Ga direct naar de content

De spaarparadox ontrafelt

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 24 2006

nationaal

De spaarparadox ontrafeld
M. Mellens
De auteur is werkzaam bij de afdeling
Conjunctuur van het Centraal Planbureau.
M.C.Mellens@cpb.nl

De besparingen van Nederlandse gezinnen geven een wisselend beeld, afhankelijk van wat er onder besparingen wordt
verstaan. De vrijwillige besparingen zijn drastisch afgenomen,
maar toch zijn Nederlandse gezinnen rijker dan vier jaar geleden door de verplichte opbouw van pensioenvermogens en
vermogenswinsten.

S

mijten Nederlandse gezinnen het geld over de balk, of houden ze de hand juist op de knip? De macro-economische
cijfers over de besparingen geven een wisselend beeld. Volgens
de Nationale rekeningen waren de consumptieve bestedingen
van Nederlandse gezinnen groter dan het beschikbaar inkomen
en hebben Nederlandse gezinnen ontspaard. Aan de andere
kant zijn de spaargelden van gezinnen de laatste jaren enorm
gestegen. Dit lijkt erop te wijzen dat consumenten de hand op de
knip houden. De verwarring ontstaat doordat hetzelfde woord
besparingen gebruikt wordt voor begrippen die conceptueel van
elkaar verschillen. Om meer inzicht te verkrijgen zullen eerst
de verbanden tussen de cijfers in kaart worden gebracht, waarbij gebruik gemaakt is van een studie van de OESO (Bossinot
& Catte, 2006). Pas daarna zijn de cijfers op een zinvolle wijze
economisch te interpreteren en blijkt het spaargedrag van de
Nederlanders heel wat minder raadselachtig.

Verschillende definities

Er zijn twee verschillende manieren om tegen besparingen
aan te kijken. De eerste manier definieert de besparingen in een
jaar als het verschil tussen het beschikbaar inkomen en de consumptieve bestedingen. Dit is de systematiek van de Nationale
rekeningen. De andere methode berekent de besparingen in het
kalenderjaar als het verschil in het vermogen van gezinnen aan
het begin en einde van een jaar. Dit zou kunnen worden opgevat
als een meer boekhoudkundige manier om tegen besparingen
aan te kijken. Eigenlijk is het aantal manieren om besparingen te
definiëren nog groter, omdat volgens sommige economen ook de
uitgaven aan duurzame goederen of investeringen in menselijk
kapitaal tot de besparingen moeten worden gerekend (Perozek
& Reinsdorf, 2002). Hoewel deze concepten zinvol kunnen zijn,
blijft de bespreking hier beperkt tot de meest gebruikte definities.
Het startpunt van de berekening van de besparingen in de
Nationale rekeningen is het inkomen van gezinnen. Dit inkomen
kan bestaan uit een looninkomen of een uitkeringsinkomen
zoals een werkloosheids- of pensioenuitkering. Daarnaast zijn er
inkomsten uit beleggingen zoals aandelen en obligaties in de vorm
van dividend, waar tegenover staat dat gezinnen met schulden
rente moeten betalen. Bedrijven van zelfstandigen worden in de
Nationale rekeningen ook tot de huishoudens gerekend. Winsten
van die bedrijven worden daarom bij het gezinsinkomen opgeteld.
124

ESB  24-3-2006

Pensioenen, levensverzekeringen
en besparingen
Pensioen- en levensverzekeringsvoorzieningen worden op
eenzelfde manier opgebouwd. Het vermogen neemt toe door
de premies. Deze zijn bij de Nationale rekeningen gelijk aan
de werkelijk betaalde premies plus de beleggingsinkomsten van
de voorzieningen. Daar staat tegenover dat er pensioenen en
levensverzekeringen worden uitgekeerd. Het verschil tussen
de premies en de uitkeringen zorgt voor een toename van het
vermogen.
Het verschil is dat bij collectieve pensioenregelingen de premie wordt afgetrokken van het inkomen. Dit betekent dat het
verschil tussen de ingelegde premies en betaalde uitkeringen ten
laste komt van het beschikbaar inkomen. Als de besparingen
worden berekend als het beschikbaar inkomen minus de particuliere consumptie (dit zijn de individuele besparingen) leiden
hogere pensioenpremies dus tot lagere besparingen. Echter, de
betaalde pensioenpremies leiden tot opbouw van pensioenvermogen dat in de toekomst zal worden uitgekeerd. Binnen de
Nationale rekeningen wordt de opbouw van pensioen­vermogen
met collectieve pensioenvoorzieningen gezien als een besparing
en worden de berekende besparingen verhoogd met de correctie
pensioenvoorzieningen, die gelijk is aan de betaalde pensioenpremies minus de pensioenuitkeringen.
Voor levensverzekeringen is een correctie niet nodig. De
premies van levensverzekeringen komen niet ten laste van het
beschikbaar inkomen. Het aangaan van een levensverzekering
wordt gezien als een belegging die niet verschilt van bijvoorbeeld het kopen van aandelen. De opbouw van levensverzekeringsvoorzieningen is in de Nationale rekeningen alleen
zichtbaar als een financiële transactie. Hogere premies bij
levensverzekeringen leiden tot een vergroting van de levensverzekeringsvoorzieningen, die mogelijk gefinancierd worden met
bijvoorbeeld spaargelden, maar op zich niet leiden tot lagere
individuele besparingen.
Als besparingen worden gedefinieerd als het beschikbaar
inkomen minus de consumptie, heeft de opbouw van pensioenvoorzieningen en levensverzekeringsvoorzieningen dus een verschillend effect. Door de correctie pensioenvoorzieningen wordt
bij de totale besparingen dit verschil weer geneutraliseerd.

nationaal

Over het inkomen wordt belasting geheven en moeten premies worden betaald voor sociale voorzieningen en pensioenen.
Van cruciaal belang voor de bepaling van de hoogte van de
besparingen is de behandeling van de pensioenvoorzieningen.
Binnen de Nationale rekeningen wordt onderscheid gemaakt
tussen verplichte collectieve pensioenvoorzieningen en individuele levensverzekeringen (zie tekstbox).
Met de premies van collectieve pensioenvoorzieningen is
iets bijzonders aan de hand. Deze komen ten laste van het inkomen, maar leiden tegelijkertijd tot opbouw van het pensioen­
vermogen dat later weer wordt uitgekeerd. Bij de Nationale
rekeningen wordt deze opbouw gezien als een besparing.
Daarom wordt bij het inkomen een correctiepost opgeteld, die
gelijk is aan de door gezinnen betaalde pensioenpremies minus
de door pensioenfondsen aan gezinnen betaalde pensioen­
uitkeringen. Dit is het verschil tussen de individuele besparingen
en de totale besparingen. Bij het eerste cijfer wordt deze correctie niet meegenomen en bij het tweede cijfer wel. Dit heeft
aanzienlijke gevolgen voor de hoogte van de besparingen.
In 2004 zijn de individuele besparingen –5,6 miljard euro,
terwijl de totale besparingen gelijk zijn aan 21,9 miljard euro
(zie figuur 1).
Figuur 1. Relaties tussen de twee definities van de besparingen
van gezinnen, 2004
vermogen 2004
niet-financieel vermogen
(1146,4)
financieel vermogen
(1311,6)
schulden
(536,2)

beschikbaar
inkomen
(233,6)

+

inkomen
(398,4)

belastingen
en premies
(164,8)

=

consumptieve
bestedingen
(239,2)
statistisch
verschil (0,9)

=
pensioen pensioen
premies uitkeringen
(50,0)
(22,5)

overige
mutaties
(84,9)

individuele
besparingen
(-5,6)

netto investeringen
(15,7)

+

=

financiële
transacties
(5,3)
+

+

correctie
pensioen
voorziening (27,5)

+
+

totale
besparingen
(21,9)

+

kapitaaloverdrachten
met andere sectoren
(-1,8)

vermogen 2003
niet-financieel vermogen
(1089,6)
financieel vermogen
(1234,2)
schulden
(492,2)

Bron: CBS-cijfers en eigen berekeningen van het CPB

De besparingen in een kalenderjaar kunnen ook gedefinieerd worden als het verschil in het vermogen van gezinnen
aan het begin en het eind van het jaar. Bij het vermogen wordt
in het algemeen een onderscheid gemaakt tussen financieel
vermogen, zoals bijvoorbeeld aandelen en spaargelden, en nietfinancieel vermogen zoals het eigenwoningbezit. Vermogen
kan in de eerste plaats toenemen door een positief saldo van
financiële transacties. Dit positieve saldo van financiële transacties, dat 5,3 miljard euro bedraagt in 2004, is een andere
indicator voor de besparingen. Daarnaast kan het bezit wijzigen door veranderingen in de niet-financiële activa of veranderingen in de prijzen van vermogenscomponenten. Worden de
besparingen in 2004 berekend als het verschil in vermogen tussen 31 december 2003 en 31 december 2004 dan zijn zij gelijk
aan 90,2 miljard euro.
Er zijn dus minstens vier verschillende cijfers voor de
besparingen, die elk weer net een iets ander aspect bekijken.

De individuele besparingen geven aan in welke mate gezinnen
ervoor kiezen hun vermogen te vergroten door een gedeelte van
het beschikbare inkomen niet in dit jaar, maar in de toekomst
te consumeren. Als zodanig is het een goede indicator voor de
actieve besparingen van gezinnen. Dit cijfer geeft echter maar
in beperkte mate de ontwikkeling van de financiële situatie van
gezinnen weer. De in dat jaar opgebouwde pensioenvoorzieningen blijven buiten beeld. Bij de totale besparingen wordt hier
wel rekening mee gehouden.
Het saldo van de financiële transacties geeft aan in hoeverre
het financiële vermogen is veranderd als wordt afgezien van
de vermogenswinsten. Deze indicator bevat wel de opbouw
van collectieve pensioenvoorzieningen, waardoor dit cijfer in
tegenstelling tot de individuele besparingen positief is. Passieve
besparingen in de vorm van vermogenswinsten blijven in de
drie bovengenoemde besparingscijfers buiten beschouwing.
Deze worden meegenomen als de besparingen worden gedefinieerd als het verschil in vermogen aan het begin en het einde
van het jaar.
Hoewel de vier definities verschillende cijfers opleveren voor
de besparingen, hangen zij met elkaar samen (zie figuur 1). De
totale besparingen zijn gelijk aan de individuele besparingen
plus de correctie pensioenvoorzieningen. Vanuit deze totale
besparingen kan het saldo van de financiële transacties worden
afgeleid. Tussen deze twee cijfers zit ten eerste het saldo van
de kapitaaloverdrachten van gezinnen. Kapitaaloverdrachten
zijn vooral erfenissen, schenkingen en alimentatie. Meestal
hebben deze betalingen geen invloed op het saldo, omdat
het overdrachten zijn tussen gezinnen. Er vinden echter ook
kapitaaloverdrachten plaats met het buitenland en bovendien
worden de aan de overheid betaalde successierechten tot de
kapitaaloverdrachten gerekend. Daarom is dit saldo over het
algemeen negatief.
Verder worden van de besparingen de netto investeringen
(investeringen minus afschrijvingen) afgetrokken. Aankopen
door gezinnen van niet-financiële activa, voor het overgrote
deel woningen, worden binnen het systeem van de Nationale
rekeningen gezien als investeringen. De netto investeringen
worden gefinancierd uit de totale besparingen. De totale
besparingen zijn groter dan de netto investeringen, omdat het
aantal Nederlanders dat spaart groot is vergeleken bij het aantal mensen dat in een jaar een huis koopt. Het gedeelte van
de totale besparingen dat niet wordt geïnvesteerd leidt tot een
toename van de financiële activa. De relatie tussen de totale
besparingen en het saldo van de financiële transacties is niet
helemaal perfect. Omdat uitgegaan wordt van steekproeven
zit er een klein statistisch verschil tussen. Als besparingen
worden gedefinieerd als het verschil in vermogen, bevatten
zij ook nog de veranderingen in niet-financiële activa en de
vermogenswinsten. Deze twee factoren moeten daarvoor
dus nog bij het saldo van de financiële transacties worden
opgeteld.

Economische interpretatie

Wat zeggen deze cijfers over de besparingen van gezinnen?
Dit is een lastige zaak, aangezien niet alleen het niveau van de
besparingen, maar ook de ontwikkeling daarvan bij de vier
definities verschilt. Tabel 1 laat de opbouw van de besparingen

ESB  24-3-2006

125

nationaal
Tabel 1. Vermogens en besparingen van gezinnen

2001

2002

2003

2004

373,6

387,1

393,1

398,4

143,5

151,6

159,1

164,8

38,6

41,9

45,9

50,0

224,2

233,0

236,5

239,2
– 5,6

mld euro
inkomen
belastingen en premies

waarvan pensioenpremies
consumptieve bestedingen

individuele besparingen

=

5,8

2,4

– 2,6

correctie pensioenvoorziening

+

18,3

19,7

24,5

27,5

totale besparingen

=

24,1

22,1

21,9

21,9

saldo kapitaaloverdrachten

+

– 1,0

– 1,6

– 1,6

– 1,8

netto investeringen

16,2

15,0

13,3

15,7

statistisch verschil

+

– 0,6

2,1

1,4

0,9

saldo financiële transacties

=

6,3

7,6

8,4

5,3

2001

2002

2003

2004

476

434

467

485

201

129

143

147

spaargeld

149

164

183

198

overig

125

140

140

140

eigenwoningbezit

892

961

997

1052

pensioenen- en
levensverzekeringsvoorzieningen

656

646

698

758

balans gezinnena
liquide financieel bezit
waarvan aandelen (beursgenoteerd)

andere bezittingen

160

159

162

164

2183

2200

2324

2458

402

443

492

536

318

350

382

420

netto vermogen

1781

1758

1832

1922

netto vermogen (excl. pensioenen)

1126

1112

1134

1164

toename vermogen

31

– 23

74

90

toename vermogen (excl. pensioenen)

33

– 14

22

30

balanstotaal
schulden
waarvan hypotheekschulden

a n deze balans behoren de aandelen aanmerkelijk belang tot het overig vermogen
I
en niet tot het financieel vermogen. Daarom wijkt de waarde af van het financieel
vermogen in de tabel af van die in de figuur.
Bron: CBS-cijfers en eigen berekeningen van het CPB

zien en de ontwikkeling van het vermogen van gezinnen in de
periode 2001-2004.
Het verloop van de individuele besparingen is spectaculair.
Zij liggen in 2004 meer dan elf miljard euro lager dan in 2001 en
zijn in 2003 en 2004 zelfs negatief. Dit houdt in dat de consumptieve bestedingen groter zijn dan het beschikbaar inkomen.
Dit wordt onder andere veroorzaakt door ongunstige loon- en
werkgelegenheidsontwikkeling in die jaren, waardoor de inkomenstoename van gezinnen bescheiden was. Zo beschouwd
hebben Nederlanders ontspaard. Negatieve besparingen zijn
voor Nederland uitzonderlijk. In de afgelopen decennia kwam
dit alleen voor in 2000 (zie figuur 2). Toen was er echter sprake
Figuur 2. Individuele, collectieve en totale besparingen, 1980-2004a

30 mld euro
25
20

totale besparingen

15

collectieve besparingen
(= correctie pensioenvoorziening)

10

5

individuele besparingen

0
-5
-10
80
a

82

84

86

88

90

92

94

96

98

Bron: CBS-cijfers en eigen berekeningen van het CPB

126

00

02

04

de cijfers van 1980-2000 zijn nog niet aangepast aan de revisie van de Nationale rekeningen

ESB  24-3-2006

van een uitbundige toename van de vermogens van gezinnen,
die in dat jaar gedeeltelijk voor consumptie is aangewend.
Een tweede belangrijke oorzaak van de negatieve individuele
besparingen is de sterke toename van met name de pensioenpremies. Door de daling van de beurskoersen werden de financiële balansen van pensioenfondsen uitgehold en waren deze
gedwongen hun balansen aan te vullen door middel van hogere
premies.
Deze hogere premies komen weliswaar ten laste van het
inkomen, maar leiden tot een versterking van de balansen in de
vorm van een groter pensioenvermogen. Als zodanig kunnen
hogere pensioenpremies gezien worden als een besparing. Dit
komt tot uiting in de totale besparingen, die nog altijd positief
zijn. Na een daling in 2002 zijn deze besparingen in de andere
jaren bovendien nagenoeg gelijk gebleven. Het verschil tussen
de ontwikkeling van de individuele besparingen en de totale
besparingen reflecteert een (verplichte) verschuiving naar een
groter aandeel van de collectieve besparingen
Als de besparingen in een kalenderjaar worden gedefinieerd
als het verschil in vermogen aan het begin en het einde van een
jaar ziet de situatie er nog weer anders uit. Het saldo van de
financiële transacties is in de periode 2001-2004 positief. Wel
zijn de besparingen volgens deze definitie veel lager dan de totale besparingen, wat inhoudt dat een deel wordt gebruikt voor de
aanschaf van niet-financiële activa zoals nieuwe woningen.
Het liquide financiële bezit ligt in 2004 weliswaar hoger
dan in 2001, maar de toename is vergeleken met die van bijvoorbeeld het huizenvermogen bescheiden. Binnen de liquide
financiële middelen heeft bovendien een verschuiving binnen de portefeuille plaatsgevonden. Spaargeld is belangrijker
geworden ten koste van aandelenbezit. Een belangrijke oorzaak
van de sterke toename van de spaargelden is dat consumenten
risicovolle aandelen hebben verkocht en omgezet in een veiliger
vorm zoals spaargelden (CBS, 2005; CPB, 2005; DNB, 2004).
Daarnaast zou de opkomst van internetbankieren een rol kunnen spelen. Het internetsparen kende in de afgelopen vier jaren
een explosieve ontwikkeling. In 2003 stond al voor 42,6 miljard
euro op dergelijke spaarrekeningen en dit is in 2004 gestegen
naar 58,4 miljard. Bijna 30 procent van de spaargelden staat nu
op internetspaarrekeningen. Het is dus misleidend de financiële
positie van gezinnen te beoordelen aan de hand van de ontwikkeling van één specifieke vermogenstitel zoals de spaargelden.
Een post kan ook groeien door verschuivingen in de samenstelling van de vermogensportefeuille.
De door gezinnen opgebouwde pensioenen- en levensverzekeringsvoorzieningen zijn na het eigenwoningbezit de grootste
activapost van gezinnen. Omdat deze vermogens niet opeisbaar zijn voor de consument worden deze bij de bepaling van
de vermogenspositie vaak buiten beschouwing gelaten. Voor
het beeld van de besparingen maakt het niet zo heel veel uit.
Omdat pensioenfondsen vaak in aandelen hebben belegd, zijn
de fluctuaties wat sterker als ook de pensioenfondsen worden
meegenomen. Merk op dat een daling van de aandelenkoersen
gezinnen op meerdere manieren kan raken. Ten eerste kunnen
de aandelen die ze zelf bezitten minder waard worden, maar
ook het opgebouwde pensioenvermogen wordt minder waard of

nationaal

levert minder rendement op. Het lagere pensioenvermogen kan
weer leiden tot hogere premies om verliezen aan te vullen.
Vermogensgroei wordt niet alleen bepaald door de financiële
transacties, maar ook door een verandering van de prijzen van
vermogenscomponenten. In het jaar 2002 waren deze vermogenswinsten door de sterk gedaalde beurskoersen negatief. Het
is vrij uitzonderlijk dat het vermogen van gezinnen afneemt. In
de afgelopen 35 jaar kwam dit verder alleen voor in het begin
van de jaren tachtig, toen de huizenprijzen sterk daalden. Na de
daling in 2002 zijn de beurskoersen weer geleidelijk gestegen.
De huizenprijzen zijn blijven stijgen, al was het tempo minder
uitbundig dan aan het einde van de jaren negentig. De vermogenswinsten in 2003 en 2004 zijn dan ook aanzienlijk. Zelfs
als het pensioenvermogen niet wordt meegerekend, zijn de
vermogenswinsten ruim zes keer zo groot als de negatieve individuele besparingen. Vergeleken met de balansstanden zijn de
inkomens- en consumptiestromen bovendien klein. Negatieve
individuele besparing van 5,6 miljard euro in 2004 houdt in dat
de consumptieve bestedingen 5,6 miljard euro groter waren dan
het beschikbaar inkomen. Dit is maar iets meer dan één procent
van het liquide financiële vermogen van gezinnen in dat jaar. De
extra consumptie vergeleken met het beschikbaar inkomen kan
gemakkelijk worden gefinancierd uit het financiële vermogen,
zelfs als er geen sprake zou zijn geweest van vermogenswinsten.

Bijna 30 procent van de
spaargelden staat nu op
internetspaarrekeningen
De financiële situatie is dus minder ernstig dan op grond van
de ontwikkeling van de individuele besparingen zou worden
geconcludeerd. Dit betekent ook weer niet dat er helemaal geen
reden is tot bezorgdheid. De vermogenspositie van gezinnen
is weliswaar verbeterd, maar dit komt vooral door vermogenswinsten en de verplichte opbouw van pensioenvermogen en is
niet te danken aan actief optreden van de Nederlandse gezinnen. De vermogenswinsten, die zo’n belangrijke rol spelen bij
het positieve beeld, kunnen even snel weer verdampen, zoals de
sterke dalingen van de beurskoersen in 2002 hebben laten zien.
Voor de consumptieve bestedingen is dit des te belangrijker,
omdat de psychologische beleving van dalingen veel groter is en
dus meer invloed heeft op de consumptie (Berben et al., 2006;
Mastrogiacomo, 2006). Ten tweede is het de vraag in hoeverre
deze vermogenswinsten te verzilveren zijn voor de consument.
Bij het eigenwoningbezit en bij opgebouwd pensioenvermogen
is dit maar in (zeer) beperkte mate het geval. De buffer van
gezinnen om financiële tegenvallers op korte termijn op te vangen is veel geringer dan op grond van de vermogensbalansen
zou worden verwacht.
Ten slotte is de vermogensbalans een macro-statistiek, die
de verschillen tussen gezinnen maskeert. Gezinnen met vermogen zullen de afgelopen jaren door vermogenswinsten hun
consumptie hebben kunnen financieren. Nederlanders met
alleen een loon- of uitkeringsinkomen zullen daar meer moeite
mee hebben gehad. Dit wordt bevestigd door gegevens over de
roodstand onder Nederlanders. In januari 2001 stonden 2,5 miljoen huishoudens voor ongeveer 5,5 miljard euro in het rood.

In december 2004 was het aantal huishoudens gestegen tot bijna
drie miljoen, met een schuld van bijna zeven miljard euro. Het
geeft aan dat in 2004 relatief meer Nederlanders moeite hebben
de lopende uitgaven te financieren met het verdiende inkomen
dan in 2001.

Geld over de balk of hand op de knip?

Op het eerste gezicht lijkt het alsof de Nederlanders in de
periode 2001-2004 een gat in hun hand hadden. De individuele
besparingen zijn drastisch gedaald en negatief geworden. Deze
lagere besparingen worden echter ruimschoots opgevangen
door de ontwikkeling van de collectieve besparingen en de
vermogenswinsten. Over het geheel genomen is de financiële
positie van huishoudens in 2004 niet slechter dan in 2001. Dit
geldt zelfs als rekening wordt gehouden met prijsstijgingen in de
afgelopen periode. In die zin hebben gezinnen de hand zelfs op
de knip gehouden. De gunstige vermogensontwikkeling is volledig toe te schrijven aan factoren die gezinnen zelf niet kunnen
beïnvloeden. Dit maakt Nederlanders voorzichtig het vermogen
aan te spreken voor consumptie. Zo gewonnen, zo geronnen is
het devies van de Nederlander tegenwoordig. n
Martin Mellens

Literatuur
Berben, R.P., K. Bernoth & M. Mastrogiacomo (2006) Households’ response
to wealth changes: do gains or losses make a difference? CPB Discussion
Paper, in druk.
Boissinot J. & P. Catte (2006) Comparing household saving rates across OECD
countries. OECD Economics Department Working Papers, in druk.
CBS (2005) De Nederlandse Economie 2004. Voorburg/Heerlen: CBS.
CPB (2005) Macro Economische Verkenning 2006. Den Haag: Sdu Uitgevers.
DNB (2004) Financieel gedrag Nederlandse huishoudens. Kwartaalbericht,
september, 72-84.
Mastrogiacomo, M. (2006) Testing consumers’ asymmetric reaction to wealth
changes. CPB Discussion Paper 53.
Perozek M.G. & M.B. Reinsdorf (2002) Alternative measures of personal saving.
Survey of Current Business, 82 (4), 13-24.

ESB  24-3-2006

127

Auteur

Categorieën