenschap,
een proces
van technologische vernieuwing geïnduceerd. De invulling van de normatieve overmaat kan dan periodiek worden bijgesteld, met één oog op de milieueffectiviteit en de stand van de technologie, en met
het andere op het verplaatsingsgevaar (mochten de
Amerikanen ook na de presidentsverkiezingen hun
eigenbelang niet zien). Dat verplaatsingsgevaar zal
echter wijken naarmate een actieve milieudiplomatie, waarin partijen hun vitale belangen systematisch
onderling ruilen, steeds meer landen over de streep
trekt om mee te doen.

Slot
De beschreven methode biedt een systematisch kader voor het kiezen van instrumenten van milieubeleid. Twee centrale elementen zijn daarbij het
handhavingsprobleem en de kosten of welvaartsverliezen die voor de doelgroep voortkomen uit de beoogde gedragsveranderingen. De typologie biedt
een ‘snelle procedure’, waarmee aan de hand van
enkele cruciale situatiekenmerken conclusies kunnen worden bereikt ten aanzien van de geschiktheid van soorten instrumenten en greep kan worden gehouden op het totaal van de handhavingslast
en het streven naar de laagst mogelijke maatschappelijke kosten. Daarnaast wordt een andere strategie voor het milieubeleid bepleit, waarin flexibel en
uitdagend wordt ingespeeld op de dynamiek van de
technologische ontwikkeling en de internationale
machtsverhoudingen.
Toetsing aan een aantal concrete beleidssituaties
leidt tot de conclusie, dat financiële en privaatrech-

Gedrag
goed
meetbaar

Subdoelgroep

Doel8rot:p/
milieuprobleem
Landbouw
Broeikas/energie
Verzuring
Vermesting/verwijdering
Verdroging
Verspreiding
Verkeer en vervoer
Broeikas/energie/verzuring
Verspreiding/verwijdering

beschermde teelt
int. veehouderij
int. veehouderij
akkerbouw
akkerbouw

B
N/B

Hoge kosten/-verschillen

}
}
}
}
}

}

B
B

Typebeleidssituatie

Hoofdtype
instrumenten

K
IQ
K

4
7/4
4
3
3

FP
FP?
FP
FPS(D)
FPS(D)

Dominerend
criterium

}
}
}

N
N

B

N

}
}

K
K

4
2

FP
FP (D)

}

}

}

autogebruikers
autofabriekena

Elektriciteitsvoorziening
Broeikas/energie/verzuring
Industrie
Broeikas/energie
Ozonlaag
Verzuring
Verspreiding
Verwijdering
Verdroging

Groot
aantal
bronnen

N

}

K

2

FP (D)

}

}

K

?

EIK

4
1/2
2
7/6
7/6/4/3
5/2

FP
DFP
FP(D)
?/S

B

b

N
N

}
}

raffinaderijen
chem. industrie

N
N/B
N/B’

K

}

}/N
}/N

}
}

H

HIK

DFP

N

}

HIK

}

K

4
3
3

FP
FPS (D)
FPS(D)

4
3
6
6
7/6/4/3

FP
FPS (D)
S
S

Bouw
Broeikas/energie
Ozonlaag
Verwijdering

}
}
}

}
}
}

N
N

Consument
Broeikas/energie
Ozonlaag
Verzuring
Verspreiding
Verwijdering

B
B
N
N
N/B

}
}
}
}
}

}

K

N
N
N
N/}

H
H

d

c

HIK

c

a. Betrefthergebruik van afval in de vorm van autowrakken.
b. Fabrikanten/importeurs van ozon-aantastende stoffen.
c. Vooreen zinvolle keuze is verdere differentiatie naar doelstellingen enlof subdoelgroepen nodig.
d. Betreft emissies van vluchtige organische stoffen.
NB.J • ja, N • nee, B • benaderbaar.
Dominante criteria: H • handhaafhaarheld; K • kosten; E • effectiviteit.
Instrumenten: D • directe regulering; F • finandêle instrumenten; P • privaatrecht; S • sociale regulering.
,
Tabe12. Toe.

passiJlg vaJl
tie typologie

_

540

IIIIllilll_IIIIIIIWII[W

milieubeleid, waarin aanzienlijke emissiereducties
nodig zijn, lijkt financiële regulering in veel gevallen geschikter dan privaatrecht. Als in de toekomst
een situatie is bereikt waarin het milieugebruik niet
meer hoeft te worden verkleind, maar alleen nog
moet worden verdeeld, biedt privaatrecht uitstekende perspectieven om de handhavingslast verder te
verkleinen.

telijke regulering voor relatief veel (maar niet alle)
bestaande problemen bruikbare instrumenten vormen. Dat vraagt om een heroriëntatie van het huidige milieubeleid, waarin directe regulering te veel
een hoofdrol speelt. Het blijkt dat de handhavingsproblemen die aan directe regulering kleven, bij financiële instrumenten vaak sterk kunnen worden
beperkt door de inning van de heffing aan derden
te delegeren, die deze – administratief gezien – betrekkelijk moeiteloos in de prijsvorming meenemen.
Daarmee komt dan een einde aan de hachelijke status van het milieu als ‘extern effect’. Privaatrechtelijke regulering gaat nog een stap verder door de
handhavingslast bij de actoren zelf te leggen. Financiële regulering leent zich voor het gericht veranderen van gedrag, terwijl privaatrecht een breed ‘substraat’ vormt, waarmee duurzaamheidsdoelstellingen tot onderdeel van het maatschappelijk verkeer
kunnen worden gemaakt. Dat laatste geldt overigens ook in hoge mate voor de sociale regulering
van het milieubewustzijn. In de huidige fase van het

lIl1[l II[l8li111l:II[IIW11W

1[JIWII1IiIIIWII_lI[J1Ii111DMlIMWII!I!IIlIllIMlIi’!IIlI.lIllillllillllIlIl_!I!IIlI!illlWII_•.
•

IiIIIfJllfJllfJlll
..

earl Koopmans
DikWolfson

11I[[1IF111i111

II[‘II[I

II[IIIIIII1 .•11I’1IIII11111

Auteurs