Ga direct naar de content

De economen doen het verkeerd

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 19 1997

De economen doen het verkeerd
Aute ur(s ):
Pelle, E.S.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4098, pagina 221, 19 maart 1997 (datum)
Rubrie k :
Redactioneel
Tre fw oord(e n):
economie-beoefening

Is economie nog economie, of is het een bijzondere toepassing van wiskunde geworden? Eerder constateerden Van Dalen en Klamer
met schrik dat promovendi kennis van de wiskunde belangrijker vinden dan kennis van de economie 1, en nu komt Deirdre, voorheen
Donald, McCloskey met een boek vol kritiek op de werkwijze van economen 2. De zondeval der economen is een uitwerking van haar
oratie vorig jaar aan de Erasmus Universiteit: onder invloed van drie nobelprijswinnaars heeft de economie zich na de tweede
wereldoorlog in een geheel verkeerde richting ontwikkeld. Uit analyse van drie ‘zonden’ blijkt dat de methoden verkeerd zijn, en er
niets gered of bewaard kan worden. We moeten helemaal opnieuw beginnen.
De eerste zonde, toegeschreven aan Klein, betreft de betekenis van statistische significantie. Als economen de invloed van een aantal
variabelen (bijv. minimumloon, sociale zekerheid en opleidingsniveau) op de werkloosheid onderzoeken, dan wordt vaak geconcludeerd
dat de variabelen die in een regressie ‘significant’ blijken, ook de variabelen zijn die ertoe doen. Maar statistische significantie zegt
slechts dat we met een bepaalde zekerheid, 90, 95 of 99%, weten of het verband waar de gebruikte data op wijzen in de werkelijkheid niet
gelijk is aan nul. Significantie zegt iets over de scherpte van de meting, maar niets over de betekenis van de resultaten. Toch vond
McCloskey dat in 70% van de hoofdartikelen in de American Economic Review de (economische) conclusie geheel gebaseerd is op de
statistische significantie (blz. 48).
De tweede zonde is terug te voeren op Samuel-son. Hij cultiveerde de methode om economische problemen te vertalen in modelmatige,
wiskundige problemen. De eigenschap van modellen is dat als de veronderstellingen gemaakt zijn, de uitkomst met wiskundige logica
vastligt. En omgekeerd: iedere uitkomst kan bereikt worden, als men maar bepaalde uitgangspunten kiest. Veel economisch onderzoek
bestaat nu uit het maken van modellen of lichte aanpassingen aan modellen, om te tonen dat bij verschillende veronderstellingen
verschillende uitkomsten worden bereikt. Zinloos, volgens McCloskey, om hier energie aan te besteden zolang je niet weet welke
veronderstellingen de geldige zijn.
Als de model-uitkomsten zo irrelevant zijn, noopt dat tot voorzichtigheid bij het gebruik ervan. Maar dat doen economen niet: de derde
zonde is die van het geloof in de maakbare samenleving. Het geloof van Tinbergen in de voorspelbaarheid van economische verbanden,
zodat de overheid bij beleidsmaatregelen van te voren kan weten wat de effecten zijn, en ze in kan zetten om gewenste uitkomsten te
bereiken. Het argument van McCloskey is hier een bewijs uit het ongerijmde: als economen zo goed voorspellen, zouden ze ongelofelijk
rijk kunnen worden en dat zijn ze niet.
Treurig concludeert zij vervolgens dat de drie behandelde zonden uit de jaren dertig voortkomen uit de ambitie om de maatschappij te
mechaniseren, en dat dit geen werkbare ambitie is gebleken. Met name het geloof in de maakbare samenleving roept bij de Chicagoeconome ook ethische bezwaren op, tegen de ‘sociale technocratie’ waarin de vrijheid van het individu niet centraal staat. De drie punten
van kritiek bij elkaar maken volgens McCloskey dat de economie-beoefening sinds de tweede wereldoorlog niet meer dan een (nutteloos)
spelletje is.
Dat de drie zonden een zonde zijn, valt moeilijk te bestrijden. Maar om te concluderen dat de economie van na de tweede wereldoorlog
geheel verkeerd is geweest, moet ook de vraag beantwoord worden in hoeverre economen zich er aan bezondigen. Bij het eerste punt
van kritiek, het verkeerd gebruiken van statistische significantie, heeft McCloskey dat zelf onderzocht. Bij de tweede zonde, verkeerd
gebruik van modellen, is het moeilijker te bepalen hoe ‘schuldig’ de economen precies zijn. Een wetenschap zal niet gauw zonder modellen
kunnen, om de werkelijkheid te abstraheren en zo verbanden scherper te zien. Het gaat mis als het gebruik ervan ontaardt in ‘modelleren
om het modelleren’, als er meer aandacht is voor de uitkomst van het model dan voor de toepasbaarheid. In economisch onderzoek
komen beide manieren van modelgebruik voor. Het derde punt, dat economen zich bezondigen aan het geloof in de maakbare
samenleving, is niet overtuigend. Het geloof in de volledig maakbare samenleving is een sekte geworden, waar nog maar weinig mensen
zich toe bekennen. Dat geldt voor de architectuur, waar nu anders gebouwd wordt dan vlak na de oorlog (McCloskey geeft zelf het
voorbeeld van Rotterdam) net zo goed als voor de economie.
Dat maakt dat er op de donderpreek meerdere reacties mogelijk zijn. Zij die de ‘moderne economie’ in ere willen laten, kunnen betogen dat
McCloskey economen op de brandstapel legt met onvoldoende bewijs. Zij die weinig ophebben met economie, kunnen met dit boek in de
hand pleiten voor afschaffing, of op z’n minst een radicaal andere aanpak. Anderen kunnen kritischer worden bij het gebruik van
significantie-toetsen en modeluitkomsten. Want dat het allemaal verkeerd is wat economen doen, dat is wat overdreven. Maar iets van de
hier aan de kaak gestelde zonden is wel herkenbaar

1 H.P. van Dalen en A. Klamer, Telgen van Tinbergen, Balans, 1996, blz. 272.
2 D. McCloskey, De zondeval der economen (vertaling van The vices of economists; the virtues of the bourgeoisie , door H. van Dalen),
Amsterdam University Press, 140 blz., f. 29,50.

Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur