Ga direct naar de content

De polder door een buitenlandse bril

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 19 2001

De polder door een buitenlandse bril
Aute ur(s ):
Paridon, C.W.A.M., van (auteur)
Hoogleraar Economie, Faculteit der Sociale Wetenschappen, Erasmus Universiteit Rotterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4291, pagina 62, 19 januari 2001 (datum)
Rubrie k :
Boekbespreking
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt

In een internationaal vergelijkende studie scoort Nederland goed ten opzichte van andere OESO-landen. Toch kan de werking van
de arbeidsmarkt nog wel worden verbeterd.
Benchmarking is in, zeker in Nederland. Het afgelopen jaar is een stroom studies verschenen waarin de sociaal-economische
prestaties van ons land vergeleken zijn met die van andere landen 1. De veronderstelling bij deze studies is dat voor een beoordeling
van een bepaalde situatie of ontwikkeling een vergelijking met andere landen zinvol is. Juist daardoor kan de relatieve afwijking van
de eigen economie, in positieve dan wel negatieve zin, scherper belicht worden. Daarnaast kan een dergelijke vergelijking ook leren
welk beleid is toegepast en wat mogelijkerwijs de invloed van dat beleid is.
Ook in het buitenland begint men meer aandacht te krijgen voor dergelijke studies. Onlangs heeft de Bertelsmann Stiftung de
Internationales Beschäftigungs-Ranking 2000 uitgebracht 2. Voor de vierde keer wordt nagegaan hoe de arbeidsmarkt in 21 OESOlanden zich ontwikkeld heeft, op basis van een negental indicatoren, hoe de arbeidsmarktprestaties van de 21 landen zich tot elkaar
verhouden en hoe de relatieve positie zich in de loop der tijd ontwikkeld heeft 3. De studie biedt de kans om onze prestaties nu eens door
buitenstaanders te laten beoordelen. Verder wordt van ieder land in een korte presentatie de voornaamste arbeidsmarktontwikkelingen
weergegeven.
Methode
De studie richt zich op ontwikkelingen op de middellange termijn, over de periode 1985-1999. Deze komt toevalligerwijs min of meer
overeen met het tijdvak waarin de Nederlandse economie en arbeidsmarkt zich wisten te herstellen van de slechte prestaties in de jaren
zeventig en begin jaren tachtig. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen procesuitkomsten of resultaten (in de studie ‘Zielgrösse’
genoemd) en structuurkenmerken of determinanten (‘Wirkungsfaktoren’). Het resultaat wordt afgemeten aan het
werkloosheidspercentage en de groei van de werkgelegenheid in personen, waarbij het belang van de laatste factor toeneemt naarmate
de werkloosheid hoger is. Op die wijze wordt bereikt dat landen met een lage werkloosheid en daarmee samenhangende lagere
werkgelegenheidsgroei niet benadeeld worden. Bij de structuurkenmerken wordt gekeken naar economische groei, begrotingsbeleid,
arbeidsmarktpolitiek en de rol van de sociale partners. Bij groei wordt gekeken naar de omvang van de bruto-investeringen (zonder
investeringen in woningen) als percentage van het bnp. Zowel particuliere als overheidsinvesteringen (in infrastructuur) worden
meegenomen, in de veronderstelling dat investeringen cruciaal zijn voor de groei van de werkgelegenheid. Bij het begrotingsbeleid wordt
gekeken naar de omvang van de overheidsuitgaven als percentage van het bnp en bij het arbeidsmarktbeleid naar de uitgaven voor
activerend arbeidsmarktbeleid en naar het aandeel van langdurige werklozen in de totale werkloosheid. Daarbij wordt opgemerkt dat een
goede vergelijking van deze factor niet goed mogelijk is, gegeven de zeer uiteenlopende arbeidsmarktinstrumenten die in de
verschillende landen worden toegepast. Ten slotte wordt gekeken naar de rol van de sociale partners. Dit gebeurt aan de hand van drie
indicatoren, namelijk het aandeel van deeltijd in de totale werkgelegenheid, de ontwikkeling van de loonkosten per eenheid product in
nationale valuta en het eventueel verlies aan gewerkte dagen door stakingen en uitsluitingen.
Al deze elementen worden dan op één noemer gebracht, waarbij resultaat en structuurkenmerken allebei voor vijftig procent meewegen.
Alle variabelen worden gestandaardiseerd op de tienpuntsschaal, waarbij het land met de slechtste prestatie een één krijgt en de beste
een tien. Voor de andere landen wordt vervolgens naar rato een uitkomst berekend. Groei van de werkgelegenheid, de investeringsquote,
het aandeel van activerende arbeidsmarktmaatregelen en de omvang van de deeltijdarbeid worden positief beoordeeld, terwijl het
werkloosheidspercentage, de overheidsuitgavenquote, het aandeel van langdurig werklozen, de toename van de loonkosten per eenheid
product en de omvang van stakingsdagen negatief meewegen. Naast algemene overzichten wordt per land aangegeven hoe men op de
verschillende indicatoren scoorde ten opzichte van het gemiddelde. Daarbij wordt in de analyse ook ruimte gegeven aan institutionele
factoren, zoals het al dan niet aanwezig zijn van een consensusoriëntatie in de betreffende samenleving, de mate van samenwerking
tussen de sociale partners en de wijze van uitvoering van de sociale zekerheid.
De gebruikte standaardisatiemethode voert overigens soms tot onverwachte uitkomsten. Een voorbeeld: door de extreem hoge
werkgelegenheidsgroei in Ierland, gewaardeerd met een tien, steken de groeicijfers van alle andere landen daar mager tegen af. De sterke
groei van de Nederlandse werkgelegenheid in de laatste jaren wordt daardoor met een magere 5,5 beoordeeld: aanmerkelijk lager dan deze
indicator scoorde in de vorige periode terwijl de feitelijke groei toen geringer was.

Uitkomsten
Wat zijn de uitkomsten? Japan komt opnieuw op de eerste plaats. Daarachter komt Zwitserland en vervolgens Noorwegen. De
voorsprong van Japan is wel afgenomen. Ook al is de situatie bij de overheidsuitgaven, de arbeidsparticipatie en de langdurige
werklozen verslechterd, de uitgangspositie was zo sterk dat Japan nog altijd de ranglijst aan kan voeren. Zwitserland behield haar tweede
plaats, maar zag haar positie verder verbeteren, niet in de laatste plaats door een sterke groei van het activerend arbeidsmarktbeleid. Op
betrekkelijk ruime afstand volgen Nederland, de Verenigde Staten en Oostenrijk. Nederland blijkt een grote sprong voorwaarts gemaakt te
hebben: van plaats zeven naar plaats vier. Alleen Ierland laat een vergelijkbare vooruitgang zien, van plaats vijftien naar plaats twaalf.
Tot de duidelijke dalers op deze ranglijst behoren Duitsland en, in mindere mate, Nieuw-Zeeland en Oostenrijk.
Nederland
Hoe betrekkelijk ook, ook deze studie geeft een tamelijk positief beeld over de Nederlandse arbeidsmarktprestaties in vergelijking met die
in andere landen. Het laat de opmars van landen als de Verenigde Staten, Ierland, Denemarken en Nederland goed uitkomen. Het maakt
evenzeer duidelijk hoezeer de prestaties van landen als Duitsland, Frankrijk en Italië daarbij achterblijven. Daarbij komt nog dat de echte
doorbraak van de Nederlandse economie zich pas de laatste jaren voltrokken heeft. Omdat met vijfjaarsgemiddelden wordt gerekend, zijn
de gevolgen met name voor de structuurkenmerken nog niet volledig in deze cijfers terug te vinden. Dat impliceert dat de Nederlandse
positie in een volgende editie waarschijnlijk verder zal verbeteren.
Nederland scoort nu vooral goed bij deeltijdarbeid. Ook de groei van de werkgelegenheid, het werkloosheidsniveau en de
stakingsintensiteit en de loonkosten per eenheid product zijn gunstig voor Nederland. Met de overheidsuitgavenquote en de
investeringsquote neemt men een gemiddelde positie in, terwijl Nederland bij het activerend arbeidsmarktbeleid en het aandeel van de
langdurig werklozen beneden gemiddeld scoort. Juist bij deze indicatoren laat zich geen verbetering van de relatieve positie in de laatste
jaren aflezen.
Oordeel
De hier besproken ‘Beschäftigungs-Ranking’ biedt een duidelijk overzicht van de arbeidsmarktprestaties in de verschillende landen.
Naast een algemeen overzicht en een uitgebreide methodologische verantwoording – bij dit soort studies eigenlijk onontbeerlijk, maar
meestal niet voorhanden – wordt ieder land apart behandeld en wordt aandacht besteed aan relevante sociaal-economische
ontwikkelingen. Daarbij wordt ook grafisch voor de verschillende indicatoren het verloop in de tijd weergegeven, afgezet tegen de
gemiddelde prestaties van de onderzochte landen.
Wat kunnen wij leren van deze studie? Het gaat de Nederlandse arbeidsmarkt beter dan sommigen ons nog altijd willen doen geloven,
maar het gaat ook weer niet zo goed als vele anderen denken. Sinds 1983 is een duidelijke verbetering opgetreden. Deze studie laat die
geleidelijke, maar consistente verbetering goed uitkomen. De arbeidsparticipatie, in personen én in arbeidsjaren, is fors toegenomen, de
werkloosheid, ook de langdurige, is duidelijk afgenomen. Tegelijk maakt de studie duidelijk dat het op tal van terreinen (nog altijd) niet
goed gaat, dan wel dat het (veel) beter kan. Ook andere indicatoren, niet genoemd in de studie, zoals de omvang van de WAO, nopen tot
terughoudendheid. Kortom, er is nog veel te doen.
Hoe sterk de Nederlandse economie werkelijk is, zal de komende jaren duidelijk worden. De eerste signalen van een afvlakkende groei
beginnen nu zichtbaar te worden. Nu zal duidelijk worden of de Nederlandse economie en arbeidsmarkt werkelijk structureel verbeterd
zijn. Zijn we voldoende geschoold, flexibel, innovatief en concurrerend om ons in de nieuwe ‘kennis’-economie staande te houden? ‘The
proof of the pudding is in the eating’

1 Zie SCP, De maat van de verzorgingsstaat. Inrichting en werking van het sociaal-economisch bestel in elf westerse landen, Den
Haag, 2000; SCP, Sociaal en Cultureel Rapport 2000, Nederland in Europa, Den Haag, 2000; Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, De Nederlandse verzorgingsstaat; sociaal beleid en economische prestaties in internationaal perspectief, Den
Haag, 2000; en Ministerie van Economische Zaken, Toets op het concurrentievermogen 2000; op de drempel van het nieuwe
millennium, Den Haag, 2000.
2 M. Kröger en U. van Suntum c.s., Internationales Beschäftigungs-Ranking 2000, Verlag Bertelsmann Stiftung, Gütersloh, 2000, 240
blz., DM 40,3 Eerdere studies hadden betrekking op de perioden 1980-1993, 1993-1995 en 1995-1997.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur