Ga direct naar de content

De programma’s vergeleken

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 15 1998

De programma’s vergeleken
Aute ur(s ):
Veen, A.P. van (auteur)
Kool, C.J.M. (auteur)
Koedijk, C.G. (auteur)
Witteloostuijn, A. van (auteur)
Universiteit Maastricht
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4148, pagina 309, 17 april 1998 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
nederlandse, economie

Wordt Nederland een mainport, brainport of careport? En maken de verkiezingsprogramma’s hun poging tot politieke
‘productdifferentiatie’ ook waar met economische resultaten?
In het PvdA-blad Socialisme en democratie beweert Bart Tromp dat “Het enige wat van een verkiezingsprogramma van een politieke
partij vast staat, is dat het niet zal worden uitgevoerd” 1. Niet alleen vanwege de noodzakelijke coalitievorming, maar ook het gebrek
aan concrete invulling van de programma’s alsmede het gemak waarmee de programma’s na de verkiezingen als achterhaald worden
beschouwd, zijn hiervan de oorzaak. Desalniettemin zal de kiezer mede op basis van de programma’s zijn of haar democratische plicht
moeten vervullen, wat een analyse op hoofdpunten van deze programma’s toch waardevol maakt. In dit artikel wordt een dergelijke
analyse gepresenteerd. Eerst wordt een korte karakteristiek van de verschillende programma’s gegeven, gevolgd door een
omschrijving van de partij-politieke ‘missie’. Daarna gaan we in op de financiële onderbouwing van de programma’s. Tenslotte toetsen
we de door het CPB berekende resultaten van de programma’s aan de doelstellingen van het economisch beleid zoals die al vanaf de
jaren vijftig gelden. We eindigen met enkele conclusies.
Brainport, mainport of careport?
Wat is eigenlijk de missie van de verschillende partijen? De titels van de programma’s lichten al een tipje van de sluier op. De missie van
het CDA (‘samen leven doe je niet alleen’) is om mensen samen met elkaar en met de overheid te laten werken aan een ‘kwalitatief betere’
samenleving. De PvdA hamert op het verder verbeteren van het evenwicht tussen economische doelmatigheid en sociale
rechtvaardigheid. Ten aanzien van dit evenwicht bestaan nog flinke imperfecties. Derhalve is er nog ‘een wereld te winnen’. De VVD wil
‘investeren in de toekomst’ van de huidige en de toekomstige generaties, aldus de inleiding van haar verkiezingsprogramma. En de missie
van D66 (‘bewogen in beweging’) is om ‘vorm te geven aan een democratische samenleving waarin economie en overheid dienstbaar zijn
aan het welzijn van alle mensen en aan het milieu’. Bij GroenLinks (dat geen titel aan het programma heeft gegeven) gaat het om het
vormgeven aan de ‘civiele maatschappij’, waarin de rechtsorde, de kwaliteit van het bestaan en duurzame ontwikkeling de kernbegrippen
zijn.
Het is allemaal weinig concreet. Toch kunnen een paar uitwerkingen van de verschillende missies worden genoemd. De eerste is te
vatten onder de term ‘Holland brainport’. Alle partijen benadrukken het belang van een kenniseconomie en pleiten daarom voor meer
investeringen in menselijk kapitaal en onderwijs. In de tweede plaats gaat het om ‘Holland mainport’, voorheen Nederland Distributieland.
In dit kader wordt gepleit voor meer investeringen in de infrastructuur. Tenslotte zijn in alle programma’s minder en meer ferme pleidooien
voor investeringen in zorg en veiligheid te vinden: ‘Holland careport’. Hoewel de partijen het in hoofdlijnen eens zijn, lijkt hier toch wat te
kiezen. Het CDA neigt meer dan de andere partijen naar investeringen in Holland careport, terwijl GroenLinks meer middelen wil
bestemmen voor investeringen in milieu voor de ontwikkeling van ‘Holland greenport’.
De financiële onderbouwing
Het is opvallend dat de beschrijvingen van de financiële onderbouwingen niet uitblinken in helderheid. Zeker bij de conceptprogramma’s,
op basis waarvan de verschillende partijcongressen amenderen en stemmen, ontbreekt een duidelijk financieel hoofdstuk. Maar er is een
lichtpuntje: gegeven de autoriteit van het CPB baseert elke partij zich op min of meer dezelfde kerngegevens. Bovendien worden partijen
door het CPB gedwongen om hun verlangens meer concreet in te vullen in verband met de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s.
De relevante financiële cijfers zijn derhalve niet te vinden in de partijprogramma’s, maar in het beruchte CPB-rekenrapport 2.
Een belangrijk gegeven voor de partijen is de financiële ruimte waarover kan worden beschikt. Naar verwacht is de extra ruimte dankzij
een ‘behoedzame’ economische groei van 2% in de periode 1999-2002 Æ’ 25,5 mrd. Daartegenover staan groeiende uitgaven bij ongewijzigd
beleid van Æ’ 19,5 mrd, zodat de netto ruimte ongeveer Æ’ 6 mrd bedraagt. Het CPB heeft overigens ook de budgettaire ruimte berekend
voor een gunstig scenario met een groei van 3,25%. Het is niet verbazingwekkend dat alle partijen bij de bepaling van de budgettaire
ruimte hebben gekozen voor het behoedzame scenario, al was het maar om niet als risicovol bekend te staan. Als een partij dus meer
financiële ruimte nodig heeft, dan wordt dit bereikt door ombuigingen en/of ophogingen van de netto ruimte. Welnu, uit de
verkiezingsprogramma’s blijkt dat partijen uiterst creatief zijn in het ophogen van die ruimte. Het toverwoord hierbij is efficiëntiewinst. In

tabel 1 staan de extra inkomsten zoals die uit de programma’s te destilleren zijn, uitgesplitst naar de voormelde netto ruimte en de
ophoging via ombuigingen en efficiëntiewinsten.

Tabel 1. De financiën in 1999-2002, miljarden guldens van 1998
Extra inkomsten
netto
ombuigingen
totaal
ruimte
(waarvan
efficiëntiewinst)PvdA
CDA
VVD
D66
GroenLinks

6
6
6
6
6

3,5 (1,65)
14,5
6,25 (3,0)
13,25
9,75 (2,9)
20,75
7,25 (2,8)
17
10
(0,15)
18,5

Extra uitgaven
reductie
financieringstekort
1

lastenverlichting

intensiveringen

4,75

4,5
5,5
4,5

8,75

1
8,5
6,75
-4

7,75
6,75
5,75
0

22,5

Het verschil tussen de kolommen 1 plus 2 enerzijds en kolom 3 anderzijds is een post die moeilijk te interpreteren is, maar die
gemakshalve met ‘inverdieneffecten’ wordt aangeduid (zie de bijdrage van Van Bergeijk in dit nummer). Uit tabel 1 volgt dat een
belangrijk deel van de ruimte voor nieuw beleid wordt gecreëerd uit ombuigingen, waaronder efficiëntiewinsten. De ingeboekte
efficiëntiewinsten maken een substantieel deel uit van de ophoging: met het grootste gemak wordt een derde tot de helft deze
ombuigingen ingevuld met opbrengsten vanwege een hogere efficiëntie van het overheidsapparaat. GroenLinks vormt hierbij een
uitzondering: de helft van de ombuigingen wordt gerealiseerd door een bezuiniging op defensie (Æ’ 3 mrd) en op de infrastructuur (Æ’ 2,5
mrd). Gegeven de voortdurende efficiëntie-operaties van het afgelopen decennium is het twijfelachtig of nog wel zoveel rek zit in het
verbeteren van de efficiëntie van de overheid. De programma’s hullen zich hierover in nevelen, maar benadrukken dat de kwaliteit van de
voorzieningen niet mag worden aangetast. Dat lijkt een hele geruststelling. Verder moet worden geconstateerd dat sommige ombuigingen
in feite verschuivingen zijn. Zo willen PvdA en D66 de financiële verantwoordelijkheid voor de bijstandsuitgaven meer bij de gemeenten
en minder bij het rijk leggen. Uit deze verschuiving van verantwoordelijkheid wordt een opbrengst van Æ’ 500 mln verwacht. Tenslotte valt
bij de gemelde ombuigingen op dat op GroenLinks na alle partijen de EU-afdrachten willen verminderen. Deze ombuiging loopt van Æ’ 0,8
mrd (D66) tot Æ’ 1,5 m (CDA en VVD) 3. Bij het extra beleid springen, naast de ruimte voor nieuw beleid, twee belangrijke posten in het
rd
oog: de reductie van het financieringstekort en de lastenverlichting. Het bedrag dat het CDA en D66 hebben ingeboekt, zorgt ervoor dat
het financieringstekort zal dalen tot 1% van het bbp. Het financieringstekort zal volgens de plannen van de PvdA en GroenLinks hoger
uitvallen. De VVD ziet daarentegen kans om het tekort tot 0,9% te reduceren in 2002.
Uit tabel 1 blijkt dat bij alle partijen grosso modo nog een bestedingsruimte van ongeveer zes tot negen miljard gulden is. De ruimte bij
GroenLinks is echter veel hoger, omdat zij als enige partij het financieringstekort niet wil verlagen. In tabel 2 geven we aan hoe deze
ruimte globaal is ingevuld. Als we deze resultaten naast de verschillende missies leggen, dan zijn de gedachten rond de ‘Holland
brainport’ (D66) en de ‘Holland mainport’ (VVD) wel terug te vinden. De accenten verschillen tussen de partijen, maar in het algemeen
ontlopen de prioriteiten elkaar niet veel. De ‘Holland careport’-gedachte is het duidelijkste te traceren bij het CDA, conform het
programma. GroenLinks is een verhaal apart. De uitgaven zijn voor de helft bestemd voor beleid in de sfeer van sociale zekerheid en
armoedebestrijding, met name vanwege een extra jaarlijkse verhoging van het minimumloon en de uitkeringen. Er valt dus wat te kiezen,
zij het niet zozeer tussen de paarse partners en het CDA als wel tussen GroenLinks en de rest.

Tabel 2. Invulling niet geoormerkte bestedingsruimte (miljard guldens van 1998)
PvdA

CDA

VVD

Onderwijs
1,7 (19)
1,25 (16)
1,25
Volksgezondheid
en zorg
2,1 (23)
1,65 (21)
2,0
Infrastructuur
0,4 (4)
0,75 (10)
1,25 (19)
Arbeidsmarkt
1,1 (13)
0,6 (8)
0,8
Sociale zekerheid/
armoedebestrijding 1,1 (13)
2,7 (35)
0
Overig
2,4 (27)
0,8 (10)
1,45 (21)

D66
(19)

GroenLinks

1,7 (30)

1,35

(6)

2,75
(14)
1,45

(12)

(30)
1,8 (31)
1,1 (19)
3,05
(12)
0
(0)
(0)
0,9

0,25 (4) 10,6
(16) 3,30 (15)

(6)
(47)

tussen haakjes staan de relatieve aandelen, uitgedrukt in het totaalbedrag voor beleidsintensiveringen.

Lusten zijn onvermijdelijk verbonden met lasten. Uit tabel 1 bleek al dat, op GroenLinks na, alle partijen de lasten verlichten 4. tabel 3
geeft een globaal beeld van de lastenveranderingen. Achter deze lastenverlagingen gaan interessante verschillen schuil. Bijvoorbeeld
het feit dat de PvdA en de VVD beide op een lastenverlichting op arbeid van Æ’ 15,2 mrd uitkomen, betekent nog niet dat hierachter ook
dezelfde maatregelen schuilgaan. Desalniettemin volgt onmiddellijk dat een belangrijke bron van lastenverlichting de verlaging van de
belasting op arbeid is. Het CDA, de VVD en D66 baseren zich hierbij met name op de kabinetsnota Belastingen in de 21ste eeuw, waarbij
tarieven worden verlaagd, schijven worden verlengd en aftrekposten worden beperkt. De PvdA wil de lasten grotendeels verlichten door
een belastingkorting voor werknemers te introduceren. GroenLinks stapelt boven op de verlaging van de tarieven een arbeidskorting
voor loontrekkers en introduceert een zogeheten voetinkomen in plaats van de huidige belastingvrije som. Daarnaast is het interessant
om op te merken dat alle partijen de BTW willen verhogen om daarmee een verschuiving van directe naar indirecte belastingen te
realiseren. Bij het CDA wordt hierdoor meer dan de helft van de verlaging van de belasting op arbeid tenietgedaan. Tenslotte blijkt uit
tabel 3 hoe de ecologisering van het belastingstelsel gestalte krijgt bij de verschillende partijen. Met name bij GroenLinks treedt een
forse verschuiving op in de richting van milieubelastingen.

Tabel 3. Lastenveranderingen (miljard gulden van 1998)
PvdA
Milieu
Arbeid
Indirect
Overig

5,7
-15,2
4,0
0,75

CDA

VVD

3,3
-11,7
7,1
0,3

1,0
-15,2
4,0
1,8

D66

GroenLinks

4,7
28,0
-17,3
-49,1
4,0
4,3
1,9
16,7

De resultaten
De ongeschreven missie van alle partijen is ongetwijfeld dat het beter moet gaan in Nederland. Dit is een moeilijk toetsbare stelling, maar
wellicht is het interessant om de resultaten van het voorgestelde beleid weer te geven in termen van het verwachte effect op de
doelstellingen van het Nederlands economisch beleid. Aan de hand van tabel 4 wordt hiervan een beeld geschetst.

Tabel 4. Resultaten van het beleid in 1999-2002
basis
Inflatie
1,75
Groei bbp
2
Werkloosheid
5,75
Milieu
broeikas
verzuring
-17%

PvdA
0,3
0,2
-0,7
-8%
4%

CDA
0,5
0
-0,2
-4,5%
1%

VVD

D66

GroenLinks

0
0,2
1,3
0,3
0,2
0,2
-0,8
-0,9
-1,3
-5%
0

-10,5%
4%

-22%
4%

In de basiskolom worden de resultaten van het beleidsarme scenario weergegeven. Dit is het resultaat van ongewijzigd beleid bij een
bbp-groei van jaarlijks twee procent. De cijfers in de verschillende cellen geven vervolgens de veranderingen ten opzichte van dit
basisscenario weer, waarbij inflatie en groei de mutatie per jaar in procenten weergeven en de werkloosheid in niveaus in het eindjaar is
uitgedrukt (in procenten van de beroepsbevolking). We beperken ons tot de middellange-termijnprognoses. Voor wat betreft de
doelstelling duurzame groei hebben we gekeken naar de resultaten van de verschillende programma’s voor het milieu in vergelijking met
het derde nationale milieuplan (NMP3). Het CPB-rapport vermeldt een paar feiten. Op grond van het NMP3-pakket zal de verzuring met 17
procent afnemen in 2010. De resultaten van de programma’s zijn als afwijkingen hiervan gepresenteerd. Bij alle partijen is deze afwijking
positief hetgeen betekent dat de verzuring sterker afneemt dan in het NMP3-plan is voorzien. Voor de broeikasgasemissies is geen
basisgetal bekend. Derhalve geven de resultaten de ongeijkte daling van deze emissies aan per 2010.
Ook over de inkomensverdeling, ooit zo’n coalitiebreekpunt, bevat het CPB-rapport weinig informatie. We volstaan met een paar
opmerkingen, vrijelijk geciteerd (bladzijde 104). Alle partijen vergroten de afstand tussen inkomen vanwege een uitkering en uit een
laagbetaalde baan (GroenLinks het meest!). Bij GroenLinks neemt de koopkracht van uitkeringsgerechtigden fors toe, hetgeen bij de
andere partijen niet of nauwelijks het geval is. Binnen de groep loontrekkers is bij alle partijen sprake van nivellering van beschikbare
inkomens. Deze summiere indicaties leiden tot de conclusie dat ook op het punt van de inkomensverdeling de scheidslijn ligt tussen
GroenLinks en de andere partijen.
De resultaten worden voor een belangrijk deel bepaald door de fiscale maatregelen. In de modellen die worden gebruikt om de
programma’s door te rekenen, leidt een verlaging van de lasten tot een reductie van de loonkosten en bijgevolg een verbetering van de
concurrentiepositie. Deze verbetering gaat vervolgens gepaard met een stijging van de werkgelegenheid. Dit alles versterkt de
economische groei. Een verdere aanzwengeling van de groei kan worden verwacht op basis van het in vrijwel alle programma’s
opgenomen voornemen om het verschil in beloning tussen werkenden en niet-werkenden te verhogen, waardoor het arbeidsaanbod
stijgt en een neerwaartse druk op de lonen ontstaat. Daarnaast leidt de verschuiving van de lasten in de richting van milieuheffingen en
btw-verhoging tot een stijging van de inflatie. Hiermee zijn de belangrijkste resultaten verklaard, bijvoorbeeld waarom de
werkgelegenheidseffecten bij het CDA geringer zijn dan bij de andere partijen. Het resultaat van GroenLinks wordt overigens
voornamelijk bepaald door zijn Keynesiaanse karakter 5. Met name de werkgelegenheidseffecten lijken thans in de debatten tussen de
lijsttrekkers een kernvariabele te zijn.
De vraag is wat de waarde is van deze resultaten. Het CPB presenteert de resultaten met de nodige omzichtigheid. Toch kan een aantal
kanttekeningen worden gemaakt. In de eerste plaats, het zij gememoreerd, kan het belang van de ontwikkeling van de wereldhandel niet
genoeg worden benadrukt. Op grond van tabel 4 kan nogmaals worden geconstateerd dat de partijprogramma’s op zichzelf slechts tot
geringe afwijkingen van de groei leiden. In de tweede plaats spelen afwentelingseffecten een belangrijke rol in de berekening van de
resultaten. Uit veel onderzoek blijkt dat de relatie tussen lonen en belastingen/premies op zijn minst instabiel is 6. Met name de relatie
tussen contractlonen en belastingen is onduidelijk. In de derde plaats lijkt de Lucas-kritiek juist bij afwenteling op zijn plaats. Immers:
betekent het bestaan van een positieve relatie tussen lonen en belastingen automatisch dat een daling van de belastingen tot een
loondaling leidt? Hier is twijfel op zijn plaats. In een aantal plannen worden ombuigingen bereikt door taken simpelweg naar gemeenten
door te schuiven. Hoewel hierdoor de collectieve lasten dalen, ziet de burger de lasten van de overige publiekrechtelijke lichamen
voortdurend stijgen. Deze lastenverzwaringen worden niet in de programma’s, en bijgevolg ook niet in de CPB-berekeningen,
meegenomen. Verder zullen door een aantal ombuigingen ofwel de eigen bijdragen stijgen ofwel de voorzieningen dalen. Dit soort
effecten kan gemakkelijk tot een opwaartse druk op de lonen leiden. Het is begrijpelijk dat het CPB dit niet allemaal uitrekent, maar
gegeven het belang van de relatie lastenverlichting-loondaling is voorzichtigheid geboden. Ten slotte is het op zijn minst merkwaardig
dat voorzover de programma’s iets zeggen over het incidentele loon, zij uitgaan van een daling van deze looncomponent. Dat is
merkwaardig omdat door het te voeren beleid een toenemende spanning op de arbeidsmarkt mag worden verwacht. En dan is het niet
ondenkbaar dat het incidentele loon juist een opwaartse druk krijgt. Kortom, enige voorzichtigheid is op zijn plaats.

Conclusies
Het analyseren van verkiezingsprogramma’s is wel een leuke maar bepaald geen opwindende bezigheid. De verschillen tussen de
belangrijkste partijen zijn marginaal. Het EMU-lidmaatschap lijkt ertoe te leiden dat op het punt van de overheidsfinanciën de
programma’s alle keurig binnen de gestelde normen blijven. Het streven naar het behoud van ‘paars’ plus het openhouden van de deur
naar het CDA sluiten bij voorbaat grote verschillen op sociaal-economisch terrein uit. Natuurlijk zijn alle partijen bezorgd over de
ontwikkeling van het milieu, over de infrastructuur, over de volksgezondheid, over het onderwijs, enzovoorts. En natuurlijk krijgt de
kiezer allerlei plannen voorgeschoteld om de problemen aan te pakken, maar zonder vergrootglas zijn verschillen nauwelijks te ontdekken.
Veeleer is sprake van consensus over het centrale thema voor de toekomst: het verbeteren van de kwaliteit van de samenleving vormt de
gemeenschappelijke noemer van de programma’s. Dat vraagt om investeringen in de toekomst om een wereld te winnen; dat moet
uiteraard samen, want samen leven doe je niet alleen.
Uit de berekeningen van het CPB blijkt hoe dicht de programma’s van de paarse partners en het CDA bij elkaar liggen en hoe anders het
programma van GroenLinks is. Overigens moet wel worden opgemerkt dat het CDA meer middelen uittrekt voor sociale zekerheid en
armoedebestrijding dan de paarse partners. De resultaten, met name in termen van werkgelegenheid, van de verschillende programma’s
blijken vooral samen te hangen met de mate van lastenverlichting. Hoe meer lastenverlichting, hoe sterker de loonkosten zullen worden
gematigd, aldus de gebruikte modellen. Dit element van de resultaten speelt in de huidige debatten een grote rol. Naar onze mening moet
deze benadrukking van de werkgelegenheidsresultaten, gezien het grote aantal kanttekeningen, niet worden overdreven. Het debat over
de aard en intensiteit van de investeringen in de toekomst zou daarentegen voorrang moeten krijgen. Helaas hebben de
verkiezingsprogramma’s juist daarover weinig te vertellen.

Het paarse succes
Een interessante observatie na het lezen van de inleidingen van de diverse programma’s is dat met name de paarse partners
geneigd zijn de thans gerealiseerde economische successen naar zich toe te trekken. Het in de afgelopen vier jaren gevoerde
beleid wordt door de betrokkenen alom geprezen. De conclusie is dan ook weinig verrassend: het paarse beleid moet vooral
worden gecontinueerd. Dit is begrijpelijk maar opvallend, omdat in twee recente CPB-publicaties nogmaals wordt bevestigd
wat elke econoom weet: de groei in Nederland wordt met name bepaald door de ontwikkeling van de wereldhandel 7. Op grond
van CPB-berekeningen kan worden geconcludeerd dat een groei van de wereldhandel met 4% leidt tot een groei van het bbp
van 2%, terwijl een groei van de wereldhandel met 6,75% leidt tot een groei van 3,25%. Ofwel: de hogere groei van de
wereldhandel leidt tot een procentpunt lagere werkloosheid na vier jaren en een 0,75 procentpunt hogere groei (per jaar) van de
werkgelegenheid in arbeidsjaren! Of vanuit een nog ander perspectief: het verschil in groei van de wereldhandel kan ervoor
zorgen dat de ruimte voor nieuw beleid in de komende kabinetsperiode stijgt van f 6 mrd tot maar liefst f 29 mrd. En wat blijkt
nu? De groei van de relevante wereldhandel die in de periode 1991-1994 3,6% bedroeg, heeft zich in de afgelopen
kabinetsperiode hersteld tot 6,5%. De behaalde successen kunnen dus in belangrijke mate worden toegeschreven aan het
meeliften met de ontwikkeling van de wereldeconomie. De bijdrage van het specifieke paarse beleid is in elk geval vooralsnog
onduidelijk. Enige bescheidenheid ten aanzien van de behaalde successen zou dus gepast zijn.

Thema: verkiezingen, wat ontbreekt er in de partijprogramma’s?
Een rationele keuze, H.A. Keuzenkamp
Hoera, het gaat goed, A. van Witteloostuijn, C.G. Koedijk, C.J.M. Kool en A.P. van Veen
Boekbespreking: De wonderbaarlijke terugkeer van de inverdieneffecten, P.A.G. van Bergeijk
Organisatie in plaats van geld, C.G. Koedijk, A. van Witteloostuijn, C.J.M. Kool en A.P. van Veen
Nederland investeert! Of toch niet?, C.J.M. Kool, A.P. van Veen, C.G. Koedijk en A. van Witteloostuijn
Epiloog: Van rentenier tot pionier, A. van Witteloostuijn, C.G. Koedijk, C.J.M. Kool en A.P. van Veen
Dertien kabinetten, twaalf ongelukken?, A.P.D. Gruijters en J.A. Smulders

1 B. Tromp, De ritualisering van verkiezingsprogramma’s, Socialisme en democratie, 1997, blz. 536-539.
2 CPB, Keuzes in Kaart, Economische effecten van vijf verkiezingsprogramma’s, Den Haag, 1998.
3 Het bedrag van Æ’ 1,5 m is volgens het CPB de maximaal afdwingbare vermindering. De VVD heeft een hoger bedrag ingeboekt, maar
rd
in de doorrekening is het CPB veiligheidshalve uitgegaan van Æ’ 1,5 m Ook dit bedrag zal niet zonder slag of stoot worden
rd.
binnengehaald.
4 Merk hierbij op dat het CDA in haar concept-verkiezingsprogramma geen ruimte voor lastenverlichting had gereserveerd. Slechts
indien de economische groei meer dan 2% zou bedragen, zouden de lasten worden verlicht. Uit het CPB-rapport blijkt echter dat toch Æ’ 1

mrd aan lastenverlaging is ingeboekt.
5 Verder wil Groen Links de arbeidstijd van ambtenaren verkorten tot 32 uur per week (met behoud van uurloon) en gaat zij uit van
volledige herbezetting.
6 Zie A.P. van Veen, Studies in Wage Bargaining, proefschrift, Universiteit Maastricht, 1997, en A. Alesina en R. Perotti, The welfare
state and competitiveness, American Economic Review, 1997, blz. 921-940.
7 CPB, Boekhoudkundige berekening budgettaire ruimte 1999-2002, werkdocument 94, Den Haag, mei 1997. In november van
hetzelfde jaar is deze publicatie gevolgd door een uitgebreidere analyse Economische verkenning voor de volgende kabinetsperiode.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs