Ga direct naar de content

Economen in de praktijk (6) Herman Wijffels: “We moeten herdefiniëren wat het betekent om een econoom te zijn”

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 9 2018

In het zesde deel van de serie Economen in de praktijk spreekt Rethinking Economics met Herman Wijffels. Als voormalig bestuursvoorzitter van de Rabobank, SER-voorzitter, Nederlands bewindvoerder bij de Wereldbank, hoogleraar Duurzaamheid en maatschappelijke verandering en informateur van het kabinet Balkenende IV heeft Wijffels een rijke loopbaan in economisch en bestuurlijk Nederland achter de rug. Hoe heeft zijn studie economie (Tilburg University) hem op deze loopbaan voorbereid? En hoe kijkt hij vanuit zijn ervaring naar de toekomst van de economie en economische wetenschap? Een gesprek over paradigma’s, schaarste en dienstbaarheid.

In het kort

In deze blogreeks geeft ESB het woord aan Rethinking Economics. Zij interviewen economen die werkzaam zijn in de praktijk om inzichtelijk te krijgen wat nodig is in economieopleidingen om economen gedegen te equiperen.
Bekijk ook de blogreeks over economen voor de klas.

Wat is de rol van economen in onze samenleving?

“Economie gaat over huishoudkunde. En dus zou het ook moeten gaan over het op orde houden van het huis zelf — onze sociale en natuurlijke omgeving. En dat huis is nu niet op orde. Ons maatschappelijke stelsel disfunctioneert. De basis van de economie wordt aangetast in ecologische zin. Stel dat je de hoofdeconoom was van het kapitalistische stelsel, en je zou nu strategisch kijken naar wat er gebeurt, dan kom je tot de conclusie dat we snel moeten ophouden met de boel te vervuilen en uit te putten. In het sociale domein gebeurt er nu iets vergelijkbaars. Naarmate het harde kapitalisme de overhand heeft gekregen, is de capaciteit om de opbrengsten van het stelsel een beetje evenredig te distribueren afgenomen. Mensen hebben het gevoel dat elites zo inhalig zijn dat voor hen slechts kruimels overblijven. Dit tast het sociale draagvlak voor het huidige stelsel fundamenteel aan, wat zich uit in groeiende onvrede.

We moeten daarom economie veel holistischer beschouwen en bestuderen. De smalle benadering van economie als de nutsmaximalisatie van agenten in contexten van schaarste is niet langer toereikend. Volgens mij bevinden wij ons op dit moment op de overgang van die eerste smalle benadering van schaarste en efficiëntie naar de meer holistische benadering hoe we ons huis ook daadwerkelijk op orde kunnen houden. Veel economen zitten vaak nog geïndoctrineerd in dat smalle paradigma. Dat is in wezen het probleem van onze economische orde, alsmede het probleem van hoe economen binnen die orde opereren.”

Was uw eigen opleiding ook geijkt in dat smalle paradigma?

“Eerlijk gezegd was mijn opleiding wel anders dan hoe economie nu onderwezen wordt, maar was ook niet ten volle holistisch. In mijn studie was de kernstelling: economie is er voor de mensen. Het doel is niet zoveel mogelijk productie en winst, het doel is via het efficiënt gebruik maken van productiefactoren een bijdrage te leveren aan het welzijn van mensen, gedefinieerd als menselijke waardigheid. Dat had zijn basis in de katholieke sociale leer. Het vernauwde van wat men nu ziet was toen minder.”

Hoe zijn we dan, grofweg, in de huidige economische context terechtgekomen?

“In de Verlichting is een bewustzijnssprong gemaakt waarin we collectief met elkaar tot de vraagstelling zijn gekomen: zouden we, aanvullend aan ons streven in de hemel te komen, het leven op aarde zelf ook niet eens wat beter kunnen maken? Daar is, grofweg, het moderne economische denken uit naar voren gekomen. Dat kwam eerst nog in twee vormen — het socialisme en het kapitalisme. Maar het streven naar materiële welvaart is uiteindelijk het beste gelukt binnen het kapitalisme. Dat is een succesverhaal voor de mensheid. We zijn in staat gebleken ons leven enorm te verbeteren via materiële vooruitgang.

Tegelijkertijd zijn we in dit model doorgeslagen. Toen de Berlijnse muur viel is door de hogepriesters van het laat-kapitalisme gesteld: nu gaan we het spel spelen volgens haar ultieme principes. Een belangrijke stap die daarin gezet is, is het scherp definiëren van wat in kapitalistisch perspectief een onderneming nou eigenlijk is: de verhandelbare contante waarde van een toekomstige kasstroom. Daar zijn allerlei consequenties uit getrokken, bijvoorbeeld als het gaat om de beloning van managers. Via de renumeratie werden hun belangen op één noemer gebracht met die van aandeelhouders. Zo kregen beide belang bij het maximaliseren van de contante waarde. Met de invoering van het zgn. Fair Value Accounting werd dit vervolgens verder geoperationaliseerd. De enorme bedragen die momenteel worden besteed aan de inkoop van eigen aandelen zijn daar een direct en logisch gevolg van. In deze benadering wordt de toekomst afgewaardeerd door het tot primaire doelvariabele maken van de contante waarde van een onderneming. Het belang van ecologische en sociale ‘commons’, het uiteindelijke draagvlak voor gezonde economische activiteit, verdwijnt naar de achtergrond. Business Schools hebben een belangrijke rol gespeel in het ontwikkelen en verspreiden van dit denken.

Sinds het ontstaan van het kapitalistische stelsel zijn de omstandigheden waarin we functioneren drastisch veranderd. Toen we begonnen aan het traject van sterke materiële ontwikkeling, leefden er nog één miljard mensen op aarde en was de economie één-tachtigste van haar huidige omvang. Vergeleken daarmee had de aarde toen eindeloze bronnen te bieden. Voor het ontginnen van die bronnen was financieel kapitaal nodig, dat toen nog zeer schaars was. Het is daarom logisch dat we een stelsel ontwikkeld hebben waarin die productiefactor, kapitaal, het meeste voor het zeggen kreeg — in termen van wat waar het beste geïnvesteerd kon worden. De schaarsteverhoudingen zijn vandaag de dag echter omgekeerd. Natuurlijke hulpbronnen en milieufactoren als schone lucht, water, biodiversiteit, et cetera, zijn ten opzichte van de geaccumuleerde hoeveelheid kapitaal relatief schaars geworden. Dat vraagt om het opnieuw doordenken van ons economisch stelsel en de economische theorie”

Wat is de rol van economen in de paradigmaverandering die u voorstaat?

“Het gegeven dat het huidige industrieel-kapitalistische systeem op haar einde loopt schept ruimte voor fundamenteel nieuwe vragen. Zouden we bijvoorbeeld niet naar een ander monetair bestel moeten, dat meer dienstbaar is aan de planeet? Hoe om te gaan met ongeprijsde schaarste? En wat zou bijvoorbeeld de toegevoegde waarde kunnen zijn van een vorm van basisinkomen voor het garanderen van menselijke waardigheid? Dit soort vragen zijn veelomvattend, en ik signaleer dat daar in de economische theorie nog onvoldoende aandacht voor is. Natuurlijk bestaat er zoiets als milieueconomie, maar naar mijn mening proberen die meer incrementele correcties op het oude model aan te brengen, waar ze niet de fundamentele consequenties willen trekken uit de omkering van de schaarsten zoals ik net beschreef. In de richting van deze fundamentele consequenties ligt, in mijn optiek, enorm veel werk voor economen. Maar daartoe moeten we wel herdefiniëren wat het betekent een econoom te zijn”.

Wat voor implicaties heeft dit voor economieopleidingen?

“Die moeten wat mij betreft veel beter aansluiten op de holistische benadering van economie dan zij nu doen. Dat impliceert meer verbreding en meer diversiteit. Onlangs heb ik een oproep gedaan aan Tilburg University om nog meer een bijdrage te leveren aan de economie van morgen. Een hoogleraar van die universiteit heeft de uitdaging aangenomen. Tegelijkertijd ben je in de wetenschappelijke wereld beperkt door wat tijdschriften accepteren; de redacteuren van die tijdschriften bepalen dus in wezen wat de limieten zijn waarbinnen je je wetenschappelijke bijdrage kan leveren. Ik denk dat het daarom überhaupt een proces van tenminste een generatie is voordat we helemaal in de economische orde kunnen komen die past bij wat de huidige context van ons vraagt.”

In hoeverre denkt u vanuit uw eigen ervaring dat een economische opleiding studenten gedegen equipeert tot de bestuurders van morgen?

“Ik heb in de bestuurlijke rollen die ik gehad heb wel altijd vanuit een economenachtergrond gekeken naar de vraagstukken die speelden. Waar een jurist bijvoorbeeld kijkt naar of het binnen de regels past, gaat het in strategisch denken als een econoom vooral om de vraag of een bepaalde interventie de meest efficiënte manier is om een bepaald doel te bereiken. De instrumententrommel van een econoom is daarin dus wel degelijk van waarde. Tegelijkertijd zijn er ook hele andere dingen die je in een bestuurlijke rol nodig hebt.

Eén vaardigheid is het in staat zijn om een strategisch beeld te vormen van de organisatie. Dat vraagt capaciteit om over horizonnen heen te kijken, maar ook om mensen te enthousiasmeren. Dan moet je ook de authenticiteit laten zien die mensen overtuigt. Dat hoort volgens mij ook bij zelf echt dienstbaar zijn aan de organisatie waarvoor je staat en de mensen die daar werken. Dat je daar niet voor egoïstische doeleinden zit, maar dienstbaar bent, is voor mij binnen leiderschap een heel groot ding.

Ook is het belangrijk dat je het onderscheid kan maken tussen management en leiderschap. Management is het runnen van de bestaande orde. Leiderschap is het mensen voorgaan in en meenemen naar een nieuwe manier van werken, nieuwe perspectieven.

Dit zijn zaken die strikt genomen niet in economische vakken zitten, maar ik moet wel zeggen dat er componenten in m’n opleiding zaten die daarin geholpen hebben. Dan gaat het om sociale ethiek en een flinke component filosofie. Hierdoor kijk je veel breder naar de context van een individuele onderneming dan strikt de interne belangen van een organisatie. Door op deze manier aangesloten te zijn op de wereld om je heen, ben je veel beter in staat een strategie te ontwikkelen — bij wat mensen niet expliciet maar wel impliciet al voelen dat moet gebeuren. Brede inbedding van de economische discipline helpt daarin; strikte rekenmethoden zijn nuttig maar op zichzelf staand een verschraling van dat brede maatschappelijke perspectief.

Mijn ervaring is dat veel jonge mensen anders in de wereld staan; zij willen zaken meer geïntegreerd benaderen, een maatschappelijke bijdrage leveren en niet sec de extractieve benadering ten opzichte van consumenten en natuurlijke hulpbronnen volgen.”

Wat is, tot slot, uw advies aan deze jonge mensen?

“Zorg dat je naast de typische technische economiekennis en -kunde je ook verdiept in brede maatschappelijke functies die economische entiteiten vervullen. Zo krijg je uiteindelijk zicht op de finaliteit: waarvoor is iets als een onderneming of een ziekenhuis uiteindelijk bedoeld? Wat is de finaliteit van het werk dat daar gebeurt? Door het belang van deze vraag te onderkennen maak je je dienstbaar aan die finaliteit.

Ik zie op universiteiten veel honoursprogramma’s ontstaan die dit soort aanvullende informatie aanreiken. Daarnaast zijn er veel jonge mensen die in netwerken met meer een meer holistische benadering bezig zijn.

De grote opgave voor de komende tijd is om de wereld weer heel te maken. In de geest van de Verlichting zijn we 300 jaar bezig geweest met specialisering. Nu is het tijd om weer overstijgend te gaan werken. De rol van de econoom is te analyseren hoe efficiënt om te springen met hoe we aan die integratie vorm willen geven. Interdisciplinariteit speelt daarin een grote rol.”

Auteur

Categorieën