Ga direct naar de content

De toekomst van het Nederlandse pensioenfonds

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 20 2006

binnenland
illustratie:

L oek Weijts

De toekomst van het
Nederlandse pensioenfonds
We bespreken vier trends die de pensioenfondsen de
komende vijf jaar dramatisch zullen veranderen: collectiviteit,
de rol binnen Europa, governance en schaalvergroting.
Dit heeft ingrijpende consequenties voor deelnemers,
pensioenfonds en toezichthouders.

W
Kees Koedijk en
Alfred Slager
Koedijk is hoogleraar
Financieel Management
aan de RSM Erasmus
University en adviseur van
Netspar. Alfred Slager universitair docent Financieel
Management aan de RSM
Erasmus University.

516

ESB 20

erknemers bouwden tot enkele jaren
geleden geruisloos pensioen op. Het
pensioenfonds was voor deelnemers
een grijze administratieve gigant die
eenmaal per jaar van zich liet horen of rondom de
aanstaande pensionering. De dalende aandelenkoer­
sen en de daarmee gepaarde economische recessie
hebben dit beeld rigoureus veranderd. Versobering
van pensioenvoorzieningen, toenemend eigen risico
en een gevoel van onbehagen bij de deelnemer is
het gevolg. Toezichthouders en ministeries drukken
sterker hun stempel op pensioenfondsen en laveren
daarbij tussen de rol van het pensioenfonds als finan­
ciële dienstverlener en als verlengstuk van de sociale
arbeidsvoorwaarden. Pensioenfondsen ontwikkelen
zich steeds meer tot financiële dienstverleners in een
afgeschermde omgeving, gespecialiseerd in oude­
dagsvoorzieningen. De afscherming brokkelt echter
steeds verder af. Pensioenfondsen transformeren
zich daarom langzaam maar zeker. Verandering moet

oktober 2006

enerzijds niet ten koste gaan van de verworvenheden
van het Nederlandse pensioenstelsel, maar ander­
zijds uiteindelijk wel leiden tot een hoogwaardige
financiële dienstverlener. Dat dit niet zonder slag of
stoot gaat, bewijzen banken en verzekeraars, die het
markt­aandeel van pensioenfondsen zouden willen
beconcurreren, en uitbreiding van het werkterrein
van pensioen­fondsen regelmatig aanvechten. De
transformatie van pensioenfondsen staat in dit artikel
centraal. We leggen de vier belangrijkste redenen voor
veranderingen bloot: schaalvergroting, pensioenfonds­
bestuur, collectiviteitsdiscussie en de rol van Europa.

Achtergrond en analyse
Grote, ingrijpende strategieveranderingen in een
sector hebben zeker drie kenmerken gemeen: ze
worden veroorzaakt door externe schokken, ze
vinden in een korte tijdspanne plaats en we kunnen
pas jaren achteraf de totale impact goed inschatten.
Dit is duidelijk van toepassing op de Nederlandse
pensioen­sector. De externe schokken zijn er de
afgelopen jaren in overvloed. Vanaf 2000 leek het of
de opbouw van het pensioenstelsel per voet kwam,
maar de afbouw per paard. Beurskoersen halveerden
tussen 2000 en 2003 en vaagden tweehonderd mil­
jard aan pensioenvermogen weg. De koersen herstel­
den zich daarna gedeeltelijk, maar lieten een deuk

in het vertrouwen van pensioenfondsen achter. De
matig presterende Europese economie vertaalde zich
in zeer lage rente, waardoor de marktwaarde van
pensioenverplichtingen sterk steeg en het herstel
van de beleggingen gedeeltelijk teniet gedaan werd.
Versobering van pensioentoezeggingen is een andere
externe schok. Als nasleep van de beursschandalen
(Enron, Worldcom, Ahold) zijn boekhoudrichtlijnen
sterk aangetrokken; het gapende pensioengat bij
General Motors spoorde Amerikaanse en vervolgens
ook Europese toezichthouders aan het verschil tus­
sen bezittingen en verplichtingen bij de resultaten­
rekening van de sponsor van het pensioenfonds bloot
te leggen en te rapporteren. Door dit verschil op
marktwaarde te waarderen, nemen fluctuaties van
de winst toe, wat aandeelhouders niet waarderen.
Het pensioenfonds moet dus in die gedachtegang als
boekhoudpost beheersbaar blijven: dit is de rationale
achter de overgang van vaste pensioentoezeggingen
naar vaste premiebetalingen.
De toezichthouder herstelde het geschokte vertrouwen
in de pensioensector en stelt – in afwezigheid van een
vangnet om de verplichtingen te kunnen nakomen –
hoge eisen aan de reserve opbouw. Volgens rappor­
tage van DNB stegen betaalde pensioenpremies met
104 procent tussen 2000 en 2004 tot 21 miljard
euro; dit betekent in totaal jaarlijks tien miljard euro
aan extra premies. De toezichthouder stelt ook in het
voorstel voor de nieuwe Pensioenwet duidelijke eisen
aan de communicatie: een pensioenfonds moet een
gedane belofte over indexering hard kunnen maken
en tegenover de extra verplichting extra pensioengeld
reserveren. De klantpropositie staat steeds meer cen­
traal: welke pensioenafspraak biedt een pensioenfonds
zijn deelnemers aan? De toezichthouder toetst vervol­
gens de klantbescherming: kan het pensioenfonds de
afspraak waarmaken? Misschien heeft deze toets op
lange termijn gewenste effecten voor de consument,
maar op korte termijn presenteert het dilemma’s voor
het pensioenfonds. Het nemen van (beleggings)risico’s
wordt steeds verder afgestraft: de bandbreedtes waar­
binnen besturen zich kunnen bewegen nemen verder
af. Dit leidt tot risicoavers gedrag en ondergraaft op
termijn zelfs de kernfunctie van een pensioenfonds:
het nemen van risico’s die individuele deelnemers juist
niet nemen, door kortzichtigheid en risicoaversie.
Ook in navolging van de beursontwikkelingen, neemt
de roep om goed bestuur bij pensioenfondsen steeds
meer toe: ontwikkel een bestuursstructuur waar de
belangen van alle belanghebbenden tot hun recht
komen, niet alleen die van de onderhandelingstafel
bij cao’s. Deelnemersraden worden geïnstalleerd
en de eisen voor bestuurders en adviescommissies
nemen toe. Het doorvoeren van goede bestuursregels
in de pensioenfondssector gaat nog niet van harte,
een beweging die overigens in de meeste secto­
ren zichtbaar is waar governance wordt ingevoerd,
zie bijvoorbeeld de rapportage van de Monitoring
Commissie Corporate Governance Code. Eisen van
deskundigheid, scheiding van belangen en helderheid
in verantwoording zijn altijd toe te juichen. De achter­

liggende hamvraag is wel of de huidige bestuursvormen nog wel van deze tijd zijn.
Als een vakbond bijvoorbeeld nauwelijks nog leden onder de deelnemers heeft, of
de werkgever steeds meer risico verlegt naar het pensioenfonds in plaats van naar
de onderneming, hebben zij dan nog wel de juiste rol aan de bestuurstafel? Met
de uitholling van hun natuurlijke ‘raison d’être’ in het bestuur van de traditionele
werknemers- en werkgeverspartijen liggen meer agencyconflicten op de loer, zeker
als de regels voor goed bestuur in de lucht blijven hangen. Nieuwe en aangepaste
bestuursvormen moeten dan uitkomst bieden.
Bij pensioendiscussies kunnen we bovendien steeds vaker niet om Europa heen.
De Nederlandse pensioensector heeft in Europa misschien wel de beste kaarten.
De Europese richtlijn, die in september 2005 in de pensioenwet is verwerkt, staat
toe dat pensioenen overdraagbaar moeten zijn. Daarnaast biedt zij de mogelijk­
heid van het oprichten van een Europees pensioenfonds, of het aanbieden van
pensioen­producten buiten de landsgrenzen. Op papier kan het pensioenfonds voor
de Metaalnijverheid emigreren naar Luxemburg, kan het Franse Fonds de Réserve
des Retraites pensioenproducten aanbieden in Nederland en zouden pensioenfond­
sen hun regelingen kunnen bundelen. Volgens het blad Investments & Pensions
Europe is het eerste transnationale pensioenfonds nu al in oprichting: een bedrijf
met zowel vestigingen in Duitsland als Italië, dat een pensioenregeling en uitvoering
in dezelfde organisatie combineert. In potentie kan dit de Europese (en dus ook
de Nederlandse) pensioensector drastisch wijzigen. Tussen droom en daad staan
misschien wetten en praktische bezwaren, maar een blik op de ontwikkelingen die
voorheen sterk gereguleerde banken en verzekeraars hebben doorgemaakt laat zien
dat wetten en praktische bezwaren in Europees verband geslecht kunnen worden.
Ten slotte zijn er operationele en beleggingsoverwegingen: schaalgrootte en
kostenverlaging zijn structurele trends waar pensioenbesturen zich niet aan
kunnen onttrekken. Nederland heeft 829 pensioenfondsen met 550 miljard
euro aan belegd vermogen, zeventig procent daarvan is geconcentreerd in de
handen van tien pensioenfondsen. Er zijn dus veel kleinere pensioenfondsen.
Een sector­studierapport van de ING over de pensioensector voorspelde in 2004
dat bij voortzetting van de huidige tendens het aantal pensioenfondsen in de
komende vijf jaar bijna zal halveren. Meer dan vierhonderd pensioenfondsen
gaan dan op in grotere pensioenfondsen of gaan hun activiteiten overhevelen
naar een verzekeraar. De halvering zou nog wel eens aan de lage kant kunnen
zijn. De toezichthouder eist meer verantwoordingsrapportage, het management
eist meer sturingsrapportages, de belegger eist risicomonitoringrapportages die
belang­rijker worden naarmate er steeds meer complexe beleggingen worden ge­
hanteerd, de risicomanager en het bestuur eisen alle drie. Informatieverwerking,
risico-­inschatting en monitoring zijn sleutelbegrippen en vereisen een steeds
complexere sturingsorganisatie. Een pensioenfonds moet steeds meer moeite
doen en kosten maken om de processen te besturen. Dit werkt in het voordeel
van de grote pensioenfondsen en in het nadeel van de kleinere pensioenfondsen.
Internationaal gezien hebben Nederlandse pensioenfondsen misschien wel de
beste uitgangspositie om op de ontwikkelingen adequate strategieën te formule­
ren. Nederland is nog steeds een van de grootste pensioensectoren van de we­
reld. Gemiddeld heeft elke Nederlander vijfendertigduizend euro voor zijn oude
dag gespaard bij een pensioenfonds. In de directe buurlanden ziet dit er wat
soberder uit. Er zijn tal van bedreigingen en uitdagingen voor de Nederlandse
pensioenfondsen, die het debat bepalen in de pensioensector. Wij werken de,
naar onze mening, vier belangrijkste opgaven uit: (i) schaalvergroting, (ii) collec­
tiviteitsdiscussie, (iii) pensioenfondsbestuur en (iv) de rol van Europa.

Schaalvergroting
Pensioenfondsen ontkomen niet aan de efficiëntie en rationalisering die bij
andere financiële dienstverleners plaatsvindt. Pensioenfondsen met een belegd
vermogen van één miljard hebben een steeds groter nadeel bij kosten, vermo­
gensbeheer en het aantrekken van goed personeel. Deze ontwikkelingen worden
versterkt doordat pensioenfondsen steeds meer op zoek moeten naar alternatieve
beleggingsstrategieën in hun zoektocht naar stabielere beleggingsrendementen:
complexere financiële instrumenten met hogere kostenstructuren die extra druk
leggen op de monitoring en de expertise van het personeel (McKinsey, 2006).

ESB 20

oktober 2006

517

Een ING-studie in 2004 schatte de terugloop van pensioenfondsen van ruim
achthonderd naar de helft in 2009. Het zou geen verbazing moeten wekken als
Nederland in 2015 nog maar maximaal honderd pensioenfondsen heeft. Dit
is een drastische vermindering in vergelijking met de zevenhonderd pensioen­
fondsen die we nu hebben.

ren. De kans op nieuwe concurrenten vanuit andere
markten neemt alleen maar toe, waardoor de druk
op de verplichtstelling alleen maar verder toeneemt.
Daarnaast heeft de veranderende pensioenregeling
ingrijpende gevolgen voor het pensioenfondsbestuur.

Collectiviteitsdiscussie

Organisatievormen en
pensioenfondsbestuur

Collectiviteit, de verplichte deelname van pensioenopbouw via de werkgever,
druist tegen de tijdgeest in. Individualisering lijkt geen trend, maar een gegeven.
Keuzevrijheid is het uitgangspunt voor consumentendeelnemers. Voor de keuze van
schoenen een uitstekend concept, echter niet voor de opbouw van pensioenen. Bij
te veel vrije keuze worden niet de juiste afwegingen gemaakt, dan wel te weinig
gespaard. Daarnaast zijn mensen vaak ook niet geïnteresseerd om zich in finan­
ciële zaken te verdiepen; dit ervaren zij als lastig en abstract. Collectiviteit kan dus
worden beargumenteerd vanuit paternalistische motieven. Deze vorm van pensioen­
opbouw heeft als belangrijkste voordeel kostenbesparing en intergenerationele
solidariteit: het pensioenfonds bouwt buffers op die de pieken en dalen over de ge­
neraties opvangen waardoor de uitkeringen en pensioenpremies stabiel blijven. Juist
dit positieve externe effect staat onder druk. Sinds 2001 is de standaardreflex bij
tegenvallende ontwikkelingen bij beleggingen en verplichtingen, om het standaard
pensioenproduct te versoberen. De glijdende schaal wordt gehanteerd, van DB (vast
pensioen met variabele lasten) naar middenloon, of de botte bijl van eindloonrege­
ling naar DC (vaste lasten met variabel pensioen). Veel voorkomende redenen zijn
herstel van de solvabiliteit van het pensioenfonds, of minder onzekerheid over de
pensioenpremiebetalingen bij de sponsor van het pensioenfonds. Hoewel de rede­
nen voor versobering logisch klinken, is een afbraak van het collectieve DB moeilijk
te repareren; bovendien doorzien de deelnemers de gevolgen niet totdat zij daad­
werkelijk met pensioen gaan. Een instructief voorbeeld in dit geval is het Verenigd
Koninkrijk: de desastreuze gevolgen van de slecht doorgedachte hervormingen die
Thatcher begin jaren tachtig oplegde aan de pensioensector komen op termijn pas
tot uiting. Het gemiddelde oudedagsinkomen daalt met gemiddeld dertig procent
in 2035 (Turner commissie, 2005). Honderdduizenden gezinnen komen er berooid
van af. Het collectieve solidaire product komt zo in een slecht daglicht te staan
omdat pensioenuitbetalingen ver onder de verwachting van de deelnemers liggen.
Pensioenfondsen worden hierdoor in het slechte geval een onbetrouwbare partner,
zeker als deelnemers de effecten over een aantal jaren gaan doorgronden.
Het DB-pensioenproduct verliest bovendien steeds meer van zijn unieke
eigen­schappen: de combinatie van intergenerationele solidariteit, zeer lage
uitvoeringskosten door de schaalgrootte. Zonder die eigenschappen kan een
verzekeraar of beleggingsfonds de pensioenregeling dan ook eenvoudig uitvoe­

Het solvabiliteitstoezicht is sinds 2000 sterk veran­
derd en sterker geworden. Het pensioenfondsbestuur
of de pension fund governance is daarentegen de
afgelopen jaren nauwelijks met de veranderingen
meegegaan. Het paritaire bestuursmodel waarin
werkgevers en werknemersafvaardigingen gelijk
vertegenwoordigd zijn, staat fier overeind. De oor­
sprong van het model dateert zelfs uit de jaren vijftig
van de vorige eeuw. Dit bestuursmodel is echter
niet per definitie toekomstbestendig. De pensioen­
crisis in 2000-2003 is niet alleen veroorzaakt door
dalende koersen, maar volgens ons ook door te lage
premiestelling, pension holidays en andere aanwen­
ding van pensioengelden tussen 1990 en 2000.
Opgebouwd vermogen in de pensioenfondsen is voor
andere doelstellingen aangewend dan de eigenlijke
doelstelling van het pensioenfonds: de toezeggingen
van uitgesteld salaris nakomen in de toekomst. Dit
oneigenlijke gebruik valt werkgevers of werknemers
niet te verwijten; de spelregels, onafhankelijkheid
en fiduciaire opdracht van een pensioenfonds waren
niet helder. Deze helderheid wordt nu geschapen
in de pensioenwet, die voor behandeling ligt bij de
Eerste Kamer.
De pensioenwet lost echter niet de tegenstrijdige
belangen op die het paritaire bestuursmodel kan
veroorzaken. Het bestuursmodel is inzet van een
levendig debat waarbij de ministeries van Sociale
Zaken en van Financiën de verschillende kanten van
het spectrum afdekken. Het draait dan om de vraag
welk toekomstig model voor de hand ligt. Het debat
spitst zich toe op drie modellen (zie tabel 1).

tabel 1

Overzicht huidige debat uitbesteding pensioenfondsen

Huidige vorm
Bestuur verantwoordelijk voor beleid.
Uitvoering uitbesteed
Behoud paritaire
bestuursvorm
Kostenbeheersing,
inkoop expertise
Deelnemer speelt
geen rol

Kenmerken

Voordelen
Nadelen

Van toepassing op

Alle pensioenfondsen

Organisatie-model

Stichting
Vereniging
Coöperatie

518

ESB 20

oktober 2006

SZW
Bestuur besteedt verplicht administratie
en vermogensbeheer uit

Ministerie van Financiën
Bestuur besteedt verplicht
administratie en vermogensbeheer uit

Behoud paritaire bestuursvorm

Alternatieve bestuursvorm mogelijk

Uitvoeringsorganisatie kan meerdere partijen bedienen:
weg vrij voor concurrentie en flexibelere dienstverlening
Deelnemer speelt geen rol
Geen ‘Europees’ model. Mogelijke buitenlandse klanten
doen niet mee wegens governance
Bedrijfstak-pensioenfondsen met sterke verankering
van rol sociale partners
Stichting (pensioenfonds)
Vereniging
Coöperatie
NV/BV (Uitvoerder)

Wendbare uitvoeringsorganisatie
die Europees kan concurreren
Verharding afspraken ‘Poldermodel’
voordelen worden omgezet in SLA’s
en concurrerende afspraken
Alle pensioenfondsen
Stichting (pensioenfonds)
Vereniging
Coöperatie
NV/BV (Uitvoerder)

Het debat spitst zich toe op twee onderwerpen.
Allereerst, moet uitbesteding van activiteiten verplicht
gesteld worden of niet? Ingegeven door ontwikkelingen
op Europees vlak stelde het ministerie van SZW de
vraag of pensioenfondsen nog wel zelf verantwoordelijk
moeten blijven voor administratie en vermogensbe­
heer. Dit concept van scheiding van beleid en uitvoe­
ring wordt door de meeste pensioenfondsen niet of
nauwelijks bestreden. Het merendeel van de pensioen­
fondsen besteedt nu al het meeste uit. In die gevallen
bestuurt het bestuur, maar de feitelijke uitwerking ligt
bij vermogensbeheerders en administratie-organisa­
ties. Wat dat betreft zou het verplichtstellen van uit­
besteding dan ook niet echt een revolutie teweegbren­
gen. De achterliggende vraag is hoe het Nederlandse
pensioenfonds het beste overeind kan blijven in een
toekomstig gedereguleerde Europese pensioenmarkt?
Het ministerie van SZW kiest hier voor uitbesteding
van activiteiten om sterke uitvoeringsorganisaties te
creëren die Europa‘bestendig’ zijn.
Een ander maar minder prominent onderdeel is de
vraag welke rol de deelnemer krijgt in de organisa­
tievorm. De keuze van het organisatiemodel moet
allereerst beginnen met de deelnemer. Enerzijds is dit
een logisch uitvloeisel van de ontwikkelingen op het
gebied van pensioenbestuur (Stichting van de Arbeid,
2005) . Belangrijker is echter dat pensioenfondsen
de deur voor de deelnemer onbewust wijd hebben
opengezet door de keuze voor andere pensioenafspra­
ken en de consequenties hiervan moeten accepteren.
De crux voor de keuze van een model is simpel: wie
is de risicodrager en wie heeft recht op het surplus
dat opgebouwd wordt in het pensioenfonds? Als het
pensioenfonds DC als belangrijkste pensioenproduct
aanbiedt is de deelnemer de ultieme risicodrager. De
pensioentoezegging is volledig afhankelijk van het op
dat moment opgebouwde vermogen. Er moet dan een
organisatievorm gekozen worden waarbij hij aanspraak
maakt op het surplus maar ook volledige medezeggen­
schap heeft over de verdeling van het surplus. Bij een
eindloontoezeggingsproduct geldt echter dat het risico
voor het pensioenproduct bij het pensioenfonds ligt.
Er is dan sprake van uitgesteld salaris; de aanspraak
die een deelnemer dan op het surplus kan maken is
veel beperkter en daarmee ook de rol in de organi­
satievorm. De sterke verschuiving van DB-regelingen
naar middenloonregelingen strookt dus helemaal niet
met het achterblijven van deelnemers in het bestuur.

Pensioenregelingen vormen nog steeds een belangrijk obstakel voor mobiliteit
tussen verschillende EU-landen. Gemeenschappelijke wetgeving moet dit obsta­
kel aanpakken. De eerste mijlpaal is de richtlijn over het werk van en het toezicht
op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. De richtlijn (2003/41/EG)
schept het pan-Europese pensioenfonds en procedures voor deze fondsen. Een
onafhankelijk comité van toezichthouders werkt deze procedures momenteel
nader uit. Er bestaan op dit moment nog geen pan-Europese pensioenfondsen,
omdat de fiscale behandeling van pensioenfondsen, pensioenen en pensioen­
beleggingen per lidstaat erg kan verschillen. De richtlijn moest op 23 september
2005 in de nationale wetgeving zijn ingevoerd. In de praktijk is dit in de helft
van de lidstaten nog niet het geval. De Europese Commissie is tegen deze lidsta­
ten een inbreukprocedure begonnen. De tweede mijlpaal is de overdraagbaarheid
van pensioenen in Europa. De Europese Commissie heeft intussen het eerste
concept gepubliceerd; dit concept is nu in behandeling. De potentiële impact
voor de Nederlandse pensioensector is groot. Pensioenfondsen kunnen zich in de
toekomst op (kosten)rationele gronden bundelen. Een multinational als Unilever
kan nu regelingen van verschillende Europese landen samenvoegen in een
overkoepelend pensioenfonds, waarvan de vestigingsplaats niet perse Nederland
hoeft te zijn. Ierland en Luxemburg zijn actief aan het werven om (nieuw op te
richten) pensioenfondsen naar hun land te brengen. Vooralsnog liggen de voor­
delen op vermogensbeheer en gezamenlijk bestuur; sociale wetgeving belem­
mert vooralsnog de integratie van de pensioenadministraties zelf. De Europese
dimensie dwingt ook om de Nederlandse pensioensector als een geheel te zien.
De thuismarkt Nederland is volwassen: binnenlandse groei valt er niet te ver­
wachten, zeker als we het vergelijken met de andere Europese landen. Positief is
dat Nederlandse pensioenfondsen zich baden in concurrentievoordelen: liability
based investing staat in Europa in de kinderschoenen, maar Nederland bezit
het kenniscentrum. Voor Nederlandse ondernemingspensioenfondsen, of com­
merciële uitvoerders van bedrijfstakpensioenregelingen, biedt Europa dus genoeg
mogelijkheden om verder te groeien.

Conclusie
In dit artikel hebben we onderzocht op welke ontwikkelingen Nederlandse pen­
sioenfondsen een strategisch antwoord moeten formuleren. Schaalvergroting zet
door en het aantal pensioenfondsen vermindert drastisch, terwijl de professiona­
liteit van de organisaties verder toeneemt. De voordelen van collectiviteit komen
steeds verder onder druk te staan naarmate de pensioenregelingen verder wor­
den uitgekleed. Onduidelijk is of deelnemers de langetermijngevolgen wel op hun
netvlies hebben. Daarnaast krijgen zij steeds meer risico in de schoenen gescho­
ven zonder hierover mee te kunnen besluiten. Dit moet een belangrijk onderdeel
zijn bij het toekomstige organisatiemodel van pensioenfondsen. Scheiding van
beleid en uitvoering is daar een ingrediënt van, maar ook de rol die sociale part­
ners in het bestuur krijgen. De keuzes hierbij zijn van groot belang in Europees
perspectief waar deregulering van de pensioenmarkten gestaag vorm krijgt.

Europa
Net als bij banken en verzekeraars moet ‘Europa’ een
belangrijk onderwerp zijn voor de grotere pensioen­
fondsen. Er bestaat nu geen Europese pensioen­
markt; de Europese Commissie zet echter wel de
contouren hiervan uit. Dit betekent dat de eventuele
concurrentiepositie van de Nederlandse pensioen­
sector in een Europees verband gezien moet worden.
De Europese commissie streeft hierbij een duidelijke
agenda na. De herziene Lissabonagenda onderstreept
het belang van mobiliteit voor meer aanpassingsver­
mogen van werknemers en ondernemingen.

Literatuur
McKinsey & Company (2006) The Asset Management Industry in
2010 via www.mckinsey.com/clientservice/bankingsecurities/
latestthinking/The_Asset_Management_Industry_in_2010.pdf.
Stichting van de Arbeid (2005) Principes voor Goed
Pensioenfondsbestuur. Publicatienummer 10/05. Den Haag:
Stichting van de Arbeid.
Turner Commissie (2004) Pensions: Challenges and Choices.
The First Report of the Pensions Commission via
www.pensionscommission.org.uk.

ESB 20

oktober 2006

519

Auteurs