De Nederlandse Kartel Autoriteit
Aute ur(s ):
Koedijk, C.G. (auteur)
Hoogleraar aan de Universiteit Maastricht.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4084, pagina 987, 4 december 1996 (datum)
Rubrie k :
Column
Tre fw oord(e n):
economische, orde
Recent noemde minister Wijers het voorstel voor de nieuwe Wet op de Economische Mededinging (WEM) zijn pronkstuk. Het nieuwe
wetsvoorstel is inderdaad een structuurbreuk met het verleden. De oude wet op de mededinging dateert uit de jaren vijftig en ging uit
van het misbruikstelsel. Dit betekende dat afspraken tussen ondernemers, met het doel de onderlinge concurrentie te regelen, in
principe waren toegestaan tenzij deze afspraken in de ogen van de minister van Economische Zaken (EZ) in strijd waren met het
algemeen belang. Onder de oude wet werden dergelijke afspraken tussen ondernemers door het ministerie opgetekend in het
zogenaamde Kartelregister. Begin jaren negentig bevatte dit register meer dan 750 goedgekeurde regelingen. Daarnaast waren er
natuurlijk vele, niet aangemelde, contracten. Gedurende de afgelopen dertig jaar verbood de overheid maar een paar keer
concurrentiebedingen tussen bedrijven: Nederland was een echt kartelparadijs.
Samenwerking tussen bedrijven gaat niet per definitie ten koste van de consument en kan veel positieve kanten hebben. Desondanks
heeft men steeds meer oog gekregen voor de negatieve gevolgen van teveel concurrentiebeperkende afspraken tussen ondernemers. Er
verschenen empirische studies die aantoonden dat een gebrek aan concurrentie nadelige gevolgen heeft voor de economie. Gebrekkige
concurrentie zorgt ervoor dat de productiviteit en de groei van de economie achterblijven, dat buitenstaanders worden buitengesloten en
dat de prijzen voor de consument onnodig hoog zijn.
De nieuwe WEM onderkent deze nadelige gevolgen en gaat in plaats van het oude misbruikstelsel uit van het verbodstelsel. De nieuwe
wet, die meer aansluit bij het Europese beleid, bevat een verbod op mededingingsafspraken en het misbruik van economische
machtsposities. Bovendien regelt de wet ook het toezicht op concentraties. Fusies tussen bedrijven die een belangrijk effect hebben op
de Nederlandse markt moeten van tevoren worden aangemeld.
Naast de criteria voor mededinging is de organisatie van het toezicht op de uitvoering van groot belang voor de effectiviteit van het
mededingingsbeleid. De effectiviteit van het beleid wordt mede bepaald door de geloofwaardigheid en onafhankelijkheid van de
toezichthouder. Overwegingen om bijvoorbeeld De Nederlandsche Bank en de Rekenkamer een onafhankelijke positie te geven, hebben
evenveel kracht in het geval van het toezicht op het mededingingsbeleid. Een toezichthouder op het gebied van de mededinging moet
geheel los van ieder deelbelang analyses van concurrentie-afspraken kunnen maken en daartegen kunnen optreden. De toezichthouder
dient dus een Autoriteit te zijn. Als maar de schijn bestaat dat belangengroepen door druk achter de schermen de beslissingen van de
toezichthouder kunnen beïnvloeden, wordt de geloofwaardigheid van het beleid geschaad. Ook mag de uitvoering van het
mededingingsbeleid in individuele gevallen in ieder geval niet worden vermengd met andere overwegingen van een breder economisch
en maatschappelijk karakter. Dit om de indruk van willekeur te vermijden. De schijn van beïnvloeding en vermenging wordt groter
naarmate de toezichthouder bij de uitvoering minder los van het ministerie van EZ kan opereren. Voor de consistentie van het beleid is
het wel van belang dat een minister van EZ een beslissing van de onafhankelijke toezichthouder kan ‘overrulen’ op grond van een breder
economisch en maatschappelijk belang. Dit dient echter wel zo open mogelijk te gebeuren.
In het buitenland heeft men de noodzaak van een scheiding van beleid enerzijds en de uitvoering anderzijds goed begrepen. In de meeste
Europese landen is gezorgd dat de uitvoering voldoende onafhankelijk van de politiek is. In de nieuwe WEM is dit besef – vreemd
genoeg – niet terug te vinden. Volgens het nieuwe voorstel wordt de uitvoering van het mededingingsbeleid ondergebracht bij een nieuw
op te richten Dienst voor de Mededinging van het Ministerie van Economische Zaken, en wordt de kern van deze Dienst gevormd door
huidige medewerkers van de Directie Marktwerking en de Economische Controle Dienst van hetzelfde ministerie. Door de gekozen
constructie is de deur voor de schijn van goed bedoelde beïnvloeding door de minister van EZ of zijn ambtenaren wagenwijd opengezet.
Dit is niet goed voor de geloofwaardigheid.
De belangrijkste reden voor deze gekunstelde opzet is het streven van de minister van Binnenlandse Zaken gedurende deze
kabinetsperiode bij bestuursorganen zoveel mogelijk het primaat van de politiek te herstellen. Het primaat van de politiek en goed
overheidsmanagement met voldoende waarborgen worden hier echter door elkaar gehaald. Uiteindelijk is immers de politiek en daarmee
minister Wijers altijd verantwoordelijk en kan hij op de hoofdlijnen en op de optie van het wel onderbouwd ‘overrulen’ door de Tweede
Kamer worden aangesproken. Voor het overige dient de minister zich volstrekt afzijdig te houden van individuele mededingingszaken.
In de praktijk van de komende jaren zal het moeilijk zijn hieraan te ontsnappen door de nauwe onderlinge banden en blijft het risico
bestaan dat hij zich moet verantwoorden voor individuele gevallen. Om het goede voorstel voor de nieuwe mededingingswet tot een
echt pronkstuk te laten worden dient derhalve het toezicht niet te worden uitgevoerd door een afdeling binnen EZ maar door een
onafhankelijke Nederlandse Kartel Autoriteit.
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)