Ga direct naar de content

Jrg. 37, editie 1844

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 24 1952

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLANDS CH ECONOMISCH INSTITUUT

37E JAARGANG

WOÈNSDAG 24 SEPTEMBER 1952

No 1844

Assistent-redacteur: J.

4
UTEVRSRECHT VOORBEHOUDEN

Dezer dagen

,,blijf zitten, waar je zit en verroer je niet”. Het Nederlandse
volk stelt er geen prijs op, dat jeugdspel in militaire banen
wordt geleid. Doch thans hebben Nederlandse soldaten
kunnen trekken op jeugdervaringen; de deelneming van de manschappen aan de manoeuvre ,,Hold fast” is voor-
namelijk bij verstoppertje spelen gebleven.
Slapeloze nachten hebben zij er niet van gehad; die
blijven bewaard voor de Engelsen met hun tegenspeler
Mossadeq, virtuoos in de beweeglijke pas op. de plaats.
Tegen diens. beweeglijke manoeuvres blijkt hun enige
aanval telkens in de verdediging te liggen. Verdedigingen
in een bewegingsoorlog plegen elastisch te worden.
Was het niet Xerxes die de golven deed geselen? Het
bedrijf komt weer in zwang. In de Verenigde Staten zijn
de kosten van levensonderhoud op hun zesde opeenvol-
gende hoogtepunt gekomen. Het twistgesprek over de
oorzaak der prijsstijging, opnieuw begonnen door een ge-
desillusionneerd prijsbeheerser, geeft, als men alle factoren
1

optelt, een schuldaandeel aan alle economische sectoren. Begrijpelijkerwijs verbaast, elke groep zich over de dom-
heid en hebzucht van anderen. De Federal Reserve Board heeft de laatste der ,,Korea”-credietrestricties opgeheven.
,,Ik dreigde niet, ik was alleen verbaasd”, de Franse
premier is dit zachtmoedig stadium te boven. De uitvoe-
ringsbeschikking, waarmee de wet op de kartelprijzen
van Juli jI. in werking is getreden, is verschenen. Als eerste
zijn de kartelprijzen voor ijzer, en staal onverbindend ver-
klaard. ,,Und oeffnet mit keckem Finger den Löwen-zwiner”.

Ook in Oostenrijlç woedt ‘men over, gebonden markten.
Na een rapport over de vergaande kartellering in het Oos-
tenrijkse ondernem ingsieven, wordt thans met levendigheid
gestreden over de monopoloïde consequenties der vak-
verenigingen. Het enige resultaat van de opeenvolgende
vegen uit de pan is, dat beide partijen ‘steeds zwarter
worden.

Ridderspel in Straatsburg? Dé heer Spaak schijnt te
hebben ontdekt, dat er eigenlijk geen lans te breken valt.
Men zou zeer goed in gesloten gelederen kunnen’opstellen,
voor de tribune. Ondanks dit hoofs gebaar, blijft de in-
druk bestaan dat in de verschillende standaarden kleuren
worden gevoerd, die elkaar niet goed verdragen.
,,In seinem Löwengarten das Schauspiel zu erwarten”,
de Italiaanse socialist Nenni heeft gesproken met Stalin.
Volgens hem wacht de leider van het Russische volk met opgewekte kaimte op de onherroepelijk verwachte Wes-
terse tweespaït.
In beweging blijven, vooral van de prbductie, een nood-
zaak voor het Westen. Zo gezien is het goed, dat een sta-
king in de Amerikaanse mijnen is voorkomen. Goed is

ook de toeneming van de productie bij de Hodgovens.
Voor wie de winststijging vreemd moch± vinden, zij
gewezen op het verschil tussen een staatsbedrijf en een
openbare onderneming.

COMMISSIÈ VAN REDACTIE

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries; C., van den Berg (secretaris)

VOOR BELGIË

J. E. Mertens; J. van

R. Vandeputte.

Biz.

Economische Unie tussen ,,ie mirâcle beige”
en ,,le miracle hollandais”
door Dr C. de
Bièvre …………………………….724

Interne financiële stabiliteit
door Prof.
Goedhart

……………………

Het vraagstuk van het toerwagenbedrijf in
Nederland (Ii) door Drs S. C. Bakkenist en
Drs F. D. Zandstra ………………….

Enkele nationaal-economische problemen bij de
kolonisatie der IJsselmeerpolders door Dr Ir V. J. P. de Blocq van Kuffeler …………

Aantekening:

De Accountantsdag 1952 van het Nederlands
Instituut van Accountants
door Drs J. A.
Hartog…………………………..

Internationale notities:

Het congres van het Britse Verbond van
Vakverenigingen
door F. 1. H. Vos …….

Geld- en kapitaalmarkt
door Drs J. C. Brezet

De Belgische geld- en kapitaalmarkt in Juli en
Augustus 1952 door Dr L. Delmotte

Recente economische publicaties …………

vacatures

Dagblad in het Westen des lands vraagt een

• REDACTEUR

voor zijn rubriek Economie en Financiën”.

Aangeboden wordt, een prettige en zelfstandige werk-
kring. Goed salaris en daarmee in over-
eenstemming zijnde sociale voorzieningen.

Gevraagd wordt, iemand die in staat is volkomen zelfstandig deze rubriek op te bouwen;
vlot en populair, dus duidelijk zijn bedoe-

lingen op papief weet te zetten en goede
relaties weet te maken.

/

Universitaire vorming srekt tot aanbe-
veling.

Sollicitaties met opgave vn leeftijd, opleiding, huidige
werkkring en godsdienst in te zenden onder no. ESB
39-1, Bur. v. d. Blad, Postbus 42, Schiedam.

R. MEES & ZOONEN

Ao 1720

BANKIERS
&
ASSURANTIE-MAKELAARS

/

ROTTERDAM

AMSTERDAM – ‘s-GRAVENHAGE

DELFT- SCHIEDAM – VLAARDINGEN

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering-Mij, op
het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Bij de
N.V. BILLITON MAATSCHAPPIJ

te ‘s-Gravenhage

bestaat gelegenheid tot plaatsing van

EEN INTERN ACÇOUNTANT

(Lid Niva of Vaga)

Eventuele latere uitzending naar een van haar
bverzeese vestigingen is mogelijk.

Sollicitaties uitsluitend schriftelijk te richten aan de
Afdeling Personeelszaken, Louis Couperusplein 19.

Aanpassing van ondernemingspensioen-
en spaarfondsen aande

NIEUWE WETTELIJKE BEPALINGEN

Kantoor: Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850-5345

Ook voor Beschikbare Krachten Is een annonce
in
,,EconomIsch-SttistIsche Berichten” de aangewezen
weg. Annonces, waarvan de tekst
‘S Maandags In ons
bezit
Is,
kunnen, plaatsruimte voorbehouden, In het

nummer van dezelfde week worden opgenoizen.

N.V. ASSURANTIE MAATSCHAPPIJ

DE NEDERLANDEN VAN 1845

gevestigd te ‘s-Gravenhage

UITGIFTE van

f
3.125.000.- nominaal – nieuwe aandelen
,

op
naam, waarop

te storten f2.500.000.-

Ondergetekende bericht dat de inschrijving op bovengenoemde uitgifte
pan – ,uitsluitend voor aandeelhouders, zal openstaan ten kantore van de

KAS-ASSOCIATIE N.V. te Amsterdam
tot Maandag 6 October 1952, des namiddags 4 uur,

op de voorwaarden van het prospectus dd. 20 September 3952. Exem-
plaren van het prospectus en’ inschrijvingsbiljetten zijn aldaar en bij
ondergetekende verkrijgbaar.

‘s-GRAVENHAGE, 20 September 1952

N. V. ASSURANTIE MAATSCHAPPIJ

DE NEDERLANDEN VAN 1845


544
ej.eJjjje-tif2dradttCft

1

voor het volgende nummer

dienen uiterlijk 30September

v.m. in het bezit te zijn van

de Advertentieafdeling

Postbus 42, Schiedam.

1

22
0

Bijlage bij Economi,ch-Statistiscbe Berichten,
24
September
1952,
fl0.
1844

VERSPREIDE GESCHRIFTEN

VAN PROF. DR N. J. POLAK

Rotterdam, Septemb,er 1952.

L.S.,
Op 17 Augustus 1948 overked Prof. Dr N. J. Polak. Van hem is eens

gezegd, dat hij was de man van het korte artikel. Deze karakteristiek is
juist. Een respectabel aantal artikelen van zijn hand, verschenen tussen

1916 en 1948, is het bewijs ervan, in deze artikelen werd een bonte ver-

scheidenheid van onderwerpen op de hem eigen wijze, kort en bondig,

helder, humoristisch vaak en menigmaal verduidelijkt door treffende beeld-

spraak, behandeld. Deze onderwerpen liggen voornamelijk op het gebied
van de bedrijfshuishoudkunde en het belastingwezen, in mindere mate op

dat van de accountancy, doch weer in sterke mate op het terrein van de

economische en financiële politiek; voorts op tal van andere gebieden.

Naast zijn artikelen dienen genoemd te worden de in druk verschenen

redevoeringen en prae-adviezen.

Onder die geschriften is veel, dat tot heden toe nog waarde heeft, waarde

voor de wetenschap, waarde voor hen die leiding geven in bedrijf en eco-

nomisch leven, die daarin verheldering van de thans nog aan de orde zijnde

vraagstukken zullen vinden, waarde voor alle economisch geschoolden,

die hun ervaring aan het geschrevene kunnen toetsen, waarde tenslotte

voor de vele oud-leerlingen van Prof. Polak die in bedoelde geschriften

de stem van de leermeester wederom kunnen beluisteren.

Een bezwaar is, dat al die geschriften zeer verspreid in een aantal tijd-

schriften verschenen zijn en thans nog slechts moeilijk zijn te raadplegen.

Om dit bezwaar te ondervangen en tevens om de herinnering aan het werk
van Prof. Polak levendig te houden, is de gedachte gerezen de geschriften,

welke thans nog van belang worden geacht, systematisch gerangschikt, te

bundelen en in boekvorm opnieuw uit te geven.

De uitgave is mede bedoeld als posthume hulde aan de overleden hoog-

leraar.

S

VERSPREIDE GESCHRIFTEN VAN PROF. DR N. J. POLAK

Een overzicht van de op te nemen geschriften wordt U hierbij ter kennisneming aange-

boden. Het is de bedoeling dat de bundel begin December in twee delen verschijnt,

welke gezamenlijk of afzonderlijk verkrijgbaar worden gesteld.
De omvang van deel 1 wordt geraamd op 433 bladzijden;

die van deel II op 306 bladzijden.
Beide delen zijn gebonden in geheel linnen band.

Bjj intekening
kosten de twee delen tezamen
f
22,50;

deel
1f
13,50 en deel II fl0,—.

Het is wel duidelijk, dat bij deze prijzen en uitvoering de kosten van de uitgave slechts ge-

dekt kiJinnen worden, indien op een zeker aantal exemplaren wordt ingetekend.

Op U, van wie belangstelling voor deze uitgave mag worden verwacht, wordt een beroep
gedaan om door Uw intekening tot het welslagen van de uitgave mede te werken.

U wordt verzocht Uw opgave, waarvoor desgewenst het hierbij afgedrukte intekenbiljet

kan worden gebruikt, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 November a.s. te zenden aan

de heer

H. T. Go, econ. drs, Essenburgsingel 10 A, Rotterdam.

1-Je: Comite’ tot uitgave van de

Vers reide Geschriften van Prof. Dr N. J. Polak:

Prof. Dr P. P. van Berkum, Hoogleraar Katholieke Economische Hogeschool, Tilburg
W. N. de Blaey, Docent Rijksbelastingacademie, ‘s-Gravenhage Prof. J. Brands, Buitengewoon Hoogleraar Nederlandse Economische Hogeschool, ‘s-Gra-
venhage
Prof. Dr M. J. H. Cobbenhagen, Hoogleraar Katholieke Economische Hogeschool, Tilburg
Prof. Dr J. F. ten Doesschate, Directeur N.V. Kon. Ned. Hoogovens en £taalfabr., Bloe-
mendaal
Prof. Dr Ir J. Goudriaan, Hoofd van het Departement Bedrijfseconomie aan de Univer-
siteit van Pretoria, Pretoria
Prof. T. Keuzenkamp, Hoogleraar Nederlandse Economische Hogeschool, ‘s-Gravenhage
Prof. Dr A. Kraai, Hoogleraar Universiteit van Indonesië, Djakarta
Prof. Dr R. B. Kreukniet, Hoogleraar Rijksuniversiteit te Leiden, Haren
Prof. H. W. Lanbers, Hoogleraar Nederlandse Economische Hogeschool, Rotterdam
Prof. Dr Th. Limperg jr, oud-Hoogleraar Gemeentelijke Universiteit, Amsterdam Mr K. P. van der Mandele, Voorzitter Kamer van Koophandel, Rotterdam
Prof. Dr Abram Mey, Hoogleraar Gemeentelijke Universiteit, Amsterdam
Prof. Dr J. L. Mey, Hoogleraar Rijksuniversiteit te Haren (Gr.)
Prof. Dr J. van der Poel, Hoogleraar-Directeur Rijksbelastingacademie, Rotterdam
Prof. Dr B. Pruyt, Hoogleraar Nederlandse Economische Hogeschool, Voorburg
Prof. Dr F. de Roos, Hoogleraar Vrije Universiteit, Amsterdam
Mr M. Rooy, Hoofdredacteur Nieuwe Rotterdamse Courant, Heemstede
Prof: Dr B. Schendstok, Hoogleraar Nederlandse Economische Hogeschool, ‘s-Gravenhage
Prof. Dr H. J. van der Schroeff, Hoogleraar Gemeentelijke Universiteit, Heemstede Prof. Dr C. G. W. Schumann, Hoogleraar Universiteit van Stellenbosch, Stellenbosch
‘Dr H. Thierry, Lector Nederlandse Economische Hogeschool, ‘s-Gravenhage
Prof. Dr Th. L. M. Thurlings, Hoogleraar Landbouwhogeschool, Wageningen
Prof. Mr F. de Vries, Hoogleraar Gemeentelijke Universiteit, Amsterdam
Prof. Dr J. Wisselink, Hoogleraar Nederlandse Economische Hogeschool, Voorburg Prof. Dr J. Zijlstra, Hoogleraar Vrije Universiteit, Amsterdam

VERSPREIDE GESCHRIFTEN VAN PROF. DR N. J. POLAK

Inhoud van DEEL 1

Voorwoord

Levenbeschrijving van Prof. Dr
N.
J. Polak

door Prof. J. Brands
Lijst van geschriften van Prof. Dr N.
J. Polak

Hoofdstuk 1:

Vraagstukken van Economische Politiek

Katalyse (1932)

Katalyse (1932)

Het loononderzoek van het Centraal Bureau voör

de Statistiek (1933)

Aanpassen! Maar hoe? (1935)

Devaluatie (1936)

Redelijke en onredelijke prijsverhoging (1936)

Prijsopdrijving, prijsverstarring, of prijspolitiek

(1939)

De sterke hefboom (1939)

Eén doelstelling voor de economische politiek in

schaarste tijd (1939)

In schaarstetijd (1939)

De economische sector tijdens de bezetting (1945)

Prijzen en lonen
(1945)

Inkomens en arbeidsprestaties (1946)

Bedrijfschappen (1946)

Organisatie van het economisch leven na het her-

stel( 1946)

Het voorontwerp op de bedrijfschappen (1946)

Hoe Rusland zijn productie-apparaat opbouwde

(1946)

Het Nationaal Welvaartsplan 1946 (1946)

Nieuwe economische politiek? (1946)

De kleine belegger (1946)

Vermogensbeffing (1946)

Strijdpunten ten aanzien van de Vermogensheffing

(1947)

Het tweede bedrijf van onze financiële sanering

(1946)

Conversie van staatsschuld (1946)

Kapitaalbronnen voor de Nederlandse industrie

(1947)

Vrijheid en binding in elk der landen (1947)

Hoofdstuk II: Algemene Economische Vraagstukken

Abstract of concreet kapitaalbegrip (1926)
De positie van de Middenstand (1927)

De huidige depressie en de gevolgen daarvan voor

de Middenstand (1931)

Tegenwicht (1933)

Vernieuwing (1937)

Braintrust, ordening en liberale economie (1937)
Nuchter blijven! (1945)

Tegenwicht (1945)

Hoofdstuk III: Belastingen

Algemeen

Theorie of opportunisme? De algemene motivering

van de belastingheffing van buitenlands wonende

Nederlanders (1928)

De algemene beginselen voor de heffing van belas-

tingen (1929)

Bedrijfsleven en belastingwetenschap (1930)

Vorm of wezen als richtsnoer bij de heffing van be-
lastingen (1934)

Omzetbelasting

Omzetbelasting (1933)
Omzetbelasting als verte ringsbelasting (1933)
Omzetbelasting (1933)

Verhoging van de omzetbelasting (1946)

Directe belastingen

Afschrijvingen en de Schatkist’
j
(1918/1919) )

Bonusaandelen en de fiscus (1930) **)

Veren plukken van een kikker (l934)

Dotaties aan pensioenfondsen en de fiscus (1938)

Fiscale rechtspraak (1939)

Winstbelasting van naamloze vennootschappen en

daarmede in. verband staande vraagstukken

(1939) *)

Het winstbegrip van het ontwerp (1940)

Goed koopmansgebruik in verband met de winst-

belasting (1940)

Pensioenvoorziening en loonbelasting (1941)

Heffingen ineens

Vermogensheffing (1946) ***)

Strijdpunten ten aanzien van vermogensheffing

(1947) ***)

Hoofdstuk IV: Accountancy

Is een algemene inrichtingsieer bestaanbaar? (1922)

De accountantsverklaring (1924)

De economische voorwaarden voor de mechanise-

ring van de administratieve arbeid (1927)

De opleiding tot accountant (1938)

Hoofdstuk V. Verschillende Onderwerpen

Het noteringsvraagstuk aan de Amsterdamse effec-

tenbeurs in de eerste helft der negentiende eeuw

(1924)

*) Het artikel is opgenomen in deel II: Balans-
vraagstukken
**) Het artikel is opgenomen in deel 1.1: Finan-
cieringsvraagstukken
**) Het artikel is opgenomen onder Hoofdstuk 1:
Vraagstukken van Economische Politiek

VERSPREIDE GESCHRIFTEN VAN PROF. DR N. J. POLAK

1

De litterair-economische H.B.S. en het k’oorberei-

dend hoger onderwijs (1926)

Stideren'(1934)

Het Economisch Hoger Onderwijs (1948)

Kapitaalvorming bij ouderdoms- en invaliditeitsver-

zekering (1928)

Een treurspel (1935)

Zuid-Holland grotendeels buiten het luchtverkeer?

(1938)

Nederlands fabrikaat met handicap (1941)
Risicoverdeling en risicospreiding bij grote bouw-

objecten (1946)

Rotterdam heeft weer een schouwburg (1947)

Splitsing of binding? (1947)

Register

Inhoud van DEEL II

Bedrijf shuishoudkunde
Algemeen

Het huidig stadium en de naaste taak der bedrijfs-

leer (1922)

Bedrijf en wetenschap (1929)

Atavismen in en om de Naamloze Vennootschap

(1931)

Oude waarheden (1931)

Handel

De taak van de tussenhandel (1924)

Arbitrage (1926)

Van waar en waarom de jaarbeurs? (1930)

Speciale of uniiersele tentoonstellingen? (1937)

Aloud of gloednieuw? (1947)

Distributievraagstukken (1937)

Distributie volgens plan

Baisse-clausules (1938)

Middenstand en grootbedrijf in de detailhandel

(1939)

Handel (1948)

Financieringsvraagstukken

Een bedenkelijke nieuwigheid (1916)

Aandelen zonder nominaal bedrag (1927)

Financieringsvraagstuk bij grote concerns (1928)
Bonusaandelen en de fiscus (1930)

Reorganisatie en rentestand (1938)

Balansvraa,gstukleen

Effectenwaardering bij spaarbanken (1916)

Afschrijvingen en de schatkist (1918/1919)

Kapitaalreductie na geleden verliezen (1923)

Waarderings- en balansproblemen (1924)

Afschrijving (1929)

De balanswaarde van dochteraandelen .( 1938)

Geheime reserveringen, geheime en stille reserven

(1939)

Winstbelasting van naamloze vennootschappen en

daarmede in verband staande vraagstukken (1940)
Vooruitzicht en terugblik (1947)

Naschrift op Vooruitzicht enterugblik (1947)

Kostprijsvraagstuleken

A-propos van de kostprijs (1921)

De toenemende en afnemende meeropbrengst in ver-

band met de kostprijs (1932)

Onzuivere kostprijsberekening als duurtefactor

(1924)

Register

J-Iierlangs
afknppen

BESTELBIL JET

Ondergetekende,

Naam

Adres. ………………… ………………………………….. ………….. ……
………… ……….

…………………….. ………………………
……………….. ……..

Woonplaats. ……………………………………..
…………. ……….
…………….. ………………….. ……….. ………………………..
…… ……… …

……….. ……….

wenst té ontvangen van de VERSPREIDE GESCHRIFTEN van Prof. Dr N. J. Polak

.ex. deel 1 â
f
13,50

.ex. deel II â
f
10,-

…… ex. deel 1 en II
â
f
22,50

Dit biljet uiterlijk 1 November a.s. te zenden aan: Comité tot uitgave van de Verspreide Geschriften van
Prof. Dr N.
J. Polak,
p/a de Heer H. T. Go, econi. drs, Essenburgsingel 10 A, Rotterdam, Giro 85148.

Bestellingen, welke nâ 1 November as, binnenkomen kunnen niet meer tegen intekenprijs worden uitgevoerd.

Datum

………………………………….
.

Handtekening

24 September 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

723

DE ARTIKEIEN VAN DEZE WEEK
Dr C. DE BIÈVRE, Economische Unie tussen ,,ie miracie

beige” en ,,ie miracie holiandais”.

Deze bijdrage van een Belgisch auteur heeft ten doel te
antwoorden op het artikel van Dr H. W. J. A. Vredegoor,
getiteld ,,België en de Benelux na ;le miracle hollandais’ “,
verschenen in ,,E.-S.B.” van 27 Augustus 11. Sinds het ver-

schijnen van hetartikel van Dr Vredegoor hebben in België
de belangrijkste werkgevers- en werknemersverbonden
einde Augustus-begin September manifesten gepubliceerd
over de Benelux-moeilijkheden, die licht werpen op de
bezwaren die men in België heeft in te brengen tegen de
toestand geschapen door de Voor-Unie, niet alleen als ge-volg van de Nederlandse maar ook van de Belgische poli-tiek. Uit deze manifesten geeft schrijver enige uittreksels,
waaruit blijkt, dat men het eens is over het bestaan van
zeer ernstige motilijkheden, maar niet over de oorzaken er
van. Sommigen richten verwijten tot de Belgische Rege-
ring, terwijl anderen een meer liberale politiek wensen van
de Nederlandse Regering en de Nederlandse bedrjfs-
groeperingen. Vervolgens gaat schrijver uitvoerig in op
een aantal stellingen van pr Vredegoor. Nederland moet
volgens schrijver doen wat Dr Vredegoor voorstelt op het
gebied van de huren en de consumptiebeperking en boven-
dien de loonvorming versepelen. In België moet men
leren -minder belang te hechten aan nominale loonwijzi-
gingen, maar meer aan reële loonstijgingen, ook op lange
termijn. Ook moet er firancieel en sociaal meer begrip
komen voor de investeringsbehoeften. België moet tot
het besef komen dat een te uitgebreid landbouwprotectio-
nisme, op den duur in het kader van Benelux, het vrije
verkeer van de industriële producten bedreigt. Tot de
Economische Unie tussen ,,le miracle beige” en ,,le mi-
rade hollandais” zal men volgens schrijver alleen kunnen komen door ,,un miraclé Benelux”.

Prof. Dr C. GOEDHART, Interne financiële stabiliteit.

Een zevental economisten van internationale reputatie
heeft op 18 Juni jI. een rapport uitgebraçht aan de O.E.E.S.
over de financiële situatie in Frankrijk, het Verenigd
Koninkrijk, België en de Verenigde Staten onder de titel
,,The internal financial situation in member and associated
countries”. Het resultaat van het werk van deze experts
verdient veel lof. In zeer kort bestek wordt in het rapport een analyse ontvouwd, die de essentialia der onderzochte
verschijnselen en problemen op heldere wijze belicht en
daarbij in interpretatie en aanbevelingen scherpe critiek niet
schuwt. Het is een rapport geworden, zoals dat in de nor-
male O.E.E.S.-molen moeilijk of niet tot stand had kunnen
komen. Geheel in overeenstemming met de doelstellingen
van de O.E.E.S. wordt de kern van het onderzoek ge-
vormd door het verband tussen het nationale monetair-f-nanciële beleid en de internationale economische betrek-.
kingen. In dit artikel vestigt schrijver de aandacht op de
hoofd inhoud van het rapport, niet alleen met het oog op
de betekenis van het behandelde onderwerp, maar ook om-
dat uit het rapport een ernstige waarschuwing is te putten
tegen opvattingen, die ook in Nederland de laatste tijd af
en toe worden verkondigd en, indien zij de beslissingen in
de overheidssfeer zouden beïnvloeden, het economisch
beleid in ons land op het hellende vlak zouden kunnen

brengen.
/
Drs S. C. BAKKENIST en Drs F. D. ZANDSTRA, Het
vraagstuk van het toerwagenbedrj,’f in Nederland (II).

Na in het eerste artikel (in ,,E.-S.B.” van 17 September
jl.) een analyse te hebben gegeven van de economische struc-
tuur van het toerwagenbedrjf in ons land, welke in staat
stelt de voornaamste oplossingen te beoordelen, welke
worden voorgesteld om de huidige moeilijkheden der over-

capaciteit in deze bedrijfstak te boven te komen, wordt in
dit slotartikel tot deze beoordeling overgegaan. Daarbij
blijkt, dat gehele of gedeeltelijke uitsluiting van het lijn-
dienstbedrijf (gemengde bedrijf) op het gebied van toer-
wagen- en ongeregeld vervoer niet tot de gewenste verbe-
tering kan leiden, evenmin als dé vergroting van het aan-deel der toerwagenbedrijven in groepsvervoer en ongere-geld vervoer. Ten slotte wordt aangegeven in welke rich-
ting de oplossing van het toerwagenvraagstuk, naar de
mening van de schrijvers, dan wèl kan wt)rden gevdnden.

Dr Ir V. J. P. DE BLOCQ VAN KUFFELER, Enkele
nationaal-economische problemen bjj de kolonisa (ie
der Ifsseimeerpolders.

De droogmaking der IJsselmeerpolders is voor ons to-
tale bevolkingsprobleem van slechts geringe betekenis.
De betekenis voor de beperkte agrarische bevolkingsgroep
is uiteraard groter, doch allerminst voldoende om de grote
bevolkingsdruk op te heffen. Sterke aandrang wordt daar

om uitgeoefend om voôral kleine bedrijven te stichten in
het nieuwe land. Voor zover dit economisch verantwoord
is zal men wel zoveel mogelijk aan het verlangen naar kleine
bedrijven tegemoet kunnen komen. Een bezwaar, dat onder
de huidige conjunctuur zwaar weegt, vormen hierbij ech-
ter de relatief hoge kosten van de boercitrjenbouw op de
kleine bedrijven, hetgeen hoge investeringen met zich breigt.
De richtlijnen, die bij de kolonisatie zijn gevolge, zijn natio
naal-economisch volkomen verantwoord. Van het direct
dienstbaar maken van de kolonisatie van de IJsselmeerpol-
ders aan sanering op het oude land mag men geen hoge
vérwachtingen koesteren.. Een zekere industrialisatie voor
de IJsselmeerpolders zal over een jaar of twintig onge-,
twijfeld van belang zijn.

– SOMMAIRE –

Dr C. DE BIÈVRE, L’ Union économique entre ,,ie miracle
beige” et ,,le miracie hollandais”

Cet article répond â l’étude du Dr H. W. J. A. Vredegoor
parue dans la présente revue, le 27 août riernier. Depuis
cette date, les employeurs et les syndicats belges les plus
importants ont publié des manifestes concernant les dif-
ficultég qui se font jour en Benelux. L’auteur donne quel-
ques extraits de ces manifestes et examine dans le détail
diverses considérations émises par le Dr Vredegoor. Selon
M. de Bièvre, on ne pourra atteindre une Union écono-
mique entre ,,le miracle belge” et ,,le miracle hollandais”
qu’â la faveur d’un ,,mircle Benelux”.

Prof. Dr C. GOEDHART, Stabilité financière interne.

Sept économistes de réputation internationale ont pré-
senté â l’o.E.c:E. le 18 juin dernier, un rapport sur la
situation financïère de la France, du Royaume Uni,de
la Belgique et des Etats Unis. Dans le présent article,
l’auteur discute la teneur de ce rapport dont ii loue les
qualités.

Drs S. C. BAKKENIST èt Drs F. D. ZANDSTRA, Le pro-
blème des autocars de tourisme aux Pavs-Bas (11).

Les auteurs critiquent les solutions qui sont proposées
pour mettre fin aux difficultés actuelles provoquées par
un excès de capacité. Cet article fait suite â i’analyse parue
dans les ,,Economisch-Statistische Berichten” de la se-
maine dernière. –

Dr Ir V. J. P. DEBLOCQ VAN KUFFELER, Quelques
probièmes d’économie nationale â propos de ia colo-
nisation des polders du lac d’Ifssel,

L’auteur étudie la signification de l’assêchement des
polders de l’ancien Zuiderzee dans le cadre du problème
de la population agricole des Pays-Bas.

724

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

24
September
1952

Economische Unie tussen ,,!e miracle beige” en
,;le miracle hollandais”

Deze bijdrage heeft ten doel te antwoorden op het artikel
van Dr H. W. L A. Vredegoor, getiteld ,,Beigië en de
Benelux na ‘le miracle hollandais’ “, verschenen in ,,Eco-
nornisch-Statistische Berichten” van 27 Augustus 11.

Het. leidt op een zeer interessante wijze een actueel
debat in en wenst de Belgen in het debat te betrekken,
zoals Dr H. W. J. A. Vredegoor het zelf zegt:

,,}fet richt zich tegen die kringen in België, die de Benelux als zondebok *
gebruiken voor zaken waaraan de Benelux part noch deel heeft, maar waar-
voor bijv. de binnenlandse financiële politiek verantwoordelijk is. Het richt
zich ook tegen die Belgen, die in stede van na ,,le miracle hollandais” aan de
Nederlandse wensen tot nauwere integratie tegemoet te komen, hetgeen op
grond van eerdere Belgische uitlatingen mocht worden verwacht, een be-
langrijke stap terug willen doen”.

Verder schrijft hij, dat

,,indiers de in dit artikel besproken Belgische uitlatingen het standpunt van
de-Belgische Regering zouden vormen”,

hij zich kan voorstellen

,,dat de Nederlandse Regering geen belang meer stelt in een voortzetting van de Benelux, of liever van de caricatuur die men er van wil maken”.

Welke kringen Dr H. W. J. A. Vredegoor bedoelt en
wie de Benelux, of laat ons maar liever zeggen Nederland,
in het kader van de Voor-Unie, als zondebok gebruikt
vooi zaken waaraan het part noch deel heeft, is van min-
der belang. Van meer belang echter is het bereiken van een
juist inzicht in de huidige moeilijkheden en in wat er ge-
daan moet worden om er zo spoedig mogelijk uit te gera-
ken, om van wat, zoals.Dr H. W. J. A. Vredegoor schrijft,
tot nog toe een Benelux-façade is, een mooi gebouw te
maken waarin het samenleven der drie Benelux-partners
zeer aangenaam en nuttig zal zijn.
Sinds het verschijnen van het artikel van Dr H. W. J. A. Vredegoor, hebben in België de belangrijkste werkgevers-
en werknemersverbonden einde Augustus-begin September
manifesten gepubliceerd over de Benelux-moeilijkheden,
die licht werpen op de bezwaren die men in .België heeft in te brengen tegen de toestand geschapen door de Voor-
Unie, niet alleen als gevolg van de Nederlandse maar ook
van de Belgische politiek.

Vooraleer in detail te antwoorden op sommige stellin-
gen van Dr. H. W. J. A. Vredegoor, laten wij hieronder
enige uittreksels uit genoemde manifesten volgen, om de
lezer vertrouwd te maken met de toon en de inhoud er van.
Het eerste manifest werd gepubliceerd door het Vlaams
Economisch Verbond dat, na zijn gehechtheid aan de
Benelux-verwezenlijking te hebben uitgedrukt

,,een steeds groeiende malaise vaststelt, die zich vooral in de Sector der ver-
bruiksgoederen laat gevoelen, tengevolge der•huidige voorwaarden, waarin
de Nederlandse mededinging zich hier laat gelden.

Dat de huidige situatie in de sector der verbruiksgoederen juist zo scherp
wordt aangevoeld, komt in de eerste plaats voort uit het feit dat hier het element
,,handenarbeid” nog zulk een belangrijke rol speelt. Dit is namelijk het geval
met de Ieder-, de sigaren- en bepaalde takken van de textietnijverheid, met de papier- en de graphische bedrijven, de voedingssector, de meubelnijver

heid, enz.
Met een verschil aan lonen en sociale lastgn, dat schorimelt tussen 35 en
40
%,
wordt inderdaad elke concurrentie onmogelijk in de sectoren waar de
handenarbeid een voorname factor is bij de prijsvorming.
Wij stellen alzo vast dat de economische integratie, die totnogtoe werd be-reikt, er slechts naar heeft gestreefd twee verschillende öngeljke economische
systemen zonder al te groot euvel naast elkaar te laten voortbestaan, terwijl het toch tot de essentie ener integratie moest behoren, voorheen gescheiden
of van elkaar onafhankelijk bestaande eenheden derwijze te doen samengaan,
dat na verloop van tijd een geheel nieuwe, harmonisch volgroeide eenheid zou
tot stand komen;
dat in de huidige stand van zaken en gelet voornamelijk op de kritieke
toestand, waarin een aantal specifiek vlaamse bedrijven van verbruiksgoederen
zich thans bevinden en gelet tevens op de grote werkloosheid, die hiervan het
gevolg is en die ook een nadeel kan worden voor elk der Beneluxpartners,
zich onmiddellijk maatregelen opdringen, waartoe door al degenen die er
beiang bij hebben, gezamenlijk zou moeten worden besloten”.

Het Verbond der Belgische Nijverheid heeft op zijn
beurt door een manifest bekrachtigd dat het trouw blijft
aan de Benelux-gedachte en aan het principe der normale
concurrentie op voorwaarde dat er een’

coördinatie der over en weer gevolgde gedragslijnen op economisch, sociaal, Enancieel en landbouwgebied tot stand komt, een coördinatie die steeds wordt
uitgesteld en die toch strookt met het begtip zelf van een Economische Unie welke in de officiële teksten gedefinieerd wordt als ,,een economisch gebied
waarbinnen de personen, goederen en kapitalen vrij en onbelemmerd moeten
kunnen verkeren; waarbinnen de gedragstjnen op economisch, sociaal en
financieel gebied op overeenstemmende wijze gevolgd zullen worden, en dat
ten opzichte van derde landen het aanzien zal hebben van één enkele econo-
mische, financiële en sociale eenheid”

Het stelt verder vast dat in een toenenend aantal nij-
verheidssectoren de werkloosheid zich op onrustbarende
wijze uitbreidt, hetgeen voor een groot deel toe te schrijven
is aan de ongelijke concurrentiemogeljkheden welke Ne-
derland ten goede komen, en die een gevolg zijn van de lagere productiekosten, vooral ‘te danken aan de van 30
tot
50
pCt beneden de Belgische liggende lonen.
Het betreurt 4at er geen vrij verkeer, is van land-‘

bouwproducten tussen de Belgisch-Luxemburgse Eco-
nomische Unie en Nederland en is van oordeel dat de on-
gelijke toestanden op het gebied’ van productiekosten die er
gedeeltelijk het gevolg van zijn, niet door een verhoogde
Belgische industriële productiviteit kunnen worden uit
de weg geruimd.

,,Het constateert dat de sedert .1948 bestaande en als tijdelijk voorziene
ongelijke toestand niet alleen aanhoudt, doch tevens verergert en dat de oorzaak
daarvan gezocht moet worden in de voortdurende afwijking tussen twee
economische systemen: het ene dirigistisch en de samenstellende delen van
de productiekosten kunstmatig inkrimpend, het andere gebaseerd op de Vrije vorming dezer samenstellende delen;
acht het ontoelaatbaar en in strijd met het Unie-principe, dat sectoren, die
een belangrijk deel van onze economie vertegenwoordigen, het slachtoffer
moeten zijn van een onbeperkt aanhoudende toestand. vandaar dat het verbond der Belgische Nijverheid er op aandringt dat Iers spoedigste besprekingen worden gevoerd tussen de regeringen der Benelux-
landen, ten einde een economische, sociale, financiële en landbouwpolitiek
in te voeren die in de kortst mogelijke tijd tot gelijkmaking der concurrentie-
voorwaarden zal leiden;
herinnert de regering aan de noodzaak in nauw contact te blijven met de bijzonder bedreigde sectoren en ten spoedigste uitzondringsmaatregeten te
nemen, die eventueel als overgangsmaatregelen rechtvaardigd zouden kun-
nen worden om de economische ondergang vanbelangrjke sectoren van de
Belgische nijverheid te verhoeden”.

Het manifest ‘van het Algemeen Belgisch Vakverbond
laat een andere klank horen, zoals enige hiernavolgende
uittreksels aantonen.

,,De moeilijkheden die sommige industrieën thans doormaken, hebben
nieuwe polemieken rond het Beneluxvraagstuk doen Ontstaan, daar die moei-
lijkheden, gedeeltelijk althans, aan een verhoogde invoer uit Nederland worden
geweten.
De verkoopprijzen van de Nederlandse producten worden immers sterk
beinvloed door de lonen, die aanzienlijk lager zijn dan de onze, hetgèen de
mededinging met onze industrie vergemakkelijkt.
Het A.B.v.v. is nochtans van oordeel, dat de Nederlandse lonen niet de
enige oorzaak zijn van de malaise, die in zekere industrietakken heerst, zoals
de kringen van de werkgevers het maar al te graag zouden willen doen geloven.
Er moet inderdaad een duidelijke lijn getrokken worden tussen de econo-
mische politiek van de beide regeringen. De Nederlandse economische politiek
wordt door dirigistische principes getnspireerd en beoogt de verwezenlijking
van de volle werkgelegenheid en het behoud van de levensstandaard der
Nederlandse arbeidersklasse. Dit doelpoogt men te bereiken door de indus-
trialisatie van het land op te voeren en de export te verhogen. De loonpolitiek
moet in dat algemeen verband gezien ‘worden en wordt mogelijk gemaakt
door een politiek van subsidie-verlening en van contrôle inzake huren.
Deze politiek wordt trouwens door de werkgevers- en werknemersvereni-
gingen ten volle gesteund.
De economische politiek van de Belgische regering, daarin gesteund door
de werkgeverskringen, is integendeel in wezen liberaal en werd dôor de vak-
beweging herhaaldelijk aangeklaagd.
Onze regering heeft geen werkelijke prijzencontrôle uitgeoefend, heeft de
huishuur laten verhogen, verleent geen subsidies, enz.
Het protectionisme dat aaa de landbouw ten goede komt evenals het ge-
brekkige distributie-stelsel, dat door een overvloed van tussenpersonen wordt gekenmerkt, hebben een ongunstige invloed op het Belgische prijsniveau. Het gevoelig verschil dat inzake overdrachtsbelasting in de Beneluxlanden
wordt opgemerkt, heeft trouwens dezelfde gevolgen.
Zo de Nederlandse lonen enerzijds de mededinging vefgemakkeljken,
lijdt het anderzijds geen twijfel, dat in de zwakke economische politiek van de
Belgische regering eveneens een van de oorzaken ligt van de verscherping
der dispariteit van de kostprjzen in de Beneluxlanden.

ik

24 September 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

725

Niettegenstaande de huidige moeilijkheden, bevestigt het A.B.V.V. op-

nieuw zijn gehechtheid aan de idee der economische unie, omdat het er van overtuigd blijft, dat het totstandbrengen van een ruimere.markt, eerst in Be-
nelux en later in Europees verband voor het Belgische bedrijfsleven tal van
voordelen insluit.
Indien een volstrekte gelijkheid van de concurrentievoorwaarden niet on-
ontbeerlijk is voor het verwezenlijken van de unie, acht •het A.B.V.V. een
harmonisatie van de sociale voorwaarden toch noodzakelijk. Daarom wenst het dat de Belgische regering met de Nederlandse regering
in dit verband zou onderhandelen”.
II
ROTTERDAMSCHE BANK

Tot slot heeft het Algemeen Christelijk Vakverbond ook
zijn mening. lateii kennen:

,,Het heeft vastgesteld dat in een reeks bedrijfstakken – waaronder papier,
houtbewerking, bouwwerken, cement, ceramiek, baksteen, schoenen en pan-toffels, confectie, dekens, rayonneverwerking, sigaren, beschuiten en suiker-
goed, kachelmakerijen, geëmailleerde huishoudartikelen en metalen meubelen
de voornaamste zijn – de werkloosheid in angstwekkende mate toeneemt en
zulks voor een groot deel te wijten is aan de ongelijke concurrentiemogelijk-
heden, waarvan de Nederlanders nog altijd genieten ten overstaan van België.
Het bestuur oordeelt dat een voorname oorzaak van de huidige moeilijk-
heden gelegen is in het loonsverschil hetwelk 30 tot 45 th. bedraagt ten nadele
van België en zulks in bedrijven die, in een Economische Unie, in nagenoeg dezelfde voorwaarden zouden moeten werken.
Het verklaart dat men in het kader van Benelux een dergelijk loonsverschil
niet rechtvaardigen kan omdat het strijdig is met het wezen zelf van een
dergelijke unie, welke de grootst mogelijke gelijkschakeling veronderstelt op sociaal en op economisch gebied.
Het blijft ten volle voorstander van Benelux maar gelooft dat het tot stand
brengen van een Economische Unie enkel zin heeft wanneer deze, op econo-misch gebied, een duurzame bloei van het bedrijfsleven in de hand werkt, en
op sociaal gebied, een verhoging van de werkelijke levensstandaard der be-
volking mogelijk maakt.
Het bestuur verklaart uitdrukkelijk dat het geen verlaging van de levens-
standaard in België kan aanvaarden. Het meent derhalve dat het in de huidige
omstandigheden nodig is het bestaande loonsverschil te verminderen door
een verhoging ‘an de lonen in Nederland.
Het drukt als zijn overtuiging uit dat de waargenomen loonsverschillen het
gevolg zijn van de in Nederland gevoerde economische politiek welke grondig verschilt van het economisch beleid in België. Al kan dit verschil in de econo-
mische politiek historisch verklaard en gerechtvaardigd worden, toch hebben
op dit ogenblik zowel het Belgische als het Nederlandse bedrijfsleven Sich
in zulke mate hersteld en ontwikkeld dat de vereiste voorwaarden nu aanwezig zijn om het.eëonomisch beleid van de twee landen zoveel mogelijk in dezelfde
richting te sturen”.

Zoals uit liet voorgaande blijkt zijn deze werkgevers-
en werknemersverbonden trouw aan de Benelux-gedachte,
maar willen dat men nu eindelijk adequate maatregelen
zou treffen om deze te verwezenlijken. Volgens sommigen
zou de Nederlandse Regering minder dirigistisch moeten
zijn in de toekomst en volgens anderen zou de Belgische
Regering het méér moeten zijn, namelijk door prijzen-

contrôle, subsidies, enz. Allen zijn het er over eens dat er
onmiddellijk conservatoire maatregelen getroffen moeten
worden, na overleg met de Nederlandse Regering. De nood-zakelijkheid van een onmiddellijke conservatoire regerings-
interventie wordt niet betwist, maar onder welke vorm
deze moet geschieden werd door geen enkel organisme
aangeduid. Veel wordt verwacht van het onderling over-
leg tussen de drie Regeringen en de betrokken werkgevers-

en werknemersorgafl isaties.
Men is het dus eens over het bestaan van zeer ernstige
moeilijkheden, maar niet over de oorzaken er van. Som-
migen richten verwijten tot de Belgische Regering, terwijl
anderen vragen dat de Nederlandse Re’ering en de Neder-

landse -bedrjfsgroeperingen in de toekomst een meer.
liberale politiek zouden volgen.
Deze manifesten zijn zeer belangrijk, omdat ze na rijp overleg opgesteld werden door de meest representatieve
economische en sociale organismen in België en omdat ze

tot een’ onmiddellijke actie besluiten.
Wanneer het er echter op aan komt te wten hoe deze toestand is ontstaan en hoe de moeilijkheden ineens zo
scherp op de voorgrond zijn getreden, dan is de lectuur
van het artikel van Dr H. W. J. A. Vreiegoor: ,,België
en de Benelux na ‘le miracle hollandais'” van het aller-
grootste belang voor het juiste begrip van de Benelux-

problemen.
,,Le miracle hollandais” doet zich voor op een ogenblik
dat de uitlopers van een toestand, die men destijds ,,le
miracle beige” noemde, hun nadelige gevolgen in &lgië
en Luxemburg doen gevoelen in bepaalde consumptie-

sectoren. –
Grosso modo heeft ,,le miracle beIge” zich voorgedaan
itt de hoogconjunctuurperiode, terwijl ,,le miracle hollan-

DOCUMENTAIRE

ACCRE DITI EVEN

INCASSE RINGEN

OP BINNEN- EN

BUITENLAND

250 VESTIGINGEN IN NEDERLAND

dais” zich voordoet in een periode die als conjunctuur-
daling gekenmerkt wordt in de consumptienijverheden.
België is er gedurende de hoogconjunctuur door zijn hoge
lonen en harde muntpolitiek in geslaagd ten volle credi-
teur te worden en te blijven tegenover de niet-dollarzone.
Daardoor heeft het samen met het ontlenen van harde
valuta op lange of half-lange termijn, zijn dollaRdeficit
wéten te dekken.
Met het oog op zijn investeringspolitiek heeft Neder

land zijn lonen planmatig laag gehouden en een goedkoop-
geidpolitiek gevolgd. Deze politiek kon het doorvoeren
dank zij belangrijke hulpverleningen uitgaande van de
Verenigde Staten en ten koste van een aanzienlijke Ver-
mindering van zijn goudvoorraad en een grote debiteurs-
stand, eerst tegenover 13elgië en daarna tegenover de Euro-
pese Betalingsunie.
Sinds enige maanden is de toestand aan het omkeren
want Nederland heeft sinds 1951 zijn goud- en deviezen-
voorraad verdriedubbeld en is crediteur geworden tegen-
over de Europese Betalingsunie, terwijl België bij de maan-
delijkse multilaterale compensatie van Augustus debiteur
was tegenover dit organisme en zelfs tegenover Nederland,
wat sedert jaren niet meer was voorgekomen. Er wordt
vaak betoogd, o.a. door Dr H. W. J. A. Vredegoor, dat
de B.L.E.U. buitengewoon veel voordeel heeft gehad van
de Douane-Unie en vooral van de Voor-Unie, die de op-
heffing van bijna alle industriële contingenteringen in 1950
inleidde, en zulks ten koste van grote offers, gebracht
door de Nederlandse industriëlen.
Wij moeten hier opmerken dat dit zich voordeed in een
gunstige conjunctuurperiode waarin de Nederlandse in-
dustriëlen en verbruikers grote behoefte hadden aan de
Belgische goederen die aan en onverzadigde vraag kwa-

men voldoen. Het ging zover dat, toen België zijn uitvoer
naar de E.B.U.-landen midden 1951 moest remmen,
de Nederlandse Regering er op aandrong dat toch geen
enkele contingentering van Belgische zijde tegenover de
uitvoer naar Nederland zou worden toegepast. Het zou
ten zeerste te verwonderen zijn, moest de Belgische uitvoer
naar Nederland werkloosheid in dit land veroorzaakt heb-ben, daar de Belgische industriëlen wegens hun hoge pro-
ductiekosten tot de marginale aanbieders op de Neder-
landse markt behoren.
Nu is de toestand omgekeerd en het is in totaal andere omstandigheden dat Nederland zijn steeds stijgende uit-
voer in de Belgische consumptiesectoren afzet in een perio-

726

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

24
September 1952

de van zeer kalme vraag op de binnenlandse markt. Deze
uitvoer naar België is in staat, door de prijzen die de
Nederlanders maken en door de hoeveelheid goederen die
ze aanbieden, de activiteit van bepaalde nijverheidssec-
toren in België lam te leggen. En het zijn niet nood-
zakelijk de technisch minder productieve bedrijven die
worden uitgeschakeld, en dat is juist het tragische van
sommige toestanden. Een Belgisch bedrijf namelijk dat
technisch 10 pCt productiever is, wordt toch uitgeschakeld
waar de
40
pCt lagere lonen bijv. een kostprjsvoordeel
van
20
pCt geven.

De bewering van Dr H. W. J. A. Vredegoor dat een ver-
hoging van de Nederlandse lonen in België de concurrentie
der andere landen met lage lonen niet zou verminderen,
houdt geen rekening met het feit iat de Benelux-douane-
tarieven de meest gevoelige sectoren in België in grote niate
beschermen, terwijl tegenover Nederland, dat relatief en
absoluut bijna het laagste loonpeil heeft van al de landen
der E.B.U., noch douanetarieven, noch contingentering
bestaan.

Typisch is wel dat, zoals uit onderstaande tabel blijkt,
juist de sectoren die tegenover de andere landen beschermd worden door invoerrechten variërend van 10 tot
25
pCt, het
meest getroffen worden door de Nederlandse concurrentie.

No van het
tarief
Aanduiding der goederen
Rechten
(bedrag
in pCt)

+
A’)

Gemiddelde
waarde van
de tarieven
van 12Euro-
pese landen ‘))

30


142 140

Schoenen en pantoffels

………

+
A’)
.5(25, 30 en 35)

125
18
+
A’)
35
172 d.
+
A
30
601
25, 30, 35
675
Voorwerpen van geblazen of ge-
24
25, 30, 35
421

Gesuikerde jam

……………20
Verduurzaamd fruit

………..25

431

Suikergoed

………………..

Schrijfboeken, registers, agenda’s,

Sigaren

en

sigarillo’s

………..35
.24

20
20
438

perst

glas

……………..

30
15
649

Behangselpapier

……………18

Aardewerk van gewone klei (tegels,

opbergmappen, albums

…….
Speelkaarten

……………….

ornamenten, grof aardewerk)
15
10 en 13
647
10 10
658
Dakpannen

……………….
Fancy-artikelen van ceramische
24
IS
402 b.
Meubelen van gebogen hout
18
20
404
Kleine artikelen, kunstschrijnwerk

stoffen

…………………..

jes,

enz.),

voorwerpen

voor
(dozen,

koffertjes,

juwelenkist-

binnenhuisversiering, fancy-arti
kelen

…………………..
24
20
511 â 1
Vloer-, wand- en tafelkleden van
24
25
473 It 484
weefsels van kunstzijde (tint, cr6pe)
18
20 en 25
582
Breiwerk van onvermengde wol
24
20
585
24
25
375

wol

……………………..

24
25
311

Heren- en dameskleding
………

15
+
A
20
739

Banden, binnenbanden

………
Vernissen
………………….
Meubelen van ijzer, van gietijzer,
van

staal

……………….
12
20

t)
Het gemiddelde der tarieven van 12 Europese landen.
t)
Op de in deze post vermelde goederen wordt, indien daaraan ten minste
10 pCt suiker is toegevoegd, bovendien een invoerrecht toegepast dat
varieert van 90 tot 300 fr. per 100 kg.
*) Dit gemiddelde geeft de beschermende in- en uitvoerrechten weer die, in
doorsnede, in 12 Europese landen op de producten in kwestie worden toe-
gepast, namelijk in Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Griekenland,
Jtati, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, het Verenigd Koninkrijk, Zweden,
Benelux.
Het gemiddelde werd berekend na uitschakeling der eventuele prohibi-
tieve rechten (75 pCt ad valorem en meer); de cijfers kunnen dus als minima beschouwd worden, te meer daar de betrekkelijke lage rechten van Benelux,
en zelfs in zekere mate die van Denemarken, bij de berekening in aan-
merking werden genomen.
De cijfers zijn ontleend aan een publicatie van de Studiegroep voor de
Europese Tolunie.

Deze tabef toont aan dat het verschil in productiekosten
tussen Nederland en België meer rechtstreeks wordt aange-
voeld dan het verschil in productiekosten tussen België
en de andere landen die eveneens lage productiekosten
hebben. Daarbij komt nog dat, met het oog op het gemiddel-
de tarief van dë twaalf Europese landen, dat over het al-
gemeen zeer hoog is voor dezelfde producten, Nederland
natuurlijk geneigd zal zijn eerder naar Bëlgië te exporteren
dan naar die landen, hetgeen trouwens slechts een normaal
gevolg is en ook de bedoeling van een Douane-Unie.
Men mag ook niet vergeten dat een deel van die pro-
ducten voor België in het kader van de O.E.E.S. niet ge-
liberaliseerd zijn en dus altijd nog de administratieve be-
scherming genïetèn der contingentering, wat natuurlijk niet het geval is wanneer deze producten uit Nederland
komen.

Dr H. W. J. A. Vredegoor schrijft verder dat België
tot nu toe tevreden was -met de Benelux-Douane-Unie en
Voor-Unie en dat zelfs de laatste eis van België bestond in
het bereiken van een normaal gefinancierd evenwicht in
de globale betalingsbalans van Nederland of ten minste
tegenover de E.B.U.-landen. Jnderdaad werd steeds be-
weerd dat Nederland eerst zijn
betalingsbalans
normaal
moest equilibreren vooraleer er over een verdere uitbouw
van de Economische Unie Benelux gesproken kon worden.
Het bereiken van dit doel werd beschouwd als een nood-
zakelijke voorwaarde, maar nergens werd gezegd dat het
een voldoende voorwaarde uitmaakte. De Belgische Re-
gering heeft in één harer nota’s ook in dien zin terecht ge-
antwoord toen zij als eerstvolgende stap de harmonisering
wenste der binnenlandse economische, financiële en sociale politiek.
Bij het bezoek dat de Nedtrlandse economische journa-
listen enige maanden geleden aan België brachten, werd
hun ook gezegd dat, zolang er grote dispariteit bestaat
tussen het algemene nominale loonpeil in beide landen,
van een echte Economische Unie geen sprake kan zijn.
De lonen vormen immers het belangrijkste element van de economische productiekosten. Op dit gebied is de evo-
lutie in beide landen zeer uiteenlopend sedert de bevrijding.
Terwijl de tussenkomsten der opeenvolgende Nederlandse
Regeringen en zelfs der syndikaten bijna altijd remmend hebben gewerkt, zowel wat de algemene loonsverhoging
als wat de spreiding der lonen tussen geschoolde en onge-
schoolde arbeiders betreft, heeft de Belgische Regering
dikwijls meegeholpen om de looneisen te doen inwilligen soms zel(s tegen de wil der werkgevers.
Men moet erkennen dat men in België, wegens politieke
en sociale- omstandigheden, altijd zo hoog mogelijke lo-
nen heeft gewild, ook al zijn zij op de lange duur niet altijd
verantwoord. Dit heeft, globaal genomen, onze internatio-
nale handel zelden geschaad, alhoewel sommige sectoren
er onder geleden hebben en er sinds
1948
altijd een zekere
werkloosheid heeft bestaan.
Dr H. W. J. A. Vredego’or beweert dat
»
men met be-
trekking tot de Belgische klachten van de grote werkloos-
heid altijd moet bedenken dat deze werkloosheid voor een belangrijk deel het gevolg is van de doelbewust orthodoxe financiële politiek”. Deze politiek kan wel invloed hebben
op de volledige tewerkstelling, maar door haar globale
inslag is zij minder geschikt om de bepaalde moeilijkheden,
die gelocaliseerd zijn in bepaalde bedrijfstakken, adequaat
op te lossen. De toestand in België is niet zo dat heden een
globale financiële actie verantwoord zou zijn.
Dr H. W. J. A. Vredegoor beweert dat de Belgische be-
zwaren tegen de Nederlandse loonpolitiek er sleehts een
klein onderdeel van treffen, namelijk de huurpolitiek.
Zonder in te gaanop de zeer gedetailleerde uiteenzetting
van schrijver, zij ons de wens vergund dat de Nederlandse
Regering zo spoedig mogelijk in het kader van Benelux een economisch gerechtvaardigde huurpolitiek zou toe-
pasen, al is de nominale loonsverhoging die er uit zou
volgen ook maar 3 of 4 pCt. .
Dr H. W. J. A. Vredegoor pleit voor de opheffing der
consumptiebeperking van
5
pCt, ontstaan uit het feit dat
de prijsstijging in
1951
niet door eenloonsverhoging werd
gevolgd. Deze stelling werd reeds sedert lang in België
verdedigd.
Schrijver noemt Nederland een land met rustige ontwik-
keling waar ellenlange discussies nodig zijn bij iedere

.1
0

24 September 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

727

stijging van de kosten van levensonderhoud met een fractie
van 1 pCt.
in België is het ‘wel het tegenovergestelde. De nominale
lonen worden er meestal automatisch verbonden aan de
schommelingen van het indexcijfer der kleinhandeisprijzen,
op grond van collectieve overeenkomsten in de paritaire commissies per bedrijfstak gesloten. Terwijl de aanpas-
singen aan de stijgende bewegingen’ van dat indexcijfer
onmiddellijk geschieden, worden zij bij dalende bewegingen
echter geremd door het tussenschakelen van stabiliteits-
zones die soms een beweging van
5
pCt neutraliseren.
Het is duidelijk dat zodra de loonsverhogingen in het eco-
nomisch leven zijn ingeschakeld, deze op zichzelf reeds
een rem vormen voor de ‘daling van de kleinhandels-

prijzen.
Terwijl de nominale lonen verbonden zijn aan het in-
dexcijfer van de kleinhandeisprijzen, wordt vrijgevig om-
gesprongen met de verhoging van de sociale lasten met
enkele procenten ineens, zonder referenties, en tevens zon-
der bezorgdheid over de gevolgen voor de buitenlandse
handel, voor het budget, enz….
In tegenstelling met de samenwerking die sinds de
bevrijding in Nederlandbestaat tussen de Regering, de, ar-
beiders en de werkgevers op het gebied van deloonvorming,
werd in België ruimschoots gebruik gemaakt van profes-
sionele en politieke stakingen. Het is in October 1951
zover gekomen dat de Regering zich politiek genoodzaakt
‘heeft gezien zelf de loonsverhoging van 0,50 fr. per uur
gedurende 6 maanden uit te betalen om een algemene

staking te voorkomen.
Zoals de zaken nu staan op louter conventioneel gebied,
om niet te spreken van de politieke factoren die een belang-
rijke rol spelen, zijn de kansen op een vermindering van
de nominale lonen in België, zoals zij gehoopt wordt door
Dr H. W. J. A. Vredegoor, zeer gering en in ieder geval
gelimiteerd t’ot de daling van het indexcij’fer der kleinhan-
deisprijzen.
Structureel, of liever gezegd institutioneel, verschilt de
loonvorming in België veel van de loonvorming in Neder

land. in laatstgenoemd land worden de loongrenzen na-
meljk ook bepaald door collectieve overeenkomsten,
afgesloten per bedrijfstak, maar onder het toezicht van
het ,,College der Rijksbemiddelaars”, dat een soort veto-
recht heeft. Er bestaat geen enkel automatisch verband
tussen de loonvorming en de prijzenevolutie. Het zijn meer
de bewegingen van het indexcijfer der levensduurte –
welke o.a. de huren omvat, die slechts 15 pCt hoger liggen
dan in 1938 -, die in aanmerking komen voor de loonvor-
ming. Er is helemaal geen sprake van automatische kop-peling der lonen aan deie index. De. loonpolitiek ‘van de Regering, gebaseerd op adviezen van de Sociaal-Econo-
mische Raad en van het Centraal Planbureau is dodrslag-geven’d. Die beslissingen van een Regering met socialis-
tisch overwicht, worden meestal goedgekeurd door de arbeidersorganisaties, zoals dit het geval was in Maart
1951, toen besloten werd een consdmptiebeperking van
5

‘pCt toe te passen. Uit het voorgaande blijkt dat de weg, die zowel struc-
tureel, psychologisch en politiek moet worden afgelegd vooraleer men tot een minimum van
gelijkmatigheid
wil
komen in de loonniveau’s en de loonvorming, zeer lang en
moeilijk zal zijn. Helaas werd sinds de bevrijding geen en-
kele stap in die richting gedaan en heeft de differentiële
devaluatie in 1949, hoe noodzakelijk en gerechtvaardigd
zij toen ook mocht zijn, gezien de financiële en economische
toestand van elk der”Benelux-partners, de voor de concur-
rentie zo belangrijke nominale loonniveau’s eerder van
elkaar verwijderd dan genivelleerd. De differentiële deva-
luaties van de Belgische frank met ongeveer 12 pCt en van
de gulden met ongeveer 30 pCt t.o.v. de dollar in September
1949, hebben de Belgische nominale lonen ipso facto 26

pCt van het Nederlandse loonniveau verwijderd. Alhoewel

Nederland wegens zijn grotere devaluatie meer bewegings-
vrijheid voor zijn lonen heeft bekomen, zijn de lonen en
de loonkosten er veel minder gestegen dan in België waar
men zich op dit gebied wegens een gerijigere devaluatie
aan eengrotere discipline had moeten houden.
Dit zijn beschouwingen inzake de algemene loonpoli-
tiek en loonvorming, die van belang zijn voor de volledige
verwezenlijking van de Economische Unie, maar die niet
een voldoende nauwkeurig beeld geven van de grotemoei-‘
lijkheden welke zich de laatste tijd in bepaalde bedrijfs-
takken voordoen. De afwijkende loonniveau’s bestaan
reeds sinds jaren en meer speciaal sinds September
1949 en toch hebben ze op enkele uitzonderingen
na nooit aanleiding gegeven tot’ die eindeloze pole-
mieken die tegenwoordig tijdschriften en dagbladen
vullen. Dit komt omdat men vooral in de consump-
tiesector van de ,,sellers’ market” naar de ,,buyers’ market”
is overgegaan en omdat de Nederlandse productiecapa-
citeit met de dag stijgt.
Wij zijn thans in een periode gekomen waarin de ver-
koopprijzen tot op de laagste kostprijzen worden gedrukt
en de marginale ondernemers met de hoogste kostprjzen
uit het productieproces worden uitgeschakeld.
Men behoeft geen groot profeet te zijn om te begrijpen
wie, in dit geval het onderspil moet delven; het is zeker niet de Nederlandse ondernemer, die voor lonen, kolen,
gas, electriciteit en andere benodigdheden 20 â 40 pCt
minder betaalt dan de Belgische ondernemer.
In de veronderstelling dat de Benelux-Regeringen, de
werkgeversbonden en de vakbonden er toe zouden over-
gaan de loonvorming en de loonniveau’s in de drie landen
in overeenstemming te brengen, zou de verwezenlijking
hiervan lange tijd in beslag nemen. Intussen zouden zekere
nijverheidssectoren, .die vooral in België en Luxemburg
zijn gelegen, waa”rschijnlijk volledig lam gelegd worden,
alhoewel ze in een echte Economische Unie goed of soms’ beter dan de Nederlandse, levensvatbaar zouden zijn.
Dit mag volgens het Belgisch standpunt niet gebeuren
en daarom vraagt men om conservatoire maatregelen,
die zouden moeten orden getroffen na overleg met de
Nederlandse Regering. Dat overleg zou echter geen zin
hebben indien de Beneluk’partners niet tegelijkertijd
overeenstemming zouden bereiken inzake de gemeen-
schappelijk te volgen economische, financiële, sociale en
landbouwpolitiek.
Die politiek bepalen of als het ware een gemeenschap-
pelijk actieplan opstellen, zalT niet gemakkelijk zijn wanneer
men in Nederland, zoals is gebleken gedurende Zie laatste
regeringscrisis, negen weken modig heeft gehad om de
dosissen liberalisme en socialistisch dirigisme vast te stel-
len die de financiële, sociale en economische politiek der Regering moeten bepalen.
Alléén in een stelsel van meer vrijheid kan Benelux ver

wezenlijkt worden zonder het moeilijk opstellen van pro-
gramma’s en plannen. Ongelukkig is men het onder de
Benelux-partners niet meer eens over die noodzakelijke

viijheid.
Natronaal volmaakte plannen brengen niet noodzakelijk
een oplossing voor de Economische Unie Benelux, die haar
eigen specifieke problemen heeft.
Nederland heeft, volgens Dr H. W. J. A. Vredegoor,
goed gepland. België daarentegen heeft ook buitengewoon
merkwaardige toestanden gekend dank zij de soepelheid
van zijn economie vooral tijdens de hoogconjunctuur.
Wil men een Economische Unie verwezenlijken tussen
die verschillend evoluerende economische eenheden, zo
moeten zij ophouden ,,miraculeux” te zijn in verschillende
pJ’iasen der conjunctuur.
Om practisch daartoe te komen, moet Nederland doen
wat Dr H. W. J. A. Vredegoor voorstelt op het gebied van
de huren en de consumptiebeperking en bovendien de loon-
vorming versoepelen. In België moet men leren minder be-

728

ECONOMISCH-STATISTiSCHE BERICHTEN

24
September 1952

lang te hechten aan nominale loonstijgingen of -dalingen,
maar meer aan de reële loonstijgingen, niet al1een op korte
maar ook op lange termijn. Ook moet er financieel en so-
ciâal meer, begrip aan de dag gelegd worden voor de in-
vestermgsbehoeften.

België moet eot het besef komen dat een te uitgebreid
landbouwprotectionisme, wegens zijn invloed op de kos-
ten van levensonderhoud en dus op de lonen, op den duur
in het kader van Benelux het vrije verkeer van de industri-
ele producten bedreigt. Moesten ook de landbouwlonen

in Nederland stijgen, dan zou dit Belgisch protectionisme
spoediger kunnen worden afgetakeld.
Wanneer men nagaat wat er theoretisch zou moeten
gebeuren om de Benelux te verwezenlijken en men ander-
zijds beseft hoeveel tegenstand practisch moet worden
overwonnen, dan kan men wel zeggen dat men tot de Eco-
no’mische Unie tussen ,,le miracle beige” en ,,le miracle
hollandais” alléén zal kunnen komen,door ,,un miracle
Benelux”.

Brussel.

Dr Cl. DE BIËVRE.

Interne financiële stabiliteit
Sinds
1949
heeft de O.E.E.S. jaarlijks èen rapport uit-
gebracht over de interne financiële stabiliteit in de aange-
sloten en medewerkende landen. Terecht ziet de Raad
van de O.E.E.S. in herstel en handhaving van het interne monetaire evenwicht der leden-landen een noodzakelijke
voorwaarde voor het opbouwen van evenwichtige inter

nationale economische betrekkingen en het is derhalve
niet verwonderlijk, dat een periodiek onderzoek naar de
interne financiële toestanden, uitlopende op aanbevelingen
aan de betrokken regeringen, steeds een hoge plaats in-neemt op de urgentielijst der O.E.E.S.-werkzaamheden.
In de loop van .drie jaren is het bedoelde periodieke.
rapport uitgegroeid tot een lijvig boekdeel, dat in Novem-
ber
1951
het licht zag onder de titel ,,Financial stability
and the fight against infiation”
1).
Het mag gezegd worden,
dat dit rapport, evenals zijn beide voorgangers, uit ver-
schillende gezichtshoeken als zeer waardevol moet worden
beschouwd. Wanneer ik even afzie van de, ongetwijfeld in ruime mate aanwezige analytische kwaliteiten van de
‘bedoelde rapporten, is wei een der meest waardevolle
aspecten, die hier aan de dag treden, de mate van openlijke
zelf-kritiek die Europa na de tweede wereldoorlog weet
op te brengen. Een zodanige, veelheid van kritische be-
schouwingen, over en door 17 Europese landen gezamen-
lijk tot stand gebracht, was véér de oorlog ondenkbaar.
Men mag hierin een symptoom zien van de rijping van de
geest van inter-Europese samenwerking en een bewijs
van de levensvatbaarheid der O.E.E.S.
Edoch, geheel voldaan kan men over de tot en met
1951
uitgebrachte rapporten moeilijk, zijn. De gevolgde proce-
dure is daarvoor verantwoordelijk. Zoals gebruikelijk bij
vele rapporten, voorbereid door commissies uit de O.E.ES.
en gepubliceerd als meningsuiting van de O.E.E.S. als
zodanig, werden de rapporten ontworpen door een werk-
groep, voor een groot deel bestaande uit ambtelijke ver

tegenwoordigers van een aantal’ landen, in nauwe samen-werking met de permanente delegaties hunner regeringen bij de O.E.E.S. te Parijs. Het onvermijdelijke gëvolg was,
dat men zich in vele gevallen genoopt zag, bij de kritische
beoordeling van het monetair-financiële beleid der partner-
landen een aanmerkelijke hoeveelheid water in de wijn te
doen. Bij de behandeling der concept-rapporten in de
plenaire Economische Commissie van• de O.E.E.S. en
bij de vaststelling van de definitieve tekst in de Raad
werd het aanlengen van het niet meer zo geestrijke vocht
nog voortgezet. Nu mag men waardering hebben voor
diplomatieke hoffelijkheid; indien deze er toe leidt dat in
besloten kring scherp geformuleerde-.. analyses en aanbe-
velingen verwateren tot verbleekte constateringen en
suggesties, kan het resultaat der reportage de objectief

beschouwende en tegelijk belanghebbende Europeaan geen
bevrediging schenken.

‘) Voor een helder overzicht van het in dit derde rapport behandelde zie
men de beschouwingen van Drs M. van der Mei, onder het hoofd ,,De interne
financiële stabiliteit van Europa en Noord-Amerika” verschenen in ,,De
Economist” van Mei 1952.

Het is daarom, een zeer goede gedachte geweest van de
Raad der O.E.E.S., ditmaal een andere dan de bovenbe-
doelde procedure te volgen. In plaats van onmiddellijk
aan te sturen ôp een rapport
van
de O.E.E.S. heeft de Raad,
in Maart
1952
op ministerieel niveau bijeen, besloten, in eerste instantie een rapport over de interne financiële
situatie in enige landen
aan
de O.E.E.S. te doen uitbrengen
door een kleine groep van önafhankelïjke deskundigen.
Het ligt in de bedoeling, dat dit rapport zal worden ge-
volgd door een nader gedetailleerd en op alle O.E.E.S.-
landen betrekking hebbend document, samengesteld
vo)gens de tot dusver gebruikelijke procedure als rapport
van de Organisatie.

De groep van experts werd samengesteld uit een zeven-
tal economisten van internationale reputatie: C. Bresciani-
Turroni, E. R. Lindahl, A. W. Marget, M. Masoin,
L. C. Robbins, J. Rueff en E. Schneider. Met het oog op
het verzoek van de Raad der O.E.E.S. tot grote spoed,
beperkte de groep zich tot een onderzoek naar de finan-
ciële situatie in vier landen: Frankrijk, het – Verenigd Koninkrijk, België en – met het oog op de strke beïn-
vloeding van de Europese economie door de Amerikaansé
economische ontwikkeling en politiek – de Verenigde
Staten. Het rapport werd reeds op 18 Junijl. aan de O.E.E.S
aangeboden en is kort geleden in druk verschenen onder
de titel ,,The internal financial situation in member and
associated countries”.
Het resultaat van het werk der experts verdient veel
lof.
Inieer
kort bestek – nauwelijks 30 bladzijden druks –
wordt een analyse ontvouwd, die de essentialia der onder-
zochte verschijnselen en problemen op heldere wijze be-licht en daarbij in interpretatie en aanbevelingen scherpe
kritiek niet schuwt. Kortom, het is een rapport geworden,
zoals dat in de normale O.E.E.S.-molen moeilijk of niet tot stand had kunnen komen.

Het lijkt mij van belang, te dezer plaatse de aandacht
te vestigen op de hoofdinhoud van dit rapport, niet al-
leen met het oog op de betekenis van het behandelde
onderwerp als zodanig maar ook omdat uit het rapport

een ernstige waarschuing is te putten tegen opvattingen,
die helaas ook in Nederland de laatste tijd af en toe worden
verkondigd en, indien zij de beslissingen in de overheids-
sfeer zouden beïnvloeden, het economisch beleid in ons
land op het hellende vlak zouden kunnen brengen.
Geheel in overeenstemming met de doelstellingen van de
O.E.E.S. wordt de kern van het onderzoek in het rapport
gevormd door het verband tussen het nationale monetair,
financiële beleid en de internationale economische etrek-kingen. Enerzijds wordt gelet op de invloed van het inter

nationale beleid op de betalingsbalans – waarbij ‘het te
Bretton Woods aanvaarde stelsel van vaste wisselkoersen
als gegeven wordt aanvaard –, anderzijds op de noodza-
kelijke aanpassingen van het iiationale monetair-financiële
beleid aan gewijzigde omstandigheden, in het leven ge-
roepen door schokken van buiten af. Terecht wordt er op
gewezen, dat vele exogene verstoringen kunnen worden

24 September 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

729

opgevangen zonder drastische contractiemaatregelen en
wel door het aanvaarden van een tijdelijke onderbreking
van de expansie van het nationale inkomen. Het is alleen
jammer, dat het zo verhelderende onderscheid tussen al of
niet automatisch omkeerbare ontwikkelingen in dit ver-
band niet wordt gemaakt. In een algemeen overzicht van de ontwikkeling sedert
de devaluatie van 1949 spreekt het rapport teleurstelling
uit over de onvoldoende voorzichtigheid in het economisch
beleid tijdens de ,,Korea-hausse”, in de eerste plaats in de
Veenigde Staten maar ook elder. Een teleurstelling,
die nog wordt vergroot doör de ervaring dat Frankrijk
en Engeland in de daarop gevolgde recessie in de eerste
plaats hebben gegrepen naar het paardenmiddel der recht-
streekse importbeperkingen – waarmede op de liberali-
satiemaatregelen werd teruggekomen en het herstel van
evenwichtige internationale betrekkingen werd belemmerd
– en eerst in de tweede plaats aandacht hebben besteed
aan het interne financiële beleid.
Een voorzichtige, summiere diagnose van de wereld-
conjunctuur doet de samenstellers van het rapport tot de
opvatting overhellen dat de onderstroom voorshands
meer expansief dan contractief moet worden geacht te zijn. De verwachting van een voortduren van het hoge
niveau van bedrijvigheid in de Verenigde Staten vormt
voor deze conclusie één der belangrijkste grondslagen.
Een nadere bespreking van de financiële situatie in de
Verenigde Staten leidt tot de slotsom, dat de bekénde over-
eenkomst tussen de Federal Reserve Board en het Mini-
sterie van Financiën van medio 1951, die een einde maakte
aan de vrijwel onbeperkte monetisatie van staatsschuld, van
grote betekenis is geweest voor de beteugeling der infia-
toire tendenties.
De nog voortdurende lichte recessie zal waarschijnlijk
worden overgecompenseefd door de invloed van de ge-
projecteerde stijging der Federale overheidsuitgaven.
Tenzij de Verenigde Staten onverhoopt de ontwikkeling der tariefpolitiek in een meer protectionistische richting
zouden ombuigen, mag worden verwacht dat de interne
situatie aldaar geen ernstige beldmmeringen in de weg
zal leggen aan het evenwichtsherstel van Europa.
Vrij uitvoerig staan de experts stil bij de psychologische
achtergrond van de infiatietendenties in Frankrijk. Zij
leggen er evenwel de nadrukop, dat de infiatoire atmos-
feer slechts tot een zo grootscheepse inflatie als in Frankrijk
kan leiden, indien het barrkcrediet vlot beschikbaar is.
De tot voor korte tijd gevoerde credietpolitiek wordt als te elastisch veroordeeld. Het rapport juicht de verscher-ping der credietrestricties sinds het najaar van 1951 toe,
maar vestigt er de aandacht op, .dat ook de budgetaire
situatie sanering behoeft, in welk verband de uitgaven voor
de sociale verzekeringen, de spoorwegfinanciering en de
belastinghervorming met name worden genoemd. Op zijn minst even kritisch staan de experts tegenover
het financiële beleid, gevoerd in het Verenigd Koninkrijk.
De Britse Regering heeft tot November 1951 in onvoldoende
mate met monetair-financiële middelen gereageerd op de
internationale goifbeweging, in gang gebracht door het
conflict op Korea. Trouwens, de gehele financiële politiek
van het Verenigd Koninkrijk sinds 1945 heeft op onver-
antwoorde wijze risico’s genomen. Deflatievrees heeft
aan de strijd tegen inflatie in de weg gestaan. Noch de
budgetaire politiek noch de credietpolitiek voldeed aan de stringente eisen, die het interne en externe evenwichtsher-
stel vergden. Ook hier werd in de zomer van 1951 naar het
lapmiddel der importrestricties gegrepen. Eerst sedert
November 1951 heeft het nieuwe bewind een einde gemaakt
aan de passieve financiële en monetaire politiek door dras-
tische verscherping der credietcontrôle en beperking van
de monetisatie van staatsschuld. Een verdere voorwaarde
voor het evenwichtsherstel is gelegen in een voortgezette zelfbeperking der vakverenigingen met betrekking tot de

looneisen. De budgetaire politiek is tot dusver niet toe-
reikend. De verlaging der prijssubsidies werd door belas-tingverlagingen gecompenseerd. De experts neigen tot de
stelling, dat een financiële sanering het risico van enige
daling in de bedrijvigheid waard is.
In België ligt de problematiek geheel anders. De groep
van deskundigen tracht te komen tot een oordeel over hef
vaak gehoorde verwijt, dat het Belgische financiële en
monetaire beleid te voorzichtig zou zijn geweest. De
zeven economisten hellen enigszins over naar een beves-tiging, doch erkennen dat het minder voorzichtige beleid
van andere landen het de Bélgische Regering niet gemakke-
lijk heeft gemaakt.
Komende tot een samenvattend oordeel, stelt het rap-
port met zoveel woorden vast: ,,We do not thjnk that from an ecônomic point of view experience with direct controls
has been so happy as to warrant any strong presumption
in their favour save as emérgency instruments – and then
only in conjunction with suitable financial policies. Since
the war direct controls have become less prevalent in all
Westem countries and we welcome the greater reliance
governments are now placing on monetary and fiscal
policy to control the internal and external financial sta-
bility of their countries”. ,,Direct controls” en in het bij-
zonder kwantitatieve importbeperkingen, zo wordt terecht
gesteld, vergroten de binnenlandse infiatoire spanningen,
verstoren de internationale economische betrekkingen
en de internationale politieke sfeer en werken lang niet zo
snel als vaak wordt verondersteld. De ervaring na de oorlog heeft geleerd, dat overal waar men van een afdoende mone-
tairepolitiek afzag, inflatie en betalingsbalanstekorten op-traden. Anderzijds zijn duidelijke illustraties van de effec-
tiviteit der monetaire en financiële politiek te vinden in
België, Italië, Duitsland, Nederland en Denemarken.
Budgetaire en credietpolitiek dienen hand in hand. te gaan. De budgetaire politiek, die zich over jaarperioden uitstrekt, behoeft aanvulling in de meer flexibele monetaire politiek.
Met kracht wordt in het rapport stelling genomen tegen
de opvatting, dat het streven naar interne financiële sta-
biliteit gevaar oplevert voor het fundamentele desideratum
ener toenemende productie. Infiatiebestrijding kan de
economische expansie tijdelijk vertragen, maar bij het ont-
breken van infiatiebestrijding is de rem
op
de productie,
voortvloeiende uit de ontwrichting in het algemeen en de
onmogelijkheid, voldoende grondstoffen en voed ings-
middelen te importeren in het bijzonder, veel sterker en
gevaarlijker.

Tenslotte wordt gewezen op de noodzaak van herstel
der convertibiliteit in de zin van de statuten van het In-
ternationale Monetaire Fonds en op een aantal obstakels,
die in de weg staan aan een volledig succes. der op interne
financiële stabiliteit gerichte politiek: de niet-gecoördi-
neerde strategische voorraadvorming, de abnormaal grote
omvang der sterlingtegoeden, onjuiste wisselkoersen,
handelspolitieke belemmeringen en ontoereikende devie-
zenreserves.

Het is ongetwijfeld een goed ding, dat in een rapport
van zo gezaghebbende economisten als hier aan het woord
zijn, nog eens uitdr4kkelijk de grote betekenis van de in-
terne financiële stabiliteit in de verschillende landen is
ônderstreept. De ontwaking van Europa uit de roes der ,,economie dirigée” is reeds vrij geruime
tijd
een feit.
Maar nog altijd zijn er symptomen, die er op wijzen dat
men zich nog niet allerwegen voldoende bewust is van de
ontoereikendheid en schadelijkheid van rechtstreeks in-
grijpen in de individuele beslissingsvrijheid op economisch
gebied, een ingrijpen, dat in het algemeen eerder symp-
toombestrijding dan verstandig economisch beleid mag
heten en de monetaire spanningen laat bestaan en vaak
zelfs aanwakkert. Nog altijd ontbreekt het universele in-
zicht, dat nationale en regionale financiële stabiliteit een

730

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

24 September 1952

noodzakelijke voorwaarde is voor evenwichtige interna-
tionale economische betrekkingen. De toch zo voor de
hand liggende stelling bijvoorbeeld, dat
de
sleutel voor de
oplossing van het vraagstuk der dollar-convertibiliteit ligt in het herstel van het monetaire evenwicht binnen het ge-
hele sterlinggebied, wordt maar zelden in alle scherpte
naar voren, gebracht.

Het rappört is tevens bijzonder nuttig als middel om zich weer eens bewust te worden van de hoge rngorde
van de interne financiële stabiliteit onder de noodzakelijke
doelstellingen der economische politiek. Evenals in vele
andere landen wordt in ons land het vraagstuk der werk-
loosheidsbestrijding als centraal probleem in het kader
van het economisch beleid vooropgesteld. In de recente
Troonrede is dit nog eens met zoveel woorden gezegd.
Op zichzelf is deze houding ten opzichte van het wérkloos-
heidsvraagstuk volkomen juist, ook al krijgt men wel eens
de indruk, dat men op dit moment een relatief te grote
betekenis hecht aan het probleem der conjuncturele werk-
loosheid, terwijl het zich laat aanzien, dat het werkloos-
heidsvraagstuk uit structureel oogpunt voorshands in

ons land veel belangrijker zal zijn dan uit conjunctureel oogpunt. Maar men vergete hierbij nooit, dat de interne
monetaire en financiële stabiliteit een economische doel-
stelling is van
gelijke
sociale orde als de
full
employment
doelstelling.

Men kan de laatste tijd in ons land weer stemmen be-
luisteren, die betogen dat ,,een beetje inflatie” minder erg
is dan ,,eeh beetje werkloosheid” en dat derhalve een enigs-
zins infiatoir getinte politiek van werkloosheidsbestrijding

verdedigbaar is. Deze leer van het ,,beetje inflatie” is in
Amerika ontwikkeld door enige theoretici en omhelsd door
een deel van het op winststijging beluste bedrijfsleven. Zij
is hier, te lande nog gevaarlijker dan aande overzijde van
de Oceaan, omdat men aldaar vrijwel alleen behoeft te
rekenen met de binnenlandse economische en sociale
ontwikkelingen en zich betrekkelijk weinig zorgen behoeft
te maken omtrent het effect op de betalingsbalans. Met
het ,,beetje inflatie” begeeft men zich op het hellende
vlak dat leidt naar hetgeen in het vorige O.E.E.S.-rapport
over interne financiële stabiliteit (het rapport van 1951)
is aangeduid met de term ,,creepi.ng infiation”: de geleidelijk
voortwoekerende inflatie, ten koste vooral van de niet
meer werkenden, die niet meer, gelijk hun nog in het ar

beicjsproces in geschakelde landgenoten, in vakorgan i-

saties de strjdbaarheid en strjdvaardigheid kunnen op-
brengen, welke hun een behoud van het reële inkomen
kunnen verzekeren. Vooral aan de aanhangers van-het
,,beetje inflatie” zij de lezing van het hier besproken
rapport alsmede van het voorafgaande O.E.E.S.-rapport
van 1951 van harte ter lezing aanbevolen.
Handhaving van het interne en externe monetaire even-
wicht bij een
zo
hoog mogelijk peil van bedrjvigheil is
een zeer moeilijke taak, mede doordat ieder herstel van
een evènwichtsverstoring in het monetaire vlak onvermij-
delijk tijdelijke reacties in het niveau der bedrijvigheid
teweeg brengt. Maar zij is een taak, die sociaal en econo-
misch noodzakelijk is en geenszins onuitvoerbaar moet
worden geacht.

Bussum.

Prof. Dr C. OOCDHART.

Het vraagstuk van het toerwagenbedrijf in Nederland

II’)

Far. 5. Gehele
of
gedeeltelijke uitsluiting van het lijndienst-
bedrijf: geen oplossing.

Het zal na de uiteenzetting in het eerste artikel duidelijk
zijn geworden, welke betekenis moet worden toegekend
aan de leuze ,,het toeristische enongeregelde vervoer be-
hoort uitsluitend tot het terrein van de toerwagenonder-
nemers” (zie slot par. 2).
Wij behoeven in deze economische analysè slechts weinig
aandacht te schenken aan de juridische zijde van deze
kwestie, van hoe groot belang deze ook in de praktijk mag
zijn
2).
Wij volstaan met er op te wijzen, dat de lijndienst-
bedrijven het volste recht hebben op hun aandeel in het
toer- en ongeregeld vervoer, omdat de vergunningver-
lening moet geschieden in aansluiting op de bestaande
toestand- (zie Besluit, van 23 Augustus 1950, in aanvulling
op de Wet Autovervoer Personen, houdende richtlijnen
voor de Commissie Vergunningen Personenvervoer; richt-
lijn D. 1).
De economische overwegingen zijn veel klemmender. In de eerste plaats is een overheveling van toerwagen-
en ongeregeld vervoer van 4e gemengde bedrijven naar de
toerwagenondernetningen volstrekt ondoelmatig om ver-
betering te brengen in de .toestand van deze laatste. Het
uitschakelen van de lijndienstbedrjven op het gebied van
het toerwagen- en ongeregeld vervoer. rou voor de toer

wagenondernemingen rationeel zijn, indien daardoor hun
seizoenschommelingen verkleind zouden, worden. Doch

‘)
Het eerste gedeelte van dit artikel is gepubliceerd in
E.-S.B.”
van 17
September 1952.
‘) In welke mate ook

men is geneigd te zeggen: zelfs – de Overheid,
in dit geval met name het Departement van verkeer en Waterstaat, somtijds
de ,,juridische” beschouwingswijze (het afwegen van belangen) laat prevaleren
boven de economische (het afwegen van nut tegen offers) is bijvoorbeeld ge-
bleken op het gebied van het goederenvervoer, zoals de lezers van dit blad
aangetoond hebben kunnen zien in een artikel van de heer J. de vries, in het nummer van 28 Maart 1951.

dit is nu juist niet het geval. Het toerwagen- en ongeregeld
vërvoer der lijndienstbedrijvên is immers aan precies de-
-zelfde seizoenschommelingen onderworpen als dat van
de toerwagenondernemingen. De overheveling van dit
vervoer zou de seizoenspits in deze ondernemingen der-
halve niet verkleinen, ja zelfs de daaruit voortvloeiende
moeilijkheden nog vergroten. Aannemende, dat de toer-

wagenondernemingen in het hoogseizoen vol bezet zijn, zou
het aan lijndienstonde’rnen

fj’ngen te onttrekken extra-
-vervoer nopen tot aanschaffing van nieuwe bussen, dus
tot extra-investeringen, welke niet alleen nationaal-eco-
nomisch onverantwoord zouden zijn, omdat elders –
namelijk bij de ljndienstondernemingen – wagens onge-bruikt staan, doch tevens in de betrokken toerwagenbe-
drijven de rendabiliteit nog zouden verslechteren, omdat
ook die wagens buiten het seizoen onvoldoende of niets zou-
den opbrengen. In het geval, dat de toerwagenonderne-
mingen zelfs in het drukste seizoen niet volledig zijn bezet,,
geldt hetzelfde bezwaar met dien verstande, dat niet van
extra-investeringen, doch van het continueren vân een toe-
stand van overinvesteringen gesproken moet worden.

De nadelen, welke een uitsluiting van hef lijndienstbe-
drjf voor de nationale economie zal meebrengen, be-
hoeven nauwelijks afzonderlijk betoog. Onnodige invës-
teringen zijn ten allen tijde economisch uit den boze;
hoeveel te meer in de huidige tijd, waarin ten gevolge van

onze economische armoede en ten behoeve van de defensie-
inspanning de grootste soberheid geboden is. Het Neder-
landse autobussenpark – ca 6.000 Wagens—zal voorlopig
geen verdere uitbreiding meer mogen ondergaan. Nu
zeker niet, maar naar ons oordeel evenmin in normale
tijden, mag de nationale economie, zich de voordelen laten
ontgaan, welke gelegen zijn in het benutten van de reserve-
capaciteit der lijndienstbed rjven voor toerwagenritten en
ongeregeld vervoer
(par.
4).

24 September 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

731

Brengt dus de uitsluiting van het lijndienstbedrijf geen verbetering in de toestand der toerwagenondernemingen, en zal zij schade berokkenen aan de nationale economie,
er is nog een gezichtspunt dat een dergelijke politiek on-
toelaatbaar maakt, namelijk dat aan de lijndienstbedrijven
zelf schade zou worden toegebracht. De gelegenheid welke
deze bedrjyen bezitten om hun reserve-capaciteit te benutten
voor toerwagenritten en ongeregeld vervoer, komt in belangrijke mte ten goede aan de exploitatie der lijn-
diensten. Zonder de extra-opbrengsten uit het ,,toerwerk”
zouden vele bedrijven niet tot een sluitende exploitatie
kunnen komen. Bedacht moet worden, dat het toerwerk
relatief winstgevend voor hen is, niet alleen omdat de
kilometeropbrengst voor dit vervoer aanmerkelijk boven
die van het lijnvervoer ligt, doch ook omdat de kosten
voor het toeryervoer voor een belangrijk deel differentieel
berekend kunnen worden. Uit de meermalen geciteerde
enquête kon berekend worden, dat de tarieven voor het
lijndienstvervoer over de gehele linie gemiddeld met
4 pCt zouden moeten stijgen (1949), wanneer men de lijn-
dienstbedrijven hetzelfde exploitatieresultaat zou willen
laten behouden. Daarbij is dan geen rekening gehouden met
het feit, dat een dergelijke. tariefverhoging in het huidige
tijdperk van de bromfiets ongetwijfeld vele marginale
busgebruikers zou doen afvallen.
Merkwaardigerwijze vindt het argument, dat de lijndienst-
bedrijven het aanvullende toerwagen- en. ongeregeld
vervoer voor een rendabele exploitatie hunner lijnen niet
kunnen missen, een tamelijke ruime erkenning. Aan de
andere in deze paragraaf genoemde overwegingen, die
naar ons oordeel zoveel zwaarder wegen, gaat men daarbij

voorbij.
Deze erkenning is onder andere gebleken bij de debat-
ten in de Tweede Kamer over de begroting 1952 van het
.Departement van Verkeer en Waterstaat, zowel van de zijde van de Minister als van die van sommige Kamer-

leden
3).

De gedachten gaan daarbij in deze richting, dat men
de deelneming van de lijndienstbedrijven aan het toerwagen-
en ongeregeld vervoer wel wil beperken, doch niet verder
dan dezegrens, dat de rendabiliteit dezer bedrijven niet
in gevaar wordt gebracht. Ook deze beperkte uitsluiting moet echter naar ons oordeel worden verworpen. Afge-
zien van de ongeoorloofde discriminatie tussen onderne-
mers van autobusdiensten en andere ondernemers – de
eerste zoiiden moeten aantonen dat zij het toerwagen- en
ongeregeld vervoer voor de goede uitoefening van het
lijndienstbedrijf nodig hebben, de anderen. zouden zonder
meet voor een vergunning in aanmerking ,komen – geldt
in de eerste plaats, dat op deze wijze, ten ge.volge vah het seizoensverloop, geen verbetering in de toestand der toer-
wagenondernemingen is te verkrijgen. Maar bovendien wordt een onjuist criterium aangelegd. De overweging,
die in feite op de achtergrond staat – men zou kunnen
zeggen: het economische bloed kruipt waar het niet kan
gaan – is, dat de reserve-capaciteit van het autobussen-
park, dat voor het openbare vervoer in elk geval aanwezig
moet zijn, in de eerste plaats moet worden benut. Maar
dit dient dan ook ten volle te geschieden.
Zelfs is het voor de econoom de vraag, of het criterium
van de volledige benuttil7g van het wagenpark niet nog te
technisch van aard is. Voor.de uitoefening vanhetlijndienst-
bedrijf zijn nog andere productiemiddelen nodig dan alleen
busseb. De gehele organisatie in de ruimste zin valt daar

onder, en ook deze kan een noodzakelijke reserve-capaci-
teit vertonen, die economisch aan te wenden is door het
aantrekken van toerwagenritten en ongeregeld vervoer.
Dit kan er tog leiden, dat het lijndienstbedrijf speciaal
bussen aanschaTt, boven de behoefte voor de lijndiensten,

‘)
Zie: Voorlopig Verslag van 17 October 1951; Memorie van Antwoord van 7 November 1951; Kamerverslagen van 27 November 151.

om toerwagen- en ongeregeld vervoer te verrichten.
Wij vermogen niet in te zien welke redelijke bezwaren
daar tegenin te brengen zijn, wanneer in de praktijk
blijkt, dat deze ondernemingen het toerwagenbedrijf op
volkomen volwaardige wijze uitoefenen. Men bedenke
ook, dat er behalve van productieverwantschap ook sprake
is van een zekere consumptieverwantschap tussen lijn-
en toerwagenvervoer, doordat de bèwoners van een be-
paalde streek bij behoefte aan toer- of ongeregeld vervoer
dikwijls in de eerste plaats denken aan het streekvervoer

bedrijf, weiks wagens zij alle dagen op de weg zien.

Far. 6. Kan de oerwagenonderneming in ander vervoer een
fundament vinden?

In het voorgaande is geen bijzondere aandacht besteed
aan het
groepsvervoer,
dit is – zie de Wet Autovervoer
Personen, art. 1, sub h – het vervoer van personen, die
tot een beperkte groep behoren, welk vervoer evenals dat
van de lijndiensten, volgens dienstregeling geschiedt.
Dergelijke beperkte groepen zijn bijvoorbeeld school-
kinderen, kerkgangers, fabrieksarbeiders, mijnwerkers,
vissers, enz. Het belangrijkste groepsvervoer is zonder
twijfel het zogenaamde arbeidersvervoer, dus het vervoer
van groepen arbeiders, die naar eenzelfde plaats. van be-
stemming – bijvoorbeeld de fabriek – gebracht moeten
worden.
Zoals reeds in de aanvang van par. 2 werd opgemerkt,
wordt een deel van het groepsvervoer eveneens door de
ljndienstbedrijven verzorgd (in 1949, naar de genoemde
enquête .leerde, ongeveer
1/..,,
deel van het totaal van 24,24
millioen buskilometers), terwijl anderzijds ook vele
toerwagenbedrijven groepsvervoer verrichten (welk deel
van het totaal is niet bekend, omdat er ook andere houders
van groepsvervoer-vergunningen zijn).
De vraag kan worden gesteld, of de toerwagenonderne-
mingen in het groepsvervoer, dat ook practisch geen sei-
zoensfluctuaties vertoont, niet een fundament voor hun
bedrijfsvoering kiinnen vinden, zoals de gemengde bedrij-
ven dit in hui lijnvervoer bezitten. Zoals uit het feit, dat
wij het groepsvervoer eerst thans ter sprake brengen, is
te verwachten, moet dit naar ons oordeel worden ontkend.
De kwantitatieve verhouding tussen groepsvervoer en
toerwagen- en ongereeld yervoer is zodanig, dat de vrij
te maken reserve-capaciteit hier slechts van geringe omvang
kan zijn. Dit blijkt duidelijk uit de volgende tabel, welke
aan de publicaties van het C.B.S. is ontleend.

TABEL 8.

Omvang van de verschillende ver voerscategorieën.
(in nsillioenen buskilometers)
1
Jaar

Lijnsiienstvervoer

Groepsvervoer

Toerwagen- en
ongeregeld vervoer

1949

1

195,82

1

24,24

1

27,13

Ook uit het technische oogpunt van de materieelvoor-
ziening is de combinatie toerwagenvervoer-groepsvervoer minder gelukkig. Terwijl de lijndienstondernemer met zijn
lijn-materieel toerwagenwerk kan verrichten, zal de toer-
wagenondernemer voor het groepsvervoer, waarbij de
wagens onvermijdelijk meer te lijden hebben, in het alge-
meen slechts zijn voor het toerwagen- en ongeregeld vervoer
afgedankte wagens gebruiken.
Het valt dan ook niet te verwonderen, dat het merendeel
der toerwagenbedrjven (58 pCt van de vergunninghouders,
die geen lijndienst uitoefenen) in het geheel niet aan het
groepsvervoer deélneemt.

Een overheveling van het groepsvervoer, dat de lijn-
dienstbedrijven thans verrichten, naar de toerwagen-
ondernemingen zal dan ook weinig nut kunnen stichten.
Bedacht moet ook worden, dat het groepsvervoer, dat
geregeld vervoer is, naar zijn aard meer thuisbehoort bij

de lijndienstondernemingen. In bepaalde gevallen is deze

732

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

24
September
1952

laatste ook prioriteit voor dit vervoer toegekend
4).

Ten slotte kunnen ten aanzien van de toekomstige ont-
wikkeling van het groepsvervoer weinig optimistische
verwachtingen worden gekoesterd. Dit relatief dure ver-
voer verhoogt de arbeidskosten – wij denken in het bijzon-
der aaiihet arbeidersvervoer, dat het verreweg belangrijkste
groepsvervoer is – op een wijze, die niet in overeenstem-
ming is met normale arbeidsverhoudingen en woongelegen-
heid.

Enkele opmerkingen moeten nog worden gewijd aan
het zogenaamde
ongeregelde vervoer,
dat met de toerwagen-
ritten steeds in één adem wordt genoemd, omdat de beide
soorten vervoer steeds op eenzelfde vergunning worden
verricht. -De soorten vervoer worden ten gevolge daarvan
ook in de statistische publicaties niet onderscheiden;
welk deel het ongeregelde vervoer van het totale toerwagen-
en ongeregelde vervoer uitmaakt, is dan ook niet bekend.
Het kan echter, zoals zal blijken, slechts gering zijn. Het ongeregelde vervoer wordt ten opzichte van het
lijndienst- en groepsvervoer gekenmerkt door het feit,
dat het zonder dienstregeling geschiedt. Van de toerwagen-
ritten wordt het onderscheiden door het ontbreken van
het toeristische karakter. Het heeft slechts ten doel de
plaats van bestemming te bereiken. Men denke aan het
bezoeken van wedstrijden (supportersvervoer) en tentoon-
stellingen. –
Doch er ligt een dicht net van spoor-, tram- en autobus-
verbindingen over ons land, dat eveneens ten doel heeft reizigers zo spoedig mogelijk van de ene plaats- naar de
andere te vervoeren. Het is begrijpelijk, dat daardoor dik-
wijls de vraag rijst, of aan een vergunninghouder voor
toerwagen- en ongeregeld vervoer, die een bepaalde
rit wil maken, daartoe toestemming
5)
gegeven moet wor-
den.
Er wordt nu wel gezegd, dat de toerwagenondernemingen
seizoensbedrjven
geworden
zijn ten gevolge van een weinig
,,soepele” toestemmingenpolitiek. Dit kan uiteraard
niet juist zijn. Het toeristische vervoer is naar zijn aard
zomervervoer. Er is weinig reden om aan te nemen, dat
het ongeregelde vervoer anders dan betrekkelijk regelmatig
over het jaar is verdeeld. Indien dit zo is, zou men voor het
ongeregelde vervoer, volgens de in tabel
2
gegeven cijfers,
wellicht een omvang kunnen aannemen van iets minder
dan de totale toerwagen- en ongeregeld vervoerproductie
in de stille maanden, dus bijvoorbeeld kunnen stellen op
circa – miljoen buskilometers per maand, dit is
7 â 8
pCt van het totaal van de drukste maand. De toestem-
m ingenpolitiek zou wel bijzonder , ,soepel” moeten worden,
om in de stille maanden een productie te verkrijgen gelijk
aan die in de drukkere maanden. En dan zou bovendien
de toestemmingenpolitiek in het stille seizoen vele malen ,,soepeler” moeten zijn, dan in het drukke seizoen.
Vergroting van de omvang van het ongeregelde vervoer
zal echter bijna steeds ten koste gaan van het vervoer
der bestaande spoor-, tram- en büsdiensten. Nationaal-economisch bezien is het ontoelaatbaar extra-bussen te
laten rijden, terwijl de bestaande capaciteit in dit vervoer
kan voorzien:-
Geheel anders komt dit probleem te liggen, wanneer men
te maken heeft met een gezond toerwagenbedrijf, dat met
de in de volgende paragraaf te noemen maatregelen zijn
capaciteit op de behoefte aan toerwagen- en ongeregeld vervoer heeft afgestemd. Zulk een bedrijfstak zal tôch –
dit ligt in de aard van het betrokken vervoer – een stil

) Richtlijnen voor de
c.v.P.,
no C 1.
‘) Zoals bekend geeft de bedrijfsvergunning voor toerWagenritten en
ongeregeld vervoer slechts bevoegdheid ritten uit te voeren, waarvoor de daar-
toe aangewezen- autoriteit toestemming heeft verleend (w.A.P., art. 42).
Deze is in principe voor elke rit nodig. Zoals in de Mernorie van Antwoord
der Regering op het Voorlopig Verslag, Twe4de Kamer der Staten Generaal,
is gezegd, dienen de toestemmingen er toe te voorkomen, dat ingevolge een vergunning ondernomen ritten ongewenste gevolgen voor de vaste vervoer-
diensten meebrengen.

seizoen kennen. Er is dan echter alle reden om te bezien,
of deze tijdelijke, dan noodzakelijk te noemen, over-
capaciteit niet noopt tot voorzieningen, waaronder ook
een ruimere toestemmingenpolitiek een plaats inneemt.
Dan gaat ook de factor zwaarder tellen dat de toerwa-
genondernemers vervoer ,,creëren” (ritten organiseren), zulks in tegenstelling tot de openbare vervoersdiensten,
die – althans tegenwoordig – een veel meer passieve
houding aannemen.

Far. 7. Richtsnoeren voor de oplossing van het toerwagen-
vraagstuk.

Ten slotte willen wij bezien in welke, richting de oplos-
sing van het toerwagenvraagstuk naar onze mening dan
wèl moet worden gezocht.

Uit het voorgaande zal duidelijk geworden zijn, dat het
toerwagenvraagstuk in de eerste plaats gezien moet worden
als een vraagstuk van de toerwagenondernemingen. De
gemengde bedrijven genieten de economisch onaantast-
bate prioriteit, dat voor toerwagenritten en ongeregeld
vervoer in de eerste plaats benut dient te worden de onver-
mijdelijke reserve-capaciteit van het lijndienstapparaat, dat er nu eenmaal moet zijn voor het openbare vervoer. De gemengde bedrijven kennen ook niet die hevige sei-
zoenschommelingen in de bezetting, die voor de toerwagen-
ondernemingen een chronische oor±aak van moeilijkheden
vormt (in de
3
zomermaanden bijna
2/3
van de totale jaar-
productie; de productie in de drukste maand
13 x
zo
groot als die in de slapste!).
Eveneens is het duidelijk geworden, dat de toerwagen-
ondernemingen de oplossing van hun probleem niet moeten
zoeken – en ook nooit kunnen vinden – in het (met
behulp van de Overheid) onttrekken van vervoer aan de
gemengde bedrijven. Nationaal-economisch is dit ontoe-
laatbaar en het zou het seizoensprobleem niet oplossen,
ja zelfs verscherpen. De toerwagenondernemingen zullen
hun moeilijkheden derhalve in de eerste plaats in eigen
kring moeten bestrijden
Deze moeilijkheden zijn van tweeërlei aard:

het teveel aan bedrijfs- en wagenvergunningen;
de hevige seizoenschommeling in de bedrijfsbezetting.

Beide verschijnseleh uiten zich in een
overcapaciteit,
het tweede in een periodieke (het stille seizoen), het eerste
in een voortdurende (dus 66k in het drukke seizoen).
In tegenstelling tot het eerste probleem, dat als een tijde-
lijke ziekte kan worden beschouwd, is het tweede een
gebrek van chronisch karakter, omdat het voortvloeit
uit de aard van het betrokken vervoer. Niettemin staat men
ook tegenover dit tweede vraagstuk, naar wij menen,
niet geheel ffiachteloos.
Bezien wij nu echter eerst het teveel aan vergunningen.
Hoewel men daartoe wel pogingen heeft ondernomen
– onder andere in het geciteerde N.V.T.O.-rapport –
is men er tot nu toe niet in geslaagd de overcapaciteit
in het toerwagenbedrijf op geheel bevredigende wijze
in cijfers uit te drukken. Niettemin is praktisch het gehele
bedrijfsleven het er over eens, dat zij bestaat. En ook de
Minister van Verkeer en Waterstaat heeft bij de
behandeling van de begroting van zijn Departement voor
1952
in de Tweede Kamer gezegd de indruk te hebben, dat
er overcapaciteit in deze bedrijfstak, heerst
6).

Om toch met een enkel cijfer een beeld te geven van de toestand, zij vermeld dat in
1949
gemiddeld slechts
13.900
buskilometers per toerwagenvergunning zijn gereden. Dit
cijfer is niet zo laag, zoals men wel meent, doordat de
gemengde bedrijven op hun toerwagenvergunningen een productie maakten ver beneden het gemiddelde, en daar-
door dit gemiddelde op zijn lage niveau brachten. De
meermalen genoemde enquête leerde, dat de onderzochte

) Zie Memorie van Antwoord, 7 November 1951; Kamer-verslag 27
November 1951.

24 September 1952

ECONOMISCH-STA TISTISCHE BERICHTEN

733

lijndienstbedrijven geniddeld 12.960 toerkilometers per
toerwagenvergunning maakten (gemiddelde van de overige
toerwagenbedrijven: 14.390 toerkm).
13.900 km per wagenvergunning is, voor een bedrijf
dat uitsluitend of overwegend op dit toerwagen- en onge-
regel1 vervoer is aangewezen, uiteraard veel te laag. Bij
het prijsniveau van 1949 moest een 40-persoonsbus on-
geveer- 24.500 km per jaar rijden om een opbrengst te
verkrijgen gelijk aan de kosten. Een 30-persoons benzine-
bus zelfs 26.500.

Zodra men overweegt om het aantal toerwagenvergun-
ningen in te krimpen, wordt men geconfronteerd met het
vraagstuk van het micro-bedrijf (vergunning voor 1 of
enkele wagens) en dat van het nevenbedrijf in deze bedrijfs-
tak. Daarover werden in par. 2 reeds illustratieve gegevens
verstrekt. Het is naar ons oordeel onvermijdelijk, dat een
niet gering aantal van deze zeer kleine ondernemingen,
voor zover zij geen kans bieden op rendabele exploitatie,
geen vergunning meer wordt verleend, terwijl een vergun-
ning eveneens onthouden dient te worden aan ondernemers,
die reeds buiten het vervoersbedrijf hun bestaan vinden.
Niet zelden zijn het juist deze ondernemingen, die – in
hun drang naar meer buskilometers voor hun wagens –
elders de markt gaan afromen, waartoe zij in staat zijn door-
dat de vergunningen voor toerwagenritten en ongeregeld vervoer niet locaal of regionaal zijn gebonden, en voorts
doordat hun kostprijscalculatie allerlei marges vertoont,
die. hen brengen tot schadelijke prjsonderbiedingen.
Jet is nu juist in dit verbapd, dat de politieke argumen-
ten in het geding worden gebracht. Het gaat niet aan,
zo hoort men, dat 100 of 200 middenstanders van de
markt worden gestoten. Wij zijn van oordeel dat juist een
goede middenstands- en sociale politiek eist, dat de minia-
tuur-bedrijven die geen of weinig kans op rendabiliteit
bieden, worden opgeheven en dat daardoor aan de overige
honderden ondernemers, ook voor het merendeel midden-
standers, behoorlijke levenskansen wdrden geboden.
Wanneer de toerwagenondernemingen inderdaad elkaar
kunnen vinden voor een doeltreffende sanering van hun
bedrijfstak, worden allerlei andere maatregelen mogelijk,
die tot een verbetering van hun toestand kunnen leiden.
Naast de mogelijkheid om combinaties te vormen voor
het ,,poolen” van vervoer en/of van het materieel, moet
daarbij vooral worden gedacht aan de bestrijding van het
hierboven genoemde probleem der seizoenschommelirtg.
Wanneer men er in zou slagen de exorbitante seizoenspits
af te vlakken, dan zou daarmee een bron van moeilijk-
heden van de eerste orde uit de weg zijn geruimd.
Wij zijn van oordeel, dat dit in aanmerkelijke mate
mogelijk is. Men staat tegenover de seizoenscurve in het geheel niet zo passief als veelal wordt aangenomen. Men
kan de consument uiteraard niet geheel naar zijn hand
zetten, doch men behoeft anderzijds ook niet al zijn
nukken slaafs te volgen. De economische praktijk kent

• talloze voorbeelden van, dikwijls ingrijpende, beïnvloeding
van de vraag.

Twee middelen staan daartoe ter beschikking, die bij
juiste toepassing krachtig kunnen werken: propaganda
en tariefstelling.
Wat propaganda vermag op vervoersgebied is te zien
aan de resultaten van het streven naar vacantiespreiding.
Men is daarmede nog niet waar men wezen wil, doch wie
de ontwikkeling van de laatste jaren heeft gevolgd weet,
dat reeds veel is bereikt.
Het krachtigste niddeL is echter de tariefstelling. Wij
zijn van oordeel, dat het toeristische en ongeregelde ver

voer een gebied is, dat zich bij uitstek leent voor de t-
passing van gediscrimineerde tarieven.
Deze zijn hier economisch volkomen verantwoord. De
consumenten, die blijkens de seizoenscurve zulk een uitge-
sproken voorkeur hebben voor de paar weken rond 1
Augustus, dienen de kosten, die de daarvoor nodige extra-
wagens in de stillere seizoenen meebrengen, te dragen.
De methode van hogere tarieven in de periode van de sei-zoenspits in de vraag wordt in andere branches met succes
toegepast. Een duidelijk voorbeeld vormen de hotel- en
pensiontarieven in vacantiecentra.
Met dit hogere tarief in de periode van de grotere druk-
te – een zorgvuldig opgebouwd discriminatiesysteem is
overigens niet zonder diepgaande bestudering van de vraag
te bereiken – wordt bewerkstelligd, dat ôf deze periode
méér opbrengt ter dekking van de kosten van onvoldoende
bezetting in slappere perioden, ôf dat de vraag zich ver-
– plaatst naar minder drukke perioden wat voor de bedrij-
ven hetzelfde effect zal sorteren, doch sociaal-economisch
de voorkeur verdient, wegens de daardoor mogelijke ver

mindering van kosten en investeringen.
Deze maatregelen moeten overigens niet genomen wor-
den zonder daarbij de belangen van de consumenten te
waarborgen. Een goed georganiseerd toerwagenbedrjf zal daartoe echter zeket wegen weten te vinden. Te denken is
daarbij bijvoorbeeld aan de inschakeling van een ,,consu-
mentenvereniging” als de Nederlandse Reisvereniging.

Ten slotte moet er op worden gewezen, dat de toerwagen-
ondernemingen, wanneer deze bedrijfstak eenniaal goed
is gesaneerd en georganiseerd, de gemengde bedrijven
niet langer tegenover, doch naast zich zullen vinden.
Daarvan is slechts vruchtdragende samenwerking te ver-
wachten op alle hierboven besproken gebieden – zoals
het ongeregelde vervoer, het groepsvervoer, het ,,poolen”
van vervoer en materieel, tariefstelling, enz. – waardoor
ten volle verwezenlijkt kan . worden wat alle bedrijfsge-noten zich ten doel stellen en wat 6ok het beginsel is van
de vergunningverlening krachtens de Wet Autovervoer
Personen: een duurzame en redelijke — en dat wil dus ook
zeggen een rendabele – voorziening in de behoefte aan
toerwagenritten en ongeregeld vervoer.

Amsterdam.

Drs S. C. $AKKENIST.
Drs F. D. ZANDSTRA.

Enkele nationaal-economische problemen . bij de kolonisatie

der IJsselmeerpolders

Hoofdzaak bij landaanwinni.ng is vergroting van onze
agrarische productie, al worden tegelijkertijd ook andere
belangen gediend. Ons. volk getroost zich grote offers
om in het IJsselmeer goede polders te maken, maar kan
dan ook aanspraak op maken, dat deze zodanig zullen wor-
den ontgonnen en gekoloniseerd, dat een zo ruim mogelijke
vergroting van onze agrarischë productie zal worden ver

kregen, terwijl teveis sociale belangen zo goed mogelijk
moeten worden behartigd.

Het is duidelijk, dat de ontginning er op gericht moet zijn
de bodem zo productief mogelijk te maken;
bij
de kolo-
nisatie moet men, er tevens op letten, dat onze nationale
productie zo hoog mogelijk moet worden opgevoerd
en sociale belangen worden verzorgd. Ons groot agra-
risch bevolkingsoverschot maakt daarnevens, dat bij
de kolonisatie velerlei wensen naar voren worden gebracht.
Herhaaldelijk is het droog maken van de Zuiderzee een
belangrijk middel genoemd om werk te verkrijgen voor Ons

ib

734

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

24
September
1952

bevolkingsaccres. Naar de maatstaf van een inwoner per

ha zullen zich in de Noordoostpolder en de beide zuidelijke
polders tezamen over een kwart eeuw
200.000
mensen heb-

ben gevestigd, waarvan de voorzienende bevolking zeker
niet als voor 100 pCt van nieuw emplooi voorzien kan
worden aangemerkt. Het is dus wel duidelijk, dat de droog-
making voor ons totale hevolkingsprobleem slechts van
geringe betekenis is. Uiteraard is de betekenis van de nieuwe
werkgelegenheid voor de beperkte agrarische bevolkings-
groep van meer belang, maar ook hier nog allerminst
voldoende om de bestaande grote bvolkingsdruk op te
heffen. Komt men in de polders tot een gemiddelde be-

diijfsgrootte van
24
ha, dan zouden daar slechts 7.500
bedrijfsleiders kunnen worden geplaatst, terwijl er volgens
het kleine-boerenrapport van het Landbouw-Economisch

Instituut op de bedrijven van
5
en meer ha op de zand-
gronden alleen reeds 60.000 boerenzoons zijn, die niet de
gelegenheid hebben een eigen bedrijf te beginnen. Men
geve zich dan ook wel rekenschap van de betrekkelijke be-
tekenis van de landaanwinning in het Ijsselmeer voor ons

bevolkingsprobleem, zelfs voor het agrarische.
Na het voorgaande spreekt het wel vanzelf, dat sterke aandrang wordt uitgeoefend om vooral kleine bedrijven
te stichten in het nieuwe land. Voor de gezonde agrarische
ontwikkeling van het nieuwe gebied, waar overwegend
goede zavel- en kleigronden worden aangetroffen, is het echter nodig ook agrarische krachten met middelbare en
hogere opleiding aan te trekken. Onze Landbouwhoge-
school heeft toch niet alleen tot taak ambtenaren op te
leiden. Dit brengt de noodzakelijkheid van spreiding der
bedrijfsgrootten met zich. Overigens zal men, voor zover dit
economisch verantwoord is, wel zo veel mogelijk aan het verlangen naar kleine bedrijven tegemoet kunnen komen.
Een bezwaar, dat onder de huidige conjunctuur zwaar
weegt, vormen hierbij echter de relatief hoge kosten van de
boerderijenbouw op de kleine bedrijven, hetgeen hoge in-
vesteringen met zich brengt.
Tot nu toe worden de bedrijven uitgegeven aan de meest bekwame en geschikte gegadigden, die zich vrijwillig aan-
melden; ook aan de landarbeiders worden bepaalde eisen
van bekwaamheid gesteld. Op deze wijze wordt een ge-
selecteerde agrarische bevolking verkregen, waardoor,
gelijk de practijk reeds uitwees, een optimale opbrengst
van de grond zo goed mogelijk is verzekerd en dus het in de aanvang gestelde hoofddoel in de polders is benaderd.
Zouden echter op deze wijze krachten aan het oude land worden onttrokken, die daar voor het op peil houden der
productie onmisbaar zijn, dan zou het einddoel voorbij
worden gestreefd. Dit is echter geenszins het geval, want het zijn juist de gescHikte bedrijfsleiders, die in het oude
land niet aan de slag kunnen komen, die worden aange-
trokken. Niet efficiënt gebruikte arbeidskracht komt hier
tot volledig nut, hetgeen een nationaal-economisch voor-
deel oplevert. Duizenden boeren uit het oude land trekken
jaarlijks naar de nieuwe polders om op de goed geleide
bedrijven nuttige ervaring op te doen. Van de perfecte
polders gaat dus een stimulering van een belangrijk deel van
onze agrarische productie op het oude land uit.
ik meen, dat de richtlijnen, die bij de kolonisatie zijn
gevolgd ter bereiking van het gestelde doel, nationaal-
economisch’ volkomen verantwoord zijn. Intussen kan het
voorkomen, dat de gemeenschap de verplichting voelt
bepaalde groepen tegemoet te komen en bereid is om te
hulnnen behoeve af te wijken van de richtlijnen en zich
desnoods een zekere economische opoffering te getroosten.
Dit geschiedde ten aanzien van de pioniers, die in de moei-
lijke oorlogstijd het ontginningswerk onverdroten voort-
zetten, ten aanzien van de Walcherse boeren, die na hun
zware oorlogslast bij de herverkaveling van het eiland wer

den uitgestoten, zo mede ten behoeve van de sanering van
enkele beperkte aangrenzende gebieden.
In de laatste tijd valt nu aandrang waar, te nemeîu om

in deze richting verder te gaan ter vermmdering van de
moeilijkheden, in het bestaande land ondervonden ten ge-
volge van de agrarische bevolkingsdruk. Deze is veroorzaakt
door een hoog geboortecijfer en een sterke drang naar be-roepscontïnuïteit. Een halve eeuw geleden vond deze druk
nog ontspanning in de ontginning van woeste gronden,
maar hun oppervlakte nadert thans het toelaatbare mini-
mum, zodat deze remedie komt te vervallen. Zij had echter
ook haar keerzijde, omdat door de vestiging van meest jonge gezinnen op de ontgonnen gronden het agrarisch
bevolkingssurplus weder werd vergroot. Het is duidelijk,
dat het kwaad slechts afdoende kan worden bestreden
door het afvoeren van het agrarische bevolkïngssurplus,
vooral voordat dit zich uit de oude drang naar beroeps-
continuïteit te zeer aan het landbouwbedrijf heeft gebon-
den. De verschillende grote industrieën, die met eigen
bussen de arbeiders uit het omringende landelijke gebied

afromen, bewijzen daarmede, dat de jonge plattelands;
bevolking in de industrie opgenomen kan worden. Zo
zal een zekere industrialisering over een jaar ‘of twjntig
voor de lJsselmeerpolders ongetwijfeld van belang zijn.
Voor ouderen, die hechter met de agrarische sfeer zijn
verbonden, is herscholing veel mdeilijker en veelal uitge-
slotën en nieuw werk is voor hen als regel niet in uitzicht.
Immers, rationalisering en mechanisering hebben de strek-
king de hoeveelheid agrarische arbeid te verminderen,
waartegen de intensivering van bepaalde bedrijven wel
nauwelijks zal opwegen. Uit hetgeen reeds werd medege-
deeld is wel gebleken, dat door landaanwinning slechts voor een gedng deel der overtollige, ervaren agrarische krachten ruimte zal ontstaan, zodat een groot deel hun-
ner met een weinig bevredigend en armelijk bestaan als ongetrouwde oom op een bedrijf de tol zal betalen voor
een weleer onvoldoende blik in de toekomst of toen
wellicht nog niet bestaande mogelijkheden.
Het ligt voor de hand, dat de op het oude land opgetre-
den bezwaren de wens wekken om deze in de ijsselmeer-
polders te voorkomen en dit gebied zo veel mogelijk dienst-
baar te maken aan de sanering van bestaande toestanden,
waarmede ook een algemeen belang is gemoeid. De in-
vloed hiervan kan, gezien de omvang van het bestaande
kwaad, in elk geval slechts beperkt zijn.
In de eerste plaats wordt gevreesd, dat de vestiging van
nieuwe bedrijfsleiders op .de gestichte bedrijven,
evenals eertijds
bij
de ontginningen, zal leiden tot
vergroting van de agrarische bevolkingsdruk. Deze
kan over de gehele linie alleen worden voorkomen, wanneer
algemeen de stelling ,,in elk agrarisch gezin mag slechts één zoon agrariër blijven” wordt aanvaârd en er is zeker
aanleiding om aan te nemen, dat mensen, die het opbrengen
zich aan een geheel nieuw milieu aan te passen, eerder
deze stelling als juist zullen aanvaarden dan zij, die meer in hun oude omgeving zijn vastgeroest. Men zou. nu
het

gevaar willen voorkomen door in de polders slechts reeds
gevestigde bedrijfsleiders toe te laten,,_maar als het niet
lukt over de gehele linie het agrarische bevolkingsaccres
af te leiden, zal het van weinig betekenis zijn dit inciden-
teel te bereiken. Maar zullen niet de open gevallen plaatsen
in het oude land door nieuwe bedrijfsleiders worden bezet
en is men dan demografisch niet even wijs, met de kans
minder geschikte bedrijfsleiders op de nieuwe grond te
krijgen? Resultaat zou slechts kunnen worden verkregen
bij een verbod tot het opnieuw bezetten van de verlaten
bedrijven. Op zichzelf -zou dit practisch onoplosbare
vraagstukken opwerpen en het kan eerst aan de orde komen
bij een veel dieper ingrijpen in de bestaande toestanden,
ereist bij een thans te bespreken andere wens bij de kolc-
nisatie van het nieuw&gebied naar voren gebracht.
Tot sanering van de bestaande toestand, waarbij een –
groot aantal bedrijven te klein is om een behoorlijk be-
staan voor de edrijfsleider op te leveren, moeten deze
bedrijven worden vergroot, hetgeen tot gevolg heeft, dat

24 September 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

735

bedrijfsleiders moeten worden uitgestoten en voor deze
werpt men een begerig oog op de nieuwe Zuiderzeegron-
den. Ik wil hier de moeilijkheid van het coördineren van
de sanering van het oude en de kolonisatie van het nieuwe
land buiten beschouwing laten, maar er op wijzen, dat de
cultuur op de kleine bedrijven zeer intensief is, zodat in het
algemeen door vergroting dier bedrijven nog geen grote
productievermeerdering is te wachten. Wel zal deze re-
sulteren uit de bij herverkaveling uit te voeren cultuur-

technische werken.
Het gevolg van de sanering, die vooral op de zandgron-
den, waar het kleineboerenvraagstuk bijzonder nijpend is, urgent is, zou zijn dat voor de nieuwe gronden leiders van
kleine bedrijven beschikbaar zouden komen. En nu moet
men zich wel voor ogen stellen, dat een goede zandboer
niet plots geschikt is voor een kleïbedrjf, een weiboer
niet zo maar in een akkerbouwer is om te toveren en dat
iemand opgegroeid op. een bedrijf van
5
ha- of minder

niet de geschiktheid bezit om een bedrijf van 12 ha – de
kleinste der landbouwbedrijven in de IJsselmeerpolders –
te leiden. Bij het koloniseren met bij hervérkaveling uitgestoten bedrijfsleiders kan men dan bok niet an-
ders verwachten, dan dat de optimale opbrengst der
nieuwe gronden gedurende eeft lange reeks van jaren
niet zou worden bereikt en dat de grote offers, die ons volk
zich getroost om met behulp van de nieuwe gronden onze
agrarische productie zo hoog mogelijk op te voeren, niet naar waarde zouden worden beloond.
Het is dus de vraag, of dit nationaal-economische
offer mag worden gebracht om hen te helpen, die bij de
gewenste sanering van het oude land uitgestoten moeten
worden. In de eerste plaats zij opgemerkt, dat het probleem
geleidelijk minder nijpend schijnt te worden, omdat bij
de kleine bedrijven reeds afneming van bedrijfscontinuïteit
schijnt op te treden. Niettemin zullen er bij grondig door-
gevoerde sanering slachtoffers vallen. Als regel zullen zij
ongeschikt zijn voor herscholing, zodat hun het bij hun
boerentrots moeilijk te dragen lot van degradatie tot land-
arbeider of tot grondwerker of ongeschoolde arbeider
wacht. Er schijnt een proces tot vermindering van het aan-
tal landarbeiders aan de gang te zijn, zodat bij de uiterâard
geleidelijk uit te voeren sanering kans op het vinden van werk voor de uitgestotenen wel bestaat.
Uiteindelijk komt men hier voor een in hoofdzaak soci-
aal probleem te staan. Er is een bestaande groep van be-
kwame bedrijfsleiders, die niet aan de slag komen en bij
de gewenste sanering zal een groep bedrijfsleiders buiten hun oude emplooi komen. Beide groepen verkeren in een betreurenswaardige positie en het is de vraag wie moeten
de gelukkigen zijn, die in het nieuwe land geholpen mogen
worden. Beide groepen zijn slachtoffer van de agrarische
conjunctuur en slechts een beperkt aantal personen kan
worden geholpen. Is de ene groep nu veel meer deernis-
waardig dan de andere en heeft deze derhalve de meeste
aanspraak op hulp van de gemeenschap? Ik zie op deze vraag geen zo duidelijk antwoord, dat dit het nationaal-
econoinische offer, dat tewerkstelling van bij sanering
uitgestoten bedrijfsleiders in de nieuwe polders in het alge-
meen zou vergen, zou kunnen rechtvaardigen.
Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat bij sanering uitge-
stoten bedrijfsleiders, die aan de gestelde eisen voldoen,
gelijkelijk met anderen in aanmerking zullen komen voor
plaatsing in de nieuwe polders. Men zou kunnen aanvoeren,
dat het beschikbaar zijn van nieuwe bedrijven het door

voeren van saneringen zou bevorderen en dat men daar

door verhoging van de productiviteit van oude gronden
zou verkrijgen, ten gevolge van de uit te voeren cultuur-
technische werken. Het schijnt echter wel zeer twijfelach-
tig, of dit het offer in het nieuwe land zou kunnen recht-
vaardigen.
Men zou ook kunnen wijzen op de gelukte coördinatie
van de herverkaveling van Walcheren en’een gedeelte van

de kolonisatie van de Noordoostpolder, maar men be-
denke daarbij, dat het hier ging om de verplaatsing van
telgen van oude geslachten van bouwboeren uit een wel-
varende kleistreek naar nieuw overéenkomstig land en
dat de toekomst nog moet uitwijzen of deze uitgestotenen
de in het nieuwe land gegroeide normen zullen halen.
Misschien zal het verantwoord kunnen blijken in een
enkel bijzonder geval nogmaals de kolonisatie van de
JJsselmeerpolders direct dienstbaar te maken aan sanering
op het oude land, maar ik meen, dat men in dit opzicht
zeker geen hoge verwachtingen mag koesteren.

‘s-Gravcnhage.

Dr Ir V. J. P. DE ELOCQ VAN KUFFELER.

AANTEKENING
De Accountantsdag 1952 van het Nederlands Instituut

van Accountants
1)

Het feit, dat het Nederlands Instituut van Accountants
ter gelegenheid van zijn jaarlijkse bijeenkomst in staat
bleek de zalen van het Koninklijk Instituut voor de Tropen
tot de laatste plaats te vullen met zijn leden, welke toch
zeker wel gezien moeten worden als behorend tot
de meest geselecteerde groep mensen die onze samenleving
kent, was voor mij een indrukwekkende demonstratie van
de betekenis.die de accountantsprofessie in ons land in-
neemt, een impressie waartoe de gehele entourage van deze
bijeenkomst zeker niet weinig bijdroeg. De lezingen en de
discussie waren boeiend, de organisatie van de bijeenkomst
zo opvallend voortreffelijk, dat zij zeker een vergelijking
met het beste wat het – om zijn organisatievermon zo
benijde — Amerika mij heeft kunnen tonen, kan
doorstaan.

De inleiders, de heren Ir W. H. van Leeuwen en A. F.
Tempelaar, bespreken verschillende aspecten van het
productiviteitsbegrip. Het kan natuurlijk niet anders, dan
dat het merendeel van datgené wat heden ten. dage over dit
onderwerp gezegd kan worden, een bekende klank heeft.
Het is daarom een compliment voor beide sprekers dat zij
hun gehoor zö duidelijk hebben weten te boeien.
Innoggeen kolom kan ik natuurlijk beide belangrijke le-
zingen niet ook maar enigermate recht doen wedervaren. ]k mag daarom met enige losse opmerkingen volstaan.
Alle sprekers waren unaniem in hun oordeel dat
het vooral de menselijke factoren zijn, waarop wij in
ons streven naar verbetering der productiviteit de nadruk
moeten leggen en het is bedroevend, dat werkelijk ieder
spreker zich haastte zijn ontevredenheid betreffende ons
middelbaar onderwijs uit te spreken. In de woorden van
cle heer Van Leeuwen is dit ,,hopeloos inefficiënt” en zijn de examens gericht op wat men niet weet, in plaats van op datgene wat men wel weet, waarmee spreker uiteraard be-
doelt, dat het onderwijs niet voldoende ruimte voor specia-
lisatie geeft. In de woorden van een andere spreker, Prof.
Van derSchroef, heeft ongetwijfeld ons middelbaar onder-
wijs een vormende waarde. Het is echter geen voorbereiding
voor de later te vervullen funôtie. Een opmerking die de
schrijver van deze regelen – die, ten tijde van de laatste
toelatingsexamens voor de gymnasia, door een twaalfjarig
meisje op zijn geschiedkundig inzicht gewogen en ondub-
belzinnig te licht bevonden werd – uit het hart is gegrepen.
Het geestige, zeer ter zake dienende, waarschuwende
woord van Prof. Van der Schroef behoort al diegenen, die
zich op het terrein van de prodictiviteitsverbetering bewe-
gen, voor ogen te blijven.

Rotterdam.

J.
A. HARTOG.

‘) Zaterdag, 20 September 1952 in het Koninklijk Instituut voor de Tropen.

736

ECONQMISCH-STATISTISCIJE BERICHTEN

24
September
1952

INTERNATIONALE NOTITIES

Het congres van het Britse Verbond van

Vakverenigingen

Begin September werd te Margate de jaarlijkse alge-
mene vergadering gehouden van het Britse Verbond van
Vakverenigingen (Trades Union .Congress).
Dit jaar was deze vergadering met meer dan gewone
belangstelling tegemoet gezien. Het was immers de eerste
keer, dat de T.U.C. in algemene vergadering bijeenkwam
sedert de Conservatieve Regering in October 11. aan het
bewind was gekomen.
Zoals bekend, had de’l(anselier van de Schatkist, de
heer Butler, in verband met de precaire Engelse situatie
herhaaldelijk op ‘matigheid en beperking in loonaan-
spraken aangedrongen.

Laatstelijk heeft de Onder-Minister van Arbeid gedu-
rende eei redevoering gezegd,dat:

de loonstop geen deel uitmaakt van het regerings-
programma;
matigheid in loonaanspraken alleen is gewenst t.a.v.
verhogingen van basislonen, aangezien deze anders
de kans vernietigen de kosten van het levensonderhoud
te verlagen. De Regering is voorstander van loonsver-
hogingen, die gepaard gaan mçt grotere productie en
efficiency;
Engeland op exportmarkten alleen kan concurreren
met Duitsland en Japan,’ t.a.v. prijs en afieveringstijd.
Hogere lonen betekenen hogere prijzen, want de winst-
marge alleen -kan de loonsverhoging niet dekken;
samenwerking tussen werkgevers en werknemers de
beste mogelijkheid biedt de kosten van het levensonder-
houd te beknotten en het niveau van de uitvoerhandel te handhaven.

Het bestuur van de T.U.C. scheen het enigszins met de
Regering eens te zijn. In zijn rapport aan de algemeiie
vergadering erkende het – bestuur, dat overmatige loons-
verhogingen een nadelige invloed zouden uitoefenen op
bedrijfskosten en werkgelegenheid, in het bijzonder in de
exportiridustrieën. Het vermeldde ook, dat de vakbonden
er voor moeten waken, de toch reeds zo precaire situatie
door hun optreden niet te verergeren. Dit was in zeer ge-
matigde termen vervat, aangezien het bestuur blijkbaar
een reactie van de vakbonden vreesde in de trant van
1950.

Toen werd er ni. een van communistische zijde geïnspi-
reerde motie voorgesteld, welke destijds door de algemene
vergadering werd aangenomen en een einde maakte aan – de loonstop van Sir Stafford Cripps, de toenmalige Kan-
selier van de Schatkist. –
Bovendien waren de vakbonden niet erg gesteld op de
loonpolitiek van de huidige Regering. Gedurende de laatste
maanden werden er eisen tot loonsverhoging ingediend
door verschillende van de grote vakbonden, waaronder
de mijnwerkersunie en het- verbond van metaalbewerkers.
Met deze isen is een jaarlijks bedrag van
£ 450
millioen

gemoeid. –
Afgezien van de loonpolitiek werd door de vergadering
de houding van de unies bepaald t.a.v. het Britse herbe-
wapeningsplan. Niettegenstaande een afwijzende houding
van de linkse fractie – de aanhangers van Bevan – wist
het bestuur door een handige splitsing van deze hoofdscho-
tel in een viertal gangen, de opposanten te verdelen.
Hierdoor werd voor elk van de vier onderdelen een meer-
derheid verkregen en zullen de vakbonden de herbewape-ningspolitiek van de Britse Regering sleunen.
Ondanks de zeer recente en ontactische zet van de be-
trokken werkgevers, de eis ‘van het machtige verbond van
metaalbewerkers voor een tweede keer botweg te weige- –
ren, verliep het loondebat veel gunstiger dan velen hadden
verwacht. Eeh motie, welke elke ‘vorm van gematigdheid

in loonaanspraken afkeurde, werd verworpen. Een andere

motie, die zich uitsprak voor een gematigde loonpolitiek,
werd tenslotte met een grote meerderheid aangenomen.
Deze laatste sprak dan ook van redelijke en rechtvaardige
loonsverhogingen. –

De rUstige toon van het debat geeft aanleiding te ver

onderstellen, dat de vakbonden zich in de toekomst meer

zullen neerleggen bij de beslissingen van de betrokken
scheidsgerechten.

Niettegenstaande deze motie zijn de metaalbewerkers vast besloten zich niet ir een hoek te laten dringen en zij
hebben aangekondigd, ‘dat hun leden geen overwerk zul-len verrichten, d.w.z. tot dat hun loonaanspraken zijn ge-
regeld.

Hoe de houding van de vakunies in de praktijk zal zijn,
kan op het ogenblik niet worden beoordeeld. Het jaarlijkse
congres heeft echter wederon’i onomstotelijk aapgetoond,
dat meestal het gezonde verstand van de leiders der Britse
vakbonden uiteindelijk de overwinning behaalt.
Op een ander punt leed het bestuur echter een nederlaag.
Tegen de wensen van het bestuur in, heeft de algemene
vergadering èen motie aangenomen, waarbij het bestuur
werd uitgenodigd voorstellen
,
in te dienen voor verdere
nationalisatie en democratisering van de reeds

genatio-
naliseerde industrieën. Het ligt in de bedoeling deze voor

stellen te doen opnemen in het verkiezingsprogramma
van de Labour-partij, hetgeen van belang is wanneer de
Labour-partij wederom aan het bewind
z6u
komen.

Amsterdam.

.

F. 1. H.
Vos.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geldmarkt.

Op de geldmarkt kan men, evenals op de effectenmarkt,
golven, van langer en korter periode onderscheiden, met
overigens natuurlijk geheel andere oorzaken. De lange
golf, die nu reeds meer dan een jaar’ heerst, kenmerkt zich
door een over het algemeen zeer ruime geldmarkt. De –
overigens niet ernstige – verkrapping, die zich vorige we-
ken voordeed, en die vnl. werd veroorzaakt door deliquidi-
teitspolitiek der banken, behoort tot de golven van korter duur. Het slot van laatstgenoemde verkrapping kwam ge-
durende de verslagweek, toen per
15
September ook de callgeldnotering omlaag werd gebracht (nl. tot het mini-
mum niveau van
4
pCt). De groter liquiditeit der banken, die waarmede deze daling verband hield, kwam duidelijk
tot uiting in de stijging van de saldi van Nederlandse ban-
ken bij de circulatiebank, ten bedrage van f
55
mln tussen
8 en
15
September. –

De lange golven op de geidmarkt houden vooral ver-
band met de betalingsbalanspositie en met de kaspositie
van het Rijk, waarbij eerstgenoemde factor het laatste jaar
overweegt. Omtrent de tweede factor geeft de deze week
verschenen Millioenennota enige belangwekkende be-
schouwingen en prognoses. Reeds lang was bekend, dat
de stijging van de geldcirculatie in ons land in het verstre-ken deel van
1952
met honderden millioenen guldens ach-
terbleef bij de stijging van het Nederlandse deviezenbezit,
waaruit de aanwezigheid van een b’elangrijke deflatoire
factor, vermoedelijk een kasoverschot van het Rijk, viel
te concluderen (,,E.-S.B.” van
4
Juni
1952).
De Miijioe-
nennota bevestigt dit vermoeden. In het eerste halfjaar
1952
wordt een intsoverschot vân het Rijk ter groôtte
van f 370 mln becijferd, in hoofdzaak veroorzaakt door het
achterblijven van de militaire uitgaven. De proghose is, dat er in het tweede halfjaar echter een kastekort bij het
Rijk zal bestaan en wel ‘van f
245
mln. Op zichzelf zou de

24 September 1952

ECONOMiSCH-STATiSTISCHE BERICHTEN

737

geldmarkt hierdoor de komende maanden worden ver-
riimd. Mocht de gunstige betalingsbalans aanhouden,
dan zou de geidruimte, indien de prognose bewaarheid
wordt, dus nog verder kunnen toenemen. Mocht er daar-

entegen een ommekeer in de betalingsbalans komen,
dan zou de daaruit resulterende krapte van minder ernstige
aard kunnen worden, dan bijv. in de kraptegolf medio
1950 – medio 1951 het geval was.

De kapitaalmarkt.
In de Millioenennota kwamen tal van passages ioor,
welke voor de toekomstige ontwikkeling van de kapitaal-
markt van betekenis zijn.
Het feit, dat van belastingverlaging niet werd gerept,
brengt mede, dat de bloedarmoede, die de markt voor ri-
sicodragend kapitaal kenmerkt, voorshands zal blijven
bestaan.
Wat de obligatiemarkt betreft is van belang, dat evenals
het vorig begrotingsjaar, het beroep van de Staat op de
kapitaalmarkt zo beperkt mogelijk zal worden gehouden
zulks ter vergemakkelijking van de kapitaalvoorziening
van gemeenten en ondernemingen. De emissie van een
staatslening, waarover de laatste tijd wel geruchten hebben
gecirculeerd, schijnt dus voorlopig niet in de bedoeling
te liggen. De wenselijkheid wordt uitgesproken, dat naar
een verdergaande consolidatie van gemeenteschulden moet
worden gestreefd; de thans op dit terrein bereikte situatie
wordt nl. door de Regering nog niet als stabiel beschouwd.
De eis dat kapitaalswerken door lagere publiekrechtelijie
lichamen slechts mogen worden ondernomen, indien de
financiering op lange térmijn daarvan verzekerd is, zal
onverminderd worden gehandhaafd, ook indien de vlot-tende schuld dezer lichamen een bevredigender omvang
zou hebben bereikt. De thans door de meeste gemeenten
gevoerde politiek om zo veel mogelijk op lange termijn te
lenen, in sommige gevallen zelfs in anticipatie van kapitaal-
behoeften van het völgend jaar, kan in dit licht niet on-

verstandig worden genoemd.

De Belgische geld- en kapitaalmarkt

in Juli en Augustus 1952

De algemene toestand op de geidmarkt.

De ruimte op_de geldmarkt,tlie zeer karakteristiek was
voor de eerste helft van het lopend jaar, nam tijdens de
maand Juli reeds enigermate af. De maand Augustus, en
vooral de einde-maand-vervaldag, bracht een scherpe toe-
neming van de geidverkrapping. De markt is opnieuw
vrij eng geworden.
De oorzaken van deze vernauwing op de geidmarkt is
gedeeltelijk te zoeken in technische factoren, waaronder
in de eerste plaats de trimestriële afdragingen aan de Rijks-
dienst voor Maatschappelijke Zekerheid, die uiterlijk op
15 Augustus dienden betaald. Deze fondsen werden door
de R.M.Z. nog enkele dagen op de geldmarkt gelaten,
en pas rond het einde van de maand tussen de rechthebbende
organismen verdeeld. Zulks droeg er toe
bij
de maand-

einde-vervaldag te verzwaren.
De verkrapping van de markt is anderdeels ook toe te
schrijven aan het belangrijk volume van de kredietvraag,.
dat zich uit door een toeneming van de omvang van het
ter discontering aangeboden papier. De belangstelling van
handel en industrie gaat hierbij vooral naar geld op wat
langere termijn, om hierdoor zelf in de gelegenheid gesteld
te worden betalingsfaciliteiten toe te staan aan de buiten-
landse afnemers.
Van een andere zijde werd het volume van de beschik-
bare ca.11gelden niet verder meer uitgebreid, door het eerder
stationnair blijven van de bankdeposito’s. Zulks moet
onmiddellijk in verband gebracht worden met de afneming
van het boni op de handelsbalans; de sterke verlaging van

het bedrag van de export tijdens de maand Augustus opent
de mogelijkheid op een niet onaanzienlijk deficit van de
buitenlandse handel. Deze defiatoire invloed werd groten-
deels gecompenseerd door de geldverruiming die voort-
sproot uit het deficit die de uitvoering van de begrotingen
tijdens de jongste maanden liet.
De vervaldag einde Augustus bracht onvermijdelijk een
aanzen1jke toeneming van het herdisconto bij de Nationale
Bank; noch de weekstaat van 28 Augustus, noch deze van
4 September geven hieromtrent een benaderend beeld, daar de vervaldag midden tussen deze twee data lag.
Kredietverlening van de banken aan de private economie.
(in millioenen franken)

Berdisconto

Portefeuille

Totale krediet-

bij de Nat. Bank handelspapier

verlening der
van de banken
en de parasta- van’ de Natio- private banken
tale instellingen

nale Bank

(accepten
inbegrepen)

1950 Juni
3.696
4.082
26.582
1951 Maart
8.781
10.567
29.592
1952 Maart
7.467
.

7.620 ‘)
33.470
April
6.796
‘7.338
32.951
Mei
7.170
5.864
33.017
Juni
6.875 5.220
32.913
Augustus

. . .

1
6.009 ‘)

‘) Cijfers van 3 April.
‘) Cijfers van 3 September.

In de loop van de jongste twee maanden is de krediet-
politiek in ,België practisch onveranderd gebleven; alleen
enkele detailregelingen ondergingen lichte wijzigingen om
de nadelige gevolgen van de algemene kredietcontractie
zoveel mogelijk weg te werken. Zo werd door het H.W.I.
begin Juli een speciale mobilisatiemogelijkheid geopend
ten gerieve van de banken, voor kredieten toegestaan met
het oog op de financiering van de productie voor de lands-
verdediging. De rentevoet beloopt hierop
33/4
pCt.

De toestand van de banken.

Na het toppunt van de bankdeposito’s einde Maart 11.,
viel in Mei een lichte teruggang te noteren. Einde Juni
was dit niveau van drie maand te voren opnieuw onge-
veer bereikt. Gedeeltelijke cijfers wijzen er ôp dat de
maanden Juli en Augustus verder een lichte toeneming
van de deposito’s met zich brachten. De toestand van de
buitenlandse handel is echter niet meer van dien aard om
deze tendentie kracht bij, te zetten, zodat een stationnair
blijven van de bankdeposito’s tijdens de eerstkomende
maanden in de normale lijn der verwachtingen ligt.
Toestand van de Belgische banken.

(in millioenen franken)

Aug.
1951
Oct.
1951
Dec.
1951
Maart
1952
Mei
1952
Juni
1952

Actief.
Kas, N.B., P.0
2.098
2.275
3.448 3.244
2.315
2.310.
Daggeld, banken, hol-
dings …………6.716
.
6.850 6.860
5.974
5.365 5.508
Kredieten

aan

priv.
econ..
………..
29.507
31.225
33.364 33.470
33.017 32.913
Handetswissels
8.238
10.030
9.498
10.248
9.426
9.543
Prol. en voorschot-
ten tegen effecten
735
‘675
773
.

707
653
731
Diverse debiteuren
14.170 13.964
14.958
14.412
15.186
15.024
Accepten
6.364 6.556
8.135 8.103
7.752 7.615
Kredieten aan de
36.475
39.431
38.951
40.165
40.010
40.625
Overheid

……….
5peciaal papier
29.680
32.318 31.957
32.943
32.634
33.228
Genoteerde

staats-
fondsen
6.795
7.113
6.994
7.222
7.376 7.397
Vastgelegde middelen
1.243
1.253 1.266 1.275
1.291
1.301
Totaal actief

.
80.806
87.137
90.363 91.545
91.756 93.506
Portef. van de N.B.

.

en

de

parast.

in-
stelt.

aan

papier door banken geher-
disconteerd
6.749 5.767
7.526
7.467
7.170 6.875

Passief.
Deposito’s en

credi-

54.439
58.330
58.804
59.980 58.736
59.871
48.917
52.189
53.143
54.019′
53.153
54.106
Op meer dan 30 dagen
5.522
6.141
5.661
5.961
5.583
5.765

teuren

…………
Zich’t

……………

Obligaties en kasbons
410.1
487
557
871
722
750
Eigen middelen
5.496
1

5.521
5.629
5.447 5.599
5.692

738

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

/

24 September 1952

Traditioneel brengt het derde kwartaal meestal een
seizoenuitzetting van de geldomloQp, doch een deficit in
de betalingsbalans kan zulks gemakkelijk verhinderen.
Toch dient er rekening mede te worden gehouden dat
einde Juli de percentages van de afhoudingen op de export
naar de E.B.U.-landen aanmerkelijk werden verlaagd. De evolutie van de bankdeposito’s zal verder tijdens de
eerstkomende maanden waarschijnlijk zeer scherp de
weerslag ondergaan van het conjunctuurverloop.. De lichte
verbetering van de afzet van textielproducten op de binnen-
landse markt liet aan deze nijverheid over het algemeen

toe de opgeslagen stocks grondstoffen en afgewerkte pro-
ducten enigermate te verlichten. De •hieuwe aankopen
gebeuren daarentegen zeer voorzichtig, zodat de liquidi-
teiten over het algemeen toenemen, waardoor ook het
volume van de bankdeposito’s gunstig beïnvloed wordt.
Van een andere zijde zal de verslapping van de conjunctuur
in de metaalsectoren of het stationnair blijven hiervan op
een lager peil, de kredietverlening beperken en dus ook
de geldcreatie.

De goud- en deviezenmarkt.

-01

In de loop van de maand Augustus zijn de noteringen
van het goud evenals van ht merendeel der vreemde
deviezen licht teruggelopen. Deze tendentie wijst er op dat
de Belgische frank op de buitenlandse markten geleidelijk
terug aan sterkte wint. Deze beweging werd blijkbaar aan
gang gebracht door de daling van het dollar- en Zwitsers
biljet
op
de vrije markt. Voor dit laatste lijken de verkopen van biljetten door Belgische toeristen, overgehouden na de
inwisseling van hun reischeques in Zwitserland, op de
markt te wegem Het dollarbiljet wordt blijkbaar gedrukt
door buitenlandse verkopèn.

Noteringen op de vrjje goud- en deviezenmarkt.

Oct.
1951
Dec.
1951
t
Maart

j

1952
Juni
1952
Juli
1952
Aug.
1952

Niet officiële markt:
Goud per gram

..
74,375
72,50 70,75
67,50
67,75 65,75
Gouden pond


675,125 657,50
646,50 622,50
636,25
620,-

Officiële biljetten-
markt:
Papieren pond
126,50
130,50
130,50
137,75
137,50
130,-
Franse frank (100)
12,90
12,82
12,675
13,6875
13,45
12,581
Zwitserse frank
12,55
12,45
12,675
12,45 12,40 12,10
Papieren dollar

.
55,125
54,25
55,05
53,60 53,30
51,75
12,90
13,20
13,20
13,1875
1
13,2125 13,185
Gulden

………..
Duitse mark

….
10,45
1

10,80
11,475
11,70
11,95

1
11,45

De obligatie,narkt.

Na de koersafbrokkeling, veroorzaakt door de uitgifte
van de staatslening tijdens de 2e helft an Juni en de eerste
dagen van de maand Juli, hernam de obligatiernarkt haar
vastère tendentie.
Tijdens de tweede helft van de maand Augustus is de
intensiteit van de koersstijging der ‘Schatkistcertïficaten
ietwat afgenomen en -liepen de noteringen van enkele zelfs
licht terug. Per saldo boekten echter al de Schatkistcerti-
ficaten behalve de 4 pCt Schatkistcert. 1948, met faculta-
tieve vervaldag per 1-6-53, tijdens de voorbije maand een
nieuwe koerswinst.
De langlopende staatsfondsen waren vast, evenals de
obligaties en -kasbons van parastatale organismen.
Bij de leningen van steden en gemeenten vielen slechts
geringe kbersschommelingen te noteren. Dezelfde evolutie
bemerkte men bij de emissies van private ojdernemingen.
In alle sectoren van de obligatiemarkt viel in Augustus
een lichte daling van de rentestand waar te nemen.
Na de Staat, kwam thans de provincie Brabant op de
emissiemarkt met een uitgifte van fr. 400 mln in
5,50
pCt
kasbons met maximum 10 jaar looptijd. Gezien de gunstige
modaliteiten werd deze lening op vlofte wijze geplaatst.
In de komende maanden mag een drukke activiteit op
de emissiemarkt worden verwacht. Begin September wei1
een nieuwe uitgifte van de N.M.K.N., fr. 1 mrd groot,
aangekondigd, terwijl de Nationale Maatschappij der
Waterleidingen eveneens tot een uitgifte van fr. 1 mrd
kasbons zal overgaan. Het is tevens niet uitgesloten dat

de N.M.B.S. dit jaar nog op de obligatiemarkt zou beroep doen. Anderdeels zou een nieuwe staatslening rond einde
November worden uitgegeven.
De emissfevoorwaarden van de vermelde N.M.K.N.-
lening tonen aan dat de emissiemarkt begint te reageren
op de toegenomen dispariteit tossen de huidige rentestand

op de obligatiemarkt en het werkelijke rendement van de
jongst geplaatste leningen.
De nominale rentevoet en de aflossingsmodaliteiten van
de nieuwe N.M.K.N.-lening zijn dezelfde als deze der voor

gaande leningen van parastatale ihstellingen, doch de
uitgifteprijs werd aan de nieuwe marktvoorwaarden aan-
gepast en van 96 pCt tot 96,50 pCt ‘verhoogd.

Rentestand op de obligatiemarkt
1).

(in pCt per einde maand)

TLooptij
d

Aug.

Juni
1948

1950
Juni
1951
Juni
1952
Juli
1952
Aug.
1952

lang-

Staatsobligaties. . lopende
4,77 4,38
4,68 4,55 4,52 4,50
Schatkistcertifica-
â 8 j.
4,83 4,63 5,24
5,-
4,85 4,78
Kasbons steden
5 â 6 j.
5,07
4,49
5,37
5,22
5,15
5,14
ten

…………7

Kasbons parastatale
instellingen

..
ca 9 j.


5,41
5,17
5,06 5,02
Private

instellingen
10 á 12 j.
6,06
5,43
6,08
5,62 5,54 5,45

‘) Reële rendementen; rekening gehouden met agio en disagio tegenover
terugbetalingsprijs.

De aandelenmarkt.

Terwijl de aandelenmarkt in dejoop van de maand Juli
een gemiddelde hausse doormaakte van 3,14 pCt, ver-
flauwde de stijging tijdens Augustijs tot 0,61 pCt. De ge-
middelde dagonizetten liepen terug van 63,3 mln in Juli
tot 57,8 mln in Augustus. Het netto rendement van 75
aandelen daalde van 5,11 pCt einde Juli tot 5,02 pCt einde
Augustus; deze baisse wijst er op dat enkele bekend ge-
maakte dividenden ietwat lager zijn dan vorig jaar.

Beurs van Brussel.

(indices 1936-1938 = 100)

29
Aug.
31
Juli
Beweging 2918
t.o.v.

3117

Banken

………………………
194,3 187,6
+
3,57
Portefeuille

…………………..
..
162,5
158,6
+
2,45
124,5
122,4
+
1,71
ct
G.

&

Eler.

………………….
224,9

..

225,0

0,05 247,4 239,0
+
3,51
183,2 182,4
+
0,43
204,1
204,2
-0,05
68,1

0.89
Glasblaz.

……………………
.

75,6 71,6
-6,15
Bouwnijverh
…………………..
175,8
-0,12

Trusts

….

…… ……… … …..

200,0

.

205,9
— 2,87

Metalen

………………………
Scheik.

……….. ……………..
Steenkolen

………………… …

459,8 458,0
+
0,39

Spiegelglas

……………………67,5
.67,2

102,0
-0,40

Textiel

………………………

221,1

..

222,2
-0,50

Kolonialers

…………………….
voeding

………………………101,6

69.8


Verscheidene

…………………

259,7
264,5

1,82
Brouwerijen

…………………..69,8
Papiernijverheid

.

………………
315,6
316,1
-0,16
Gr.

warenhuizen

……………….
Algemeen

…………………….
227,5
226,1
+
0,61

Rendement (75 waarden) 5,02 pCt 5,11 pCt

Zoals uit hogerstaade cijfers blijkt waren de dispari-
teiten in het verloop vân de verschillende rubrieken eerder
klein. De ‘beurs zoekt blijkbaar naar een grondslag om
haar verdere beweging op uit te bouwen, dochschijnt
deze niet te vinden.

1

Brussel.

Dr L. DELMOTT€.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 September 1952

RECENTE ECONOMISCHE

PUBLICATIES

De arbeider in de nieuwe samenleving,
door Mr W. F. de
Gaay Fortman. Uitgeerj Albani 1952, 14 blz., f2,75.

Over onbilljkheden in de heffing van inkomstenbelasting
bij overdracht en liqiddatie van bedrijven, en. overlijden

van ondernemers,
door M. A. Wisselink. N.V. Uit-
gevers-Maatschappij AE. E. Kluwer, 13 blz., f0,85.

Ook U kunt exporteren,
door L. Fokkema. Tips, adviezen
en wenken voör Uw expbrtbevordering. Serie ,,Het
moderne bedrijfsleven”. Nederlandse Uitgeversmaat-

schappij N.Y., 85 blz., f2,25.
Gids 1952-1953 van de Nederlandsche Economische Hooge-

schÖol te Rotterdam,
waarin opgenomen een rubriek

,,Studenten”, waarvoor de gegevens zijn verstrekt
door de ,,Vereniging voor Studiebelangen”, 128 blz.,

f
1,75.
Overzicht van de vrije ondernemersorganisaties in Nederland,
publicatie van de Sociaal-Economische Raad, 1952,

385 blz., f7,50. De plaats van de ondernemer in het tegen woordige econo-
mische bestel,
referaat voor de vijfendertigste weten-

schappelijke samenkomst op 9 Juli 1952, door Dr
W. F van Gunsteren. G. F. Hummelen’s Boekhandel

N.Y.,
26 blz., f1,—.

Kerk en Stad,
een godsdienst-sociologisch onderzoek met
inbegrip van een religiografie van’ de industriestad Enschede, door ‘Dr P. Smits, met een inleiding van Prof. Dr. W. Banning. Boekencentrum N.V., 1952,

404 blz., fl2,50.
Inkomens verdeling en werkgelegenheid. Een onderzoek naar

de recente verschuivingen in de inkomensverdeling
en naar de betekenis van deze verschuivingen voor de realisering van de belangrijkste doelstellingen der na-
oorlogse economische politiek van ons land, alsmede enige conclusies met betrekking tot de doelmatigheid
van de.loon- en prijspolitiek, door Dr Ant. M. F.
Smulders. H. E. Stenfert Kroese N.V., 1952, 174 blz.,

f9,75.

0
verheidswerkzaamheid, overheidsfinanciën en inkomens-
verdeling,
door Ir H. Vos en J. C. Wijnmaalen. Het

Spectrum, 81 blz., f3,45.
Enige aspecten van de ontwikkeling van het economisch in-
zicht tussen de beide wereldoorlogen,
door Prof. Dr

G. W. Groeneveld. Hei Spectrum, 103 blz., f4,25.

De Nederlandse volkshuishouding tussen twee wereldoor-

logen.
Bijdragen tot de sociaal-economische vernieu-
wing, onder supervisie van Prof. Dr P. B. Kreukniet.
Utrecht 1952, 3 delen gebonden, compleet fl05,—.

Het gezinscrediet in Nederland,
door Dr B. P. M. Vrede-

goor. H. E. Stenfert Kroese N.V., 1952, 142 blz., f7,50.
Making Western Europe defensible.
An appraisal of the

effectiveness of, United States policy in Western
Europe, door T. Geiger and B. Cleveland, National
Planning Association, 1951, 85 blz., f4,75.

The theory
of
the market economy,
door H. von Stackelberg,

translated from the German and with an introduction
by A. T. Peacock. William Hodge and Comp. Ltd.,
328 blz., f15,75. The social framework.
An introduction to economics, door

R. Hicks. At the Clarendon Press, Oxford, 1952,

283 blz., f8,35.
International cartels, economic and political aspects,
door

L. Mayall. Charles E. Tuttle Company, 173 blz.,

fl2,40.
Profit measurement and price changes,
door K. Lacey.

Sïr Isaac Pitman & Sons Ltd., 129 blz., f12,60.

Ten great eco,omists, from Marx to Keynes,
door J. A.
Schumpeter. George Allen & Unwin Ltd., 1952,

305 blz., f13,25.

739

The sterling area, door A. R. Conan. MacMillan & Co.

Ltd., 1952, 192 blz., f10,70.
The theory
of
economic policy in English classical political

economny,
door Prof. L: Robbins. MacMillan & Co. Ltd., 1952, 217 blz., 15 s. net
.
Readings in industrial and business psychology,
door H.
W. Kam, B. Gilmer and B.van Hauer. N.Y. McGraw-
Hill, 485 blz., f20,25.
Economics
of
business enterprise,
door L. A. Doyle, N.Y.
McGraw-Hill,
356
blz., f22,50.
Income and employment,
door
J.
T. Morgan, 2 nd. ed.,
N.Y. Prentice-Hall, 404 blz., f26,40.
Motion and tune study manual,
door J. A. Parton Ir., N,Y. Conover-Mast Pubns., 412 blz., f 22,50.
The economic system.
An analysis of the fldw of economic
life, door E.. T. Weiler. N.Y. MacMillan, 899 blz.,
f25,85.

DE WESTER IOEKHANDEL
Algemene Binnen- en Buitenlandse Boekhandel

Nieuwe Binnenweg 331

ROTTERDAM

Telefoon 32076

Postgiro 18961

GESPECIALISEERD OP ECONOMISCH GEBIED

WAT-ZEGT

DE WET?

EEN RECHTSKUND1GE ENCYCLOPDIE

VOOR IEDEREEN

DOOR

Mr J. G.
VAN
DER KOOGU

INGELEID DOOR

lILr G. ‘JELZER

docent aan
de N.E.H. te Rotterdam.

Wat is de inhoud van dit boek?

Het geeft achter meer dan
2500
trefwoorden
in alphabetische volgorde de hoofdregels weer
van vrijwel de gehele Nederlandse wetgeving, een
overzicht van samenstellifig, taak en werken van
Nederlandse overheidsorganen en recht’sinstel-
lingen, de verklaring van alle (noodzakelijker-
wijs) gebruikte juridische termen en van vele
andere, welke men elders kan tegenkomèn, en
van een aantal niet-wettelijke namen, waaronder
bepaalde contractuele regelingen bekend staan,
en afkortingen. De nadruk is vooral gelegd op
de ,,grote” wetgeving, t.w. met name:

Het Burgerlijk Recht en het Handeisrecht.
De Nederlandse Staatsinrichting.
Het Strafrecht.
Het Procesrecht.
De Sociale. Wetgeving.
De Belastingen van Staat, Proyincie en
Gemeente.
De rechtelijke organisatie en bevoegdheid.

Deze uitgave verschijnt in de loop van October;
prijs bij intekening
f
21.50.
Na verschijnen
f
25.-.

Uw gewaardeerde bestellingen zullen wij gaarne
noteren.

Nationale Handelsbank, N.V.

Amsterdam

Rotterdam

‘s-G;avenhae

Alle Bank- en Effectenzaken

Aan’ dit nummet is een inlegvel toe-

gevoegd betreffende de

,,Verspreide Geschriften
11

van Prof. Dr. N. J. Polak”

ECONOMISCI2.STATISTISCHE

BE1tICIITEN

GEMEENTE ‘S-GRAVENHAGE

Uitgifte van

f10.000.000.-
21/2
pCt. Premie-Obligaties

(Tweede Premielening’
1952)

in stukken van nom. f 100.- aan toonder.

PRIJZEN:

(mci. de hoofdsom van f 100.-)

op 1 Mei 1953:

1
van t 100.000.-,
1 van
f
50.000.-,
1 van t 25.000.., 1 van f 10.000..,
1 van t 5.000.- en 245 van t 200.-.

op 1 November 1953:
1 van
f
100.000.-, 1 van
f 50.000..,

1 van f25.000.., 2 van f5.000..,
3 van f 1.000.. en 242 van
f 200.-.

Verdere aflossingen met premies op 1 November van elk der jaren
1954 t/m
1992.

In totaal 14 prijzen van t 100.000.-, 30 prijzen van f 50.000.., 13 van
25.000., enz.

Op elke obligatie wordt tenminste t 125.- betaalbaar gesteld.

Onderget”kenden berichten, dat zij de inschrijving op bovengenoemde
uitgiite otj hun kantoren te
Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Oravenhage,
voor – idaar gevestigd, openstellen op

Dinsdag, 30 Septémber 1952,

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

toL
de koers van 100 pCt.

op de voorwaarden van het prospectus d.d. 18 September 1952.
Exemplaren van dit prospectus en inschrijvingsbiljetten zijn bij ge-
noemde kantoren verkrijbaar.

Amsterdam,

‘s-Gravenhage, 18 September 1952.

Rotterdam,

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.

DE TWENTSCHE BANK N.V.

HEIDRING
&
PIERSON

INCASSO-BANK, N.V.
LIPPMANN, ROSENTHAL
,& CO.

R. MEES & ZOONEN

NATIONALE HANDELSBÂNK N.V.

NEDERLANOSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.

PIERSON
&
CO.

ROTTERDAMSCHE BANK N.V.

Uitgave van het Nederiandsch
Economisch Instituut

Adres voor Nederland: Pieter

de Hoochstraat 5. Rotlerdam
(West)

Telefoon Redactie en ,Admini-

stratie 38040. Giro 8408.
Bankiers:

R. Mees en Zoonen, Rotterdam

Redactie-adres voor België:

Seminarie voor Gespecialiseer-

de Ekonomie,
14,
Universiteits-

straat. Gent.

Abonnementen: Pieter de

Hoochstaat 5, Rotterdam (W.)

Abonnementsprijs,
,
franco per

post, vOor Nederland en de

linie gebieden en Overzeese

Rijksdelen (per zeep’ost) f 26.-,

overige landen
f
28,- per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan

met elk nummer en slechts

word en beëindigd per ultimo

van het kalenderjaar.

.

Aangetekende stukken in Ne-

derland aan het Bijkantoor

Westzeedijk, Rotterdam (W.)

.

ADVERTENTIES.

Alle

correspondentie betreff en-

de advertenties te richten aan

de Firma H. A. M. Roeiants,

Lange Haven 141, Schiedam

(Telefoon 69300, toestel 6).

Advertentietarief
f
0.43

per

mm. Contract-tarieven op aan-

vraag. Rubrieken ,,Vacatures”

en ‘ ,,Besckikbare krachten”

f 0,60 per mm (dubbele ko-

lom). De administratie behoudt

zich het recht voor om adver-

tenties zonder opgaaf van

redenen te weigeren.
/
Losse nummers 75 cts.

Auteur