Ga direct naar de content

De steen der wijzen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 9 1981

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN

De steen der wijzen
Zoals bekend hebben de meningsverschillen over het
te voeren sociaal-economische en financiele beleid de
kibbelende coalitiepartners tot op de trappen van het
Catshuis verdeeld gehouden. Nu het nieuwe (cabinet is
gei’nstalleerd, zijn de plooien voor een ogenblik gladgestreken, maar wanneer het sociaal-economische beleid
voor de komende jaren zal moeten worden uitgezet,
kunnen de tegenstellingen in het kabinet opnieuw aan het
licht treden. Volgens de zittenblijvers van het CDA
minister van Financien Van der Stee en premier Van Agt
is er geen ruimte voor een wezenlijk ander beleid en sluiten
de economische situatie en de toestand van ‘s rijks financien een afwijking van de oude Bestek-koers vrijwel uit;
de nieuwkomers van PvdA (op Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en D’66 (Economische Zaken) daarentegen
nemen daar geen genoegen mee en willen hun kiezers
tonen dat er een nieuwe, frisse wind uit Den Haag gaat
waaien nu zij van de regering deel uitmaken.
Vooreerst lijken de tegenstellingen zich te zullen toespitsen op de begroting voor 1982 die nog door het oude
kabinet is opgesteld. In het regeerakkoord dat de basis
yormde voor de kabinetsformatie was al vastgelegd dat
in 1982 het financieringstekort met 1% van het nationaal inkomen moest worden teruggebracht en dat de cpllectieve-lastendruk in het komende jaar geen verdere stijging mocht ondergaan. Als daar niet meer aan valt te
tornen, wat bieden de cijfers inde Miljoenennota 1982 die
deze week aan het parlement is aangeboden, en in de begeleidende Macro Economische Verkenning (MEV) dan
nog voor ruimte om aannemelijk te maken dat het sociaaleconomische beleid van het tweede kabinet-Van Agt toch
wel heel iets anders is dan dat van zijn yoorganger?
Het ziet ernaar uit dat dat bijzonder weinig is. De ruimte
die het komend jaar door de groei van het reele nationale
inkomen — in de MEV geraamd op 1,5% — voor de collectieve sector pntstaat, gaat immers al vrijwel direct op
aan de forse stijging van de rentelasten op de staatsschuld
(van f. 9 mrd. in 1981 tot naar schatting f. 11,5 mrd. in
1982). Daarnaast legt ook de verder oplopende werkloosheid in 1982 opnieuw een aanzienlijke claim op de beschikbare middelen. Verder zijn er al ombuigingen van
f. 4,5 mrd. nodig voor een vermindering van het financieringstekort van bijna 8% van het nationale inkomen dit
jaar tot ca. 6,5% in 1982. Wat blijft er dan nog over voor
twee ambitieuze ministers die op SoZa en EZ een nieuw
werkgelegenheidsbeleid en herindustrialisatiebeleid van
de grond willen tillen?
Theoretisch zijn er nog wel mogelijkheden. Allereerst
zouden beiden kunnen proberen binnen hun eigen begroting middelen vrij te maken voor nieuw beleid. Dat betekent echter dat op andere begrotingsposten pijnlijke
extra bezuinigingen nodig zijn. Zeker op korte termijn
valt van zo’n ,,interne reshuffling” niet veel resultaat te
verwachten, gezien de vele wettelijke, ambtelijke en
andere bezwaren waarop zo’n operatic stuit. Veel aan^
trekkelijker is het te proberen van buitenaf extra middelen
binnen te halen.
Zo zouden de ministers van Economische en Sociale
Zaken kunnen proberen terreinwinst op hun collega’s te
boeken op grond van de hoge prioriteit van hun beleidsvoornemens. De omvang van het financieringstekort en
het beslag van de collectieye sector op het nationale inkomen zouden daardoor niet hoeven toenemen. De kans
dat dit zou lukken is echter nog veel kleiner. Niet alleen is
het in strijd met de Haagse zeden zich op het terrein van
collega-ministers te begeven om te proberen daar wat
weg te kapen, de belaagde vakministers zullen zich ook

SB 16-9-1981

met hand en land tegen een extra aderlating verzetten
pnder het motto dat ook zij reeds zoveel hebben moeten
inleveren.
Dan is er de mogelijkheid het financieringstekort
minder te verkleinen dan in de Miljoenennota 1982 wordt
voorgesteld. Er vindt immers een iets grotere reductie
plaats dan yolgens het regeerakkoord vereist zou zijn.
Bovendien lijken het verwachte oyerschot op de betalingsbalans (in 1982f. 10mrd.)enderuimteopdekapitaalmarkt
een wat groter financieringstekort niet uit te sluiten. Helaas
is deze weg slechts aantrekkelijk vanuit een zeer-kortetermijnperspectief. De stijging van de rentelasten op de
staatsschuld heeft dit jaar de speelruimte in de collectieve
sector al tot een minimum gereduceerd. Het zou van niet
erg veel inzicht in de ernst van de financiele problematiek
getuigen als de hypotheek die de komende jaren al op de
ruimte voor de collectieve sector rust, nog verder werd verzwaard.
Wanneer we er dan van uitgaan dat belastingverhpging
uitgesloten is yanwege de daaruit voortvloeiende stijging
van de collectieve-lastendruk, en dat ook verdergaande
ombuigingen niet in aanmerking komen, resteren als
financiele bronnen alleen nog wijzigingen in de macroeconomische randvoorwaarden die de ruimte voor de
collectieve sector bepalen.
Allereerst zou dan tot een versnelde verkoop van het
aardgas kunnen worden overgegaan. Het nadeel daarvan
is echter dat de structured aanpassing van de Nederlandse
economie aan een situatie met minder aardgas op die
manier alleen nog maar verder wordt vertraagd. Aangezien de aardgasopbrengsten in de komende jaren toch
al zullen gaan dalen, zou de overgang des te groter worden.
In de tweede plaats is er de mogelijkheid dat door een
doeltreffend economisch beleid de economische groei
wordt bevorderd of dat de stijging van de werkloosheid
wordt afgeremd. Daardoor zou de beschikbare ruimte
in de collectieve sector kunnen toenemen. In voorgaande
jaren is ruimschoots op deze z.g. inverdieneffecten gespeculeerd, maar ze zijn nooit gerealiseerd. De ervaring
heeft geleerd dat de beer beter eerst kan worden geschoten
voordat de huid wordt verkocht.
Ten slotte is er de mogelijkheid van verdergaande loonmatiging. Dit zou een aantrekkelijke mogelijkheid kunnen lijken. In de Miljoenennota 1982 wordt becijferd dat
een ree’le loonmatiging van 1% per jaar een beperking van
de budgettaire problematiek met ca. f. 5 mrd. betekent.
Bovendien dreigt de stijging van de loonkosten per eenheid produkt na twee jaar flinke matiging nu weer een versnellmg te ondergaan. Maar wie het treurige koopkrachtbeeld voor 1982 ziet voor minimum tot modaal (-2% voor
werknemers in bedrijven en nog minder bij de overheid),
moet zich in gemoede afvragen of de mogelijkheden hier
niet zijn uitgeput. Over garanties voor de minima spreek
ik dan nog niet eens.
Al met al zijn de kansen voor Den Uyl en Terlouw om
reeds in het komende jaar in de sociaal-economische sector een nieuw beleid te ontwikkelen wel uiterst gering.
In het gunstigste geval zullen zij misschien f. 1 a 2 mrd.
bij elkaar kunnen schrapen, maar dat daarmee veel meer
effect zou zijn te bereiken dan met de bekende druppel op
de gloeiende plaat, zullen weinigen verwachten. Dat betekent dat zij voor de taak staan een beleid te ontwikkelen
dat niets mag kosten en veel moet opleveren. Voor zoiets
moet je wel over de steen der wijzen beschikken. Maar die
bestond toch niet?
L. van der Geest

885

Auteur