Ga direct naar de content

De keerzijde van verbetering

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 22 1996

De keerzijde van verbetering
Aute ur(s ):
Borghans, L. (auteur)
Werkzaam b ij het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA), RL, Maastricht. Hij dankt Hans Heijke en Ed Willems voor hun
commentaar.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4059, pagina 475, 22 mei 1996 (datum)
Rubrie k :
Discussie
Tre fw oord(e n):
economie-beoefening

In deze reactie ga ik met name in op de aanbevelingen die de Verkenningscommissie Economische Wetenschappen doet voor het
onderwijs in de economie. De commissie doet hier een aantal aanbevelingen voor ‘verbeteringen’, maar geeft niet aan welke
opofferingen deze met zich mee brengen, en maakt dus geen economische afweging.
Wens versus realiteit
De aanbevelingen van de commissie voor het onderwijs komen grotendeels voort uit ontevredenheid met het bestaande economisch
onderzoek. Daardoor richten deze aanbevelingen zich deels, het eerste bezwaar, niet op het verbeteren van de opleidingen voor het
bestaande onderzoekswerk, maar moeten zij de studenten voorbereiden op het type onderzoekswerk waarvan de commissie het wenselijk
acht dat het meer nadruk zou krijgen. Hierdoor ontstaat het gevaar dat studenten worden opgeleid voor een markt die te zijner tijd (nog)
niet of nauwelijks blijkt te bestaan.
De tabel toont dat hoewel bij vele specialismes binnen de economie een groot deel van de afgestudeerden in het onderzoekswerk terecht
komt, met name de econometristen emplooi vinden aan de universiteit. Het lijkt daarom niet verstandig deze route naar de wetenschap af
te snijden voordat er concrete aanwijzingen zijn dat aankomende onderzoekers met andere kwalificaties betere perspectieven hebben.
Uitbreiding programma
Ten tweede geven de aanbevelingen van de commissie alleen aan wat er méér moet in het onderwijs aan economen. Er moet ‘meer tijd
worden besteed aan communicatieve vaardigheden’ en de opleiding is onvoldoende breed. Meer en breder op de ene plaats betekent
echter in principe ook minder op een andere plaats, tenzij verondersteld wordt dat er thans sprake is van tijdverspilling. De commissie
geeft echter niet aan welke onderdelen uit het curriculum geschrapt kunnen worden.
Specialisatie
Hoewel de studie economie voller en breder wordt, gaat zij zich in de voorstellen van de commissie richten op een smaller terrein van de
arbeidsmarkt. Er moet immers een specialisatie ‘economisch onderzoek’ worden ingevoerd. Hier ontstaat dan ook de derde spanning in de
analyse van de commissie. Ten koste van een zwaarder curriculum worden de arbeidsmarktmogelijkheden ingeperkt in plaats van
verruimd. Uit tabel 1 bleek echter dat bij alle studie- en afstudeerrichtingen – zelfs bij econometrie – meer dan de helft van de
afgestudeerden buiten het onderzoeksveld werkzaam is. Dit uitwijksegment is om twee redenen van groot belang. Ten eerste kan een
student gedurende zijn opleiding tot de ontdekking komen dat hij niet in de wieg gelegd is voor het onderzoek. Ten tweede biedt de
arbeidsmarkt voor onderzoekers onvoldoende zekerheid voor werk, zodat zelfs degenen die wel onderzoeksambities hebben uit moeten
kunnen wijken naar andere beroepen. In de praktijk blijkt economie juist een goede toegang te bieden tot zowel onderzoeksbanen als
andere segmenten van de arbeidsmarkt. Vroegtijdige specialisatie maakt de student kwetsbaarder.

Tabel 1. Aandeel werkende afgestudeerden in een onderzoeksbaan
onderzoek

nietuniversitair

Bestuurlijke Informatiekunde
Econometrie
Algemene economie
Bedrijfseconomie:
Kosten, waarde, winst
Financiering
Organisatie
Marketing
Accountancy

universitair

33
23
43

4
19
4

33
28
37
13
23

totaal

38
41
47

2
2
1
1
0

35
30
38
14
23

Fiscale economie
Totaal

10
30

0
3

10
33

Het gaat hier om gegevens over alumni van een drietal faculteiten in 1994. Per studie- of afstudeerrichting is aangegeven welk
percentage van de afgestudeerden werk vond in een onderzoeksfunctie. Bron: G.W.M. Ramaekers, WO-scanner Economie 1994;
basismeting cohort ’93, ROA-R-1996/1, Maastricht.

Toelatingseisen
Ten vierde beveelt de commissie hogere ingangseisen voor de opleiding aan. Om het zwaardere curriculum te kunnen bolwerken, kunnen
alleen de betere leerlingen uit het VWO nog toegelaten worden. Echter, in eerste instantie leidt een strengere selectie alleen tot een
reductie van het aantal studenten. Gezien de verwachte vraag naar economisch geschoolden ligt dit niet voor de hand. Strengere selectie
aan de ‘onderkant’ leidt immers niet vanzelfsprekend tot een hogere instroom van getalenteerden.
Zelfs al zou men er in slagen leerlingen met meer talent naar de economie-studie te lokken dan nog hoeft dit gezien vanuit de
macrodoelmatigheid van het onderwijs geen verbetering te betekenen. Ten eerste zullen degenen die buiten de boot vallen een andere
studie moeten kiezen die hen wellicht minder goede perspectieven op de arbeidsmarkt zal bieden. Ten tweede is het de vraag bij welke
studierichtingen men de meer getalenteerden weet weg te kapen. Als dit bijvoorbeeld ten koste gaat van de instroom bij het technisch
onderwijs zal dit door vele anderen eerder als een verslechtering dan als een verbetering worden ervaren.
Conclusie
Concluderend kan gesteld worden dat de commissie wel heel gemakkelijk stelt dat bij de studie economie alles beter moet, zonder dat
duidelijk wordt aangegeven waarmee men deze verbeteringen wilt bewerkstelligen. Veel van de voorstellen van de commissie ter
verbetering van de economiestudie hebben ook een duidelijke keerzijde. Het economisch onderwijs moet echter roeien met de riemen die
het heeft. Dit betekent dat men moet proberen te bewerkstelligen dat iedere student – zowel de meer als de minder getalenteerde – zich
gedurende de opleiding zoveel mogelijk ontwikkeld als econoom om daarna in een breed beroependomein werk te kunnen vinden waar
vraag naar is, en waarin hij zich uiteraard verder kan ontwikkelen.
Zie in deze discussie ook:
» Ph.H. Franses en A.C.F. Vorst., Vijf jaar voor econometrie;
» en het naschrift.

Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur