Het is 4 oktober, Dierendag dus. Afgelopen zaterdag besprak De Volkskrant alvast de bijzondere relatie tussen mens en dier. Wat te doen met zielige zeehondjes, verdwaalde orka’s en hongerige heckrunderen was de vraag. Het antwoord kwam van filosoof Erno Eskens, die een vergaand systeem van dierenrechten voor zich ziet, op basis van de behoeften en gevoeligheden van dierensoorten. “Omdat mensen ook dieren zijn kun je zeggen dat mensenrechten onderdeel horen te zijn van een omvattend dierenrecht”, verduidelijkt hij.
Een welkome uiting van dierenliefde en filosofisch vast gegrond. Maar levert dierenrecht automatisch meer dierenwelzijn op?
Volgens mij niet. Ten eerste, we kennen de voorkeuren van dieren niet altijd goed. Van een sidderaal weten we dat deze zich liever niet in elektrische velden begeeft en van een varken dat die stressgevoelig is. Maar wat helpt een aangespoelde orka zoals Morgan, die al een tijdje in Harderwijk ronddobbert een tijd in Harderwijk ronddobberde: hoe groot is de kans dat hij het zou overleven in zijn eentje weer in zee? Hoe goed dulden de orka’s in zijn nieuwe thuis hem, in het attractiepark op Tenerife (hij schrijft zelf van wel)? Pas als gedragsbiologen behoeften en gevoeligheden goed in beeld hebben kunnen we dieren adequaat helpen.
Ten tweede, een dier is ons vaak dood meer waard dan gelukkig. Zo is een gelukkige koe varken de meeste mensen minder lief dan een goed lap vlees. En een dode gans is ons al gauw meer waard dan een levende gans die het gras van een koe opeet. Ten derde, middelen om dierenopvang en –verzorging te organiseren zijn schaars, ook bij een uitgebreid dierenrecht. We kunnen dieren dus maar beperkt helpen, en moeten keuzes maken welk dier we hoe helpen. Het is verstandig om hier in termen van kosteneffectiviteit naar te kijken. Het verblijf van orka Morgan in Dolfinarium Harderwijk zou al een miljoen euro hebben gekost. Zouden stallen vol varkens daarmee niet een ruimere bestalling kunnen krijgen?
Ten vierde, de middelen zijn rekbaar maar soms onder omstandigheden die de effectiviteit ervan verlagen. Zo kan een natuurfonds nieuwe donaties werven voor een verdwaalde orka of de uitstervende reuzenpanda, door zich te committeren aan het welzijn van dit ene dier (of deze ene soort). Dit heeft een welzijnsverhogend effect doordat meer middelen beschikbaar zijn voor het verhogen van dierenwelzijn (inkomenseffect). Maar tegelijk kan het een welzijnsverlagend effect hebben als dezelfde instelling ook bestaande middelen voor dit ene dier gebruikt, waar besteding aan andere dieren wellicht effectiever was geweest (substitutie-effect).
Ten vijfde, het helpen van een dier kan negatieve externe effecten hebben voor andere dieren. Stel we helpen elke zieke zeehond in de Waddenzee, die we weer terugzetten zodra die beter is. Op korte termijn kan dan een overaanbod aan zeehonden ontstaan, wat het ecosysteem en andere diersoorten verstoort. Terwijl op lange termijn het uitblijven van natuurlijke selectie bijdraagt aan een zwakkere dierensoort, waarbij het kroost niet is gebaat.
Alle aangehaalde voorbeelden komen uit hetzelfde artikel in De Volkskrant, dat als titel heeft ‘Dierenrechten zijn complex’. Het lijkt me inderdaad aardig puzzelen, al is het maar omdat dieren toch ook recht hebben op een meer economische aanpak.
Auteur
Categorieën