Ga direct naar de content

De derde weg van Zweden

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 30 1985

Internationaal

De derde weg van Zweden
PROF. DR. G. VANDEWALLE*

Inleiding
Zweden is in Europa steeds een buitenbeentje geweest. In 1972 was bij voorbeeld
het Zweedse nationale inkomen per hoofd
van de bevolking met $ 5.100 het hoogste
van West-Europa en benaderden dicht dat
van de Verenigde Staten ($5.600 per
hoofd) 1). Dit kon niet alleen worden toegeschreven aan het feit dat Zweden zich
buiten de twee wereldoorlogen kon houden, maar ook aan de gelukkige combinatie van een efficiente vrije-markteconomie
met ontwikkelde economische en sociale
structuren die de economische vooruitgang
bevorderen en de sociale vrede handhaven.
Volgens W. Chields scheen Zweden de gelukkige middenweg tussen kapitalisme en
collectivisme te hebben gevonden 2).
Sedert een tiental jaren is de economische recessie echter ook in Zweden merkbaar: de inflatie is hoog (van oktober 1982
tot oktober 1983 een stijging van 8,8%) 3),
een tekort op de lopende rekening van de
betalingsbalans (in 1982 Ecu 3,6 mrd. of
wel 3,5% van het bruto binnenlands produkt (bbp) tegen marktprijzen) en een grote staatsschuld (eind 1981 Ecu 47,2 mrd.,
47% van het bbp tegen marktprijzen) 4).
De zware interestlast droeg ertoe bij dat de
regering er niet in slaagde haar begroting in
evenwicht te brengen. De hieruit ontstane
druk op de wisselkoers heeft ertoe geleid
dat de Zweedse munt in de loop van amper
vijf jaar drie maal met vrij grote percentages werd gedevalueerd: in augustus 1977
met 10%, in September 1981 met 10% en in
oktober 1982 met 16% 5).
Alles wees crop dat Zweden in 1981 1982 in een economise!! dal was terechtgekomen. Weliswaar was de werkloosheid
volgens de officiele gegevens gering* maar
er meet rekening worden gehouden met het
feit dat een groot aantal arbeidskrachten in
hetscholingsprogramma’s emplooi vond.
Begin 1982 werd geschat dat het werkelijke
werkloosheidspercentage na deze correctie
ongeveer 16% van de actieve bevolking
zou zijn geweest 6).
In dit artikel wordt nagegaan hoe het zo
ver kon komen en wat de sociaaldemocratische regering van Olof Palme sedert het begin van haar bewind in oktober
1982 heeft ondernomen om deze toestand
te verhelpen.
ESB 30-1-1985

De oorzaken van de economische teruggang
De economische teruggang in Zweden is
toe te scrijven aan drie basisfactoren.
De geringe omvang van de binnenlandse
markt
Zweden telt slecht 8,3 mln. inwoners,
zodat de binnenlandse markt aan de Industrie slechts beperkte industriele afzetmogelijkheden biedt. Het op 3 mei 1960 in
werking treden van de EFTA (European
Free Trade Area) gaf Zweden het grote
voordeel dat het vrij zijn industriele produkten naar het Verenigd Koninkrijk kon
uitvoeren. Sinds het Verenigd Koninkrijk
is toegetreden tot de EG is de betekenis van
dit voordeel evenwel in sterke mate verminderd, omdat sindsdien ook de industriele produkten van de EG-landen vrije
toegang hebben tot de Britse markt. Vooral de Duitse Bondsrepubliek is op het gebied van staal- en chemische produkten een
ernstige concurrent geworden. Het is dan
ook niet toevallig dat de uitvoer van Zweden kort na de toetreding van het Verenigd
Koninkrijk terugliep en ook de economische groei in sterke mate verminderde. Van
1960 tot 1970 steeg het bruto binnenlands
produkt per inwoner met 4,6% per jaar,
van 1970 tot 1980 was de stijging nog
slechts 2% 7). Ook de inflatie nam toe: van
1965 tot 1969 stegen de consumptieprijzen
met gemiddeld 3,8% per jaar, van 1971 tot
1980 met 9% 8);
Het beleid van volledige werkgelegenheid
Van 1932 tot 1976 is continu een sociaaldemocratische regering aan de macht geweest. De volledige werkgelegenheid stond
hoog in het vaandel van de regering geschreven 9). In de eerste plaats geschiedde
dit door het voeren van een belastingpolitiek: er werd belasting geheven op investeringen in perioden van hoogconjunctuur
(12%) en subsidies toegekend ten tijde van
een recessie. Na 1958 werd evenwel alleen
nog een belasting geheven op investeringen
in gebouwen in de dienstensector en op investeringen van de lagere overheden. De
particuliere investeringen werden vanaf
1955 zoveel mogelijk beinvloed door mid-

del van de z.g. investeringsfondsen: aan de
particuliere firma’s werd toegestaan een
groot deel van hun winst voor belasting te
reserveren voor investeringen. Van dit gereserveerd bedrag moest 46% op een geblokkeerde rekening bij de centrale bank
worden gestort. In de recessie mochten de
gereserveerde fondsen ten bate van investeringen worden vfijgemaakt. Zo kan een
keynesiaanse stabilisatiepolitiek worden
gevoerd 10).
Van 1969 tot 1971 heeft de sociaaldemocratische regering een restrictief beleid gevoerd om de inflatoire druk uit
hoofde van de hoogconjunctuur, af te
zwakken 11). In perioden van langdurige
hoogconjunctuur was de verleiding evenwel groot om belastingverlagingen of verhogingen van bepaalde uitgaven toe te
staan en een iets groter deel van de openbare investeringen met leningen te financieren. Deze ontwikkeling deed zich o.a. voor
in 1972 -1973 toen de regering ondanks de
Internationale hoogconjunctuur een fiscaal-expansief beleid voerde, dat zij ten tijde van de recessie in 1974 — 1976 voortzette
12). Dit moest uiteraard, over lange termijn beschouwd, leiden tot een overmatige
groei van de schuldenlast, en tot een stijging van de lonen. Wat dit laatste betreft,
bleek dat tijdens de hoogconjunctuur het
aantal onbezette arbeidsplaatsen ongeveer
het dubbele bedroeg van het aantal werklozen en deze situatie leidde tot een loonstijging van lOa 11% per jaar 13). De regering
trachtte deze kosteninflatie af te remmen
door er bij de vakbonden op aan te dringen
hun looneisen te beperken. Dit leidde evenwel tot ,,produktiviteitsinflatie”, omdat
de verkoopprijs van veel produkten op de
wereldmarkt werd bepaald en loononderhandelingen tussen vakbonden en werkgevers in die sectoren plaatsvonden die het
meest aan de buitenlandse mededinging
waren blootgesteld en de loonovereenkomsten in de andere sectoren op deze

* De auteur is verbonden aan het Rijksuniversitair Centrum Antwerpen.
1) A. Lindbeck, Swedish economic policy, Londen, Basingstoke, 1975, biz. 1.
2) W. Chields, Sweden, the middle way, 1974.
3) Economic and financial indicators, The Economist, nr. 26, november 1983, biz. 115.
4) Basisstatistieken van de Gemeenschap,
Luxemburg, 1983, biz. 39, label 2.1, biz. 68, tabel 2.26 en biz. 83, label 2.36.
5) Skandinaviska Enskilda Banken, Some data
about Sweden 1983 – ’84, Golenburg, biz. 33.
6) How many unemployed?, Marketplace Sweden, juli/seplember 1982, biz. 11.
7) Ulf Jakobsson, Economic developmenl in
countries wilh large public deficits, Skandinaviska Enskilda Banken Quarterly Review, 1983, nr.
1, biz. 20.

8) Idem en Skandinaviska Enskilda Banken,
op. cil., biz. 12.

9) A. Lindbeck, op.cil., biz. 23.
10) Idem, biz. 97-99.
11) E. Lundberg, Sweden’s economic crisis in
historical perspective, Skandinaviska Enskilda
Banken Quarterly Review, 1983, nr. 3, biz. 54.
12) Idem.

13) A. Lindbeck, op.cil., biz. 153.
115

eerste akkoorden werden afgestemd 14). In

door de meeste conservatieve regeringen in

conservatieven, de centrumpartij en de li-

het z.g. Noorse ,,Aukrustmodel” en het
Zweedse EFO-Rapport (naar de beginletters van de auteurs, Edgren, Faxen en Odh-

West-Europa werd gevoerd, scheen in

beralen over 175 zetels tegen 174 voor de
sociaal-democraten en communisten: een
meerderheid van slechts 6en zetel. Niettemin vormde Falldin een nieuwe regering

Zweden volledig verantwoord gezien het

ner) werd crop gewezen dat dit moest lei-

overmatig oplopen van de inkomensbelastingen, maar was, zoals zal blijken uit

den tot kosteninflatie. In de exporterende
en importvervangende sectoren zijn name-

de volgende paragraaf, niet zo gemakke-

die steunde op deze zwakke meerderheid,

lijk te realiseren.

maar zich voornam een zeer gematigd beleid te voeren. Toen de leiding van de con-

lijk de produktiviteitsstijging het grootst
en is dus de ruimte voor een loonsverhoging het grootst. De uniforme loonsverhoging leidde in de overige sectoren echter tot

servatieve partij aandrong op belastingvermindering weigerde Falldin hierop in te
gaan, maar sloot met de sociaal-democra-

De centrum-rechtse regeringen

prijsstijgingen 15), die weer tot looneisen

Falldin kan zijn belofte om het aantal

ten een overeenkomst af om verlaging van

van werknemers in de sterke sectoren leidden enz. Het gevolg was dat in Zweden een
loonexplosie plaatsvond: in de openbare

kerncentrales te beperken, echter niet na-

de inkomstenbelastingen uit te stellen tot
na nieuwe parlementsverkiezingen 20).
Hierop trok de conservatieve partij zich terug uit de regering maar bleef deze verder

sector stegen de loonkosten in 1975 met ongeveer 20% en in 1976 met 17% 16). Geen

wonder dat om het evenwicht te herstellen
een reeks devaluaties van de Zweedse

komen. Immers, het land kende in 1977
een verergering van de economische reces-

sie. De particuliere scheepsbouwmaatschappijen werden bedreigd met een faillis-

kroon noodzakelijk was, die evenwel ertoe

sement en moesten door de overheid worden gegroepeerd en overgenomen in een
overheidsbedrijf dat op 1 juli 1977 tot

leidden dat de inflatie verder werd aange-

stand kwam. Volvo, het voornaamste in-

wakkerd.

dustriele bedrijf kondigde een sterke daling van zijn winsten aan en een substantiele vermindering van zijn produktie. Het
concern van staatsmijnen ZKAB ging over

passief steunen.
De centrum-liberale regering Week even-

wel niet in staat op te tornen tegen de verr
slechtering van de economische situatie in-

gevolge de tweede oliecrisis. Alle belofteii
ten spijt voorzag de begroting van

Zweden heeft geen oliebronnen en on-

tot massale afstotingen en de overheid was

dervond dus in 1974-1975 de weerslag

van de stijging van de olieprijzen. Dit kon

verplicht haar programma’s van herscholing van werkloze arbeidskrachten op te

1982- 1983, waarvan de uitvoering startle
op 1 juli 1982, in een tekort van Sk 82,6
mrd. of 13% van het bruto Rationale produkt 21). Dit maakte het de conservatieve
(herdoopt tot gematigde) partij moeilijker
de minderheidsregering verder te onder-

De sterke stijging van de energieprijzen

niet worden opgevangen door een stijging

voeren om een te sterke stijging van de

steunen en in oktober 1982 moest Falldin

van de export vanwege de overmatige stijging van de lonen en dus de kostprijzen van

werkloosheid te voorkomen. In deze om-

aftreden en vonden vervroegde verkiezin-

standigheden scheen het niet verantwoord

gen plaats. De conservatieven werden weer

de Zweedse produkten. Het gevolg was

de handelsbalans die in 1977 een tekort

enerzijds een sterke dating van de winst-

vertoonde van ongeveer Sk 6 mrd. 17) nog

de grote overwinnaars maar ten koste van
de twee andere centrum-rechtse partijen.

marges van de exporterende bedrijven en
anderzijds een groter tekort op de handels-

zwaarder te belasten door de produktie van

De conservatieven behaalden 86 zetels

kernenergie stop te zetten en de olie-invoer

balans. Ook deze ontwikkeling dreigde een

te verhogen. Falldin vond bij zijn regeringspartners niet de nodige steun om zijn

(voordien bezaten ze er 73), de centrumpartij viel terug op 56 zetels (voordien 64)
en de liberalen waren de grote verliezers

cumulatief karakter te krijgen omdat de
hoge Zweedse lonen de grote multinationale ondernemingen verdreven en daardoor

anti-nucleair programma door te voeren en

deden stijgen. Dit leidde op zijn beurt tot

moest op 5 oktober 1977 aftreden. Hij
werd opgevolgd door de leider van de liberate partij Ola Willsten. Deze partij be-

verhoging van de belastingen en tot nog
sterkere loonsverhogingen om de koop-

schikte slechts over 39 zetels in het parlement, maar ontving passieve steun van de

kracht te handhaven.
De Zweedse sociaal-democratische regering hoopte de druk van de hogere olieprijzen te matigen door het aandeel van de olie
in het totale energieverbruik te verminderen en door het aantal kerncentrales uit te
breiden. Dit leidde evenwel tot heftig verzet van de milieubeweging, die vooral bij

Centrumpartij

de werkloosheid en het begrotingstekort

de jeugd veel aanhang heeft. De leider van

en

van

de

sociaal-

democraten. Willsten had het geluk dat
1978 in West-Europa in het algemeen en in

Zweden in het bijzonder een jaar was van
economische opleving waardoor de export
steeg en de werkloosheid verminderde.

Zijn regering voerde geen spectaculaire
hervormingen door en kon dus stand hou-

de centrumpartij, Thorbjorn Falldin, hield

op 166 zetels tegen 154 bij de vorige verkiezingen en de communistische partij behield

haar 20 zetels, zodat beide linkse partijen
over een meerderheid beschikten. Er werd
een sociaal-democratische minderheidsregering gevormd onder leiding van Olof
Palme. Deze wilde economisch herstel ver-

wezenlijken volgens een nieuwe formule
die een soort middenweg moest vormen
tussen enerzijds een restrictief monetair en
fiscaal beleid, zoals voorgestaan door de

den tot de verkiezingen van September
1979. Onderwijl bleef evenwel het aandeel

voor dat in plaats van te investeren in kerncentrales de regering alternatieve energie-

met slechts 21 zetels meer tegen 38 voordien. 22).
De sociaal-democratische partij kwam

van de overheidsuitgaven in het bruto bin-

nenlands produkt verder stijgen: 31,4% in

bronnen moest ontwikkelen zoals zonne-

1960-1962, 61,1% in 1977-1979 18).

energie, geothermische energie en wind-

Voor het budgettair jaar 1978 -1979 over-

energie. Hiermee trok hij veel jonge kiezers
die hem, bij de verkiezingen van September

troffen de uitgaven de inkomsten met ongeveer Sk 30 mrd. of wel 26,9% 19). Er was

1976, de overwinning bezorgden. De sociaal-democratische partij verloor vier zetels en kon zelfs met de steun van de communistische partij (17 zetels) geen meerderheid behaalden, zodat de sociaal-democratische regering moest aftreden.
Falldin vormde met de conservative en
de liberate partij een coalitieregering die
over een krappe meerderheid beschikte in
het parlement (180 zetels op het totaal van
349). Falldin nam zich voor niet alleen de
uitbreiding van het aantal kerncentrales af
te remmen, maar ook de overheidsuitgaven te verminderen, ten einde de begroting
in evenwicht te brengen en belastingverlaging mogelijk te maken. Dit beleid, dat

niet langer ruimte voor belastingverminde-

116

ring en dit lokte meer en meer verzet uit

van de conservatieve partij die in haar verkiezingspropaganda op de vlucht van

Zweedse burgers met een hoog inkomen
naar het buitenland wees.
Het was trouwens de conservatieve par-

tij die de verkiezingen van September 1979
won, zij zag haar stemmenpercentage toe-

nemen van 15,6 bij de verkiezingen van
1976 tot 20,4 in 1979. De sociaal-democraten, die hadden gehoopt samen met de
communisten opnieuw een parlementaire
meerderheid te heroveren, moesten genoe-

gen nemen met een kleine winst (43,5% tegen 42,9% in 1976). Samen beschikten de

14) Zie: P. Streeken, Prices and productivity,

labour and inflation, Kyklos, 1962, biz.
726-727.
15) P. Meyerson, The welfare state in crisis –

the case of Sweden, Federation of Swedish In^
dustries, Stockholm, 1982, biz. 29, voetnoot 1.
16) A. Lindbeck, op.cit., biz. 158-159.
17) Encyclopaedia Brittannica, Book of the
year 1977, biz. 645.

18) F. Could, The development of public expenditure is Sweden. A comparative view, Skandinaviska Enskilda Banken Quarterly Review,
1982, nr. 3, biz. 74.
19) Encyclopaedia Brittannica, Book of the

year 1980, biz. 645.
20) When no means yes, The Economist, 23 mei
1981, biz. 60.

21) W. Dullforce, Swedish coalition fails to
curb budget deficit, Financial Times, 12 januari
1982, biz. 2.

22) Skandinaviska Enskilda Banken Quarterly
Review, op.cit., biz. 9.

monetaristen, en anderzijds een expansie-

loonbelasting. Deze fondsen worden be-

bruik maakt om de overheidssector uit te

ve monetaire en fiscale politick zoals ver-

heerd door beheerraden waarvan de leden

dedigd door de meeste neo-keynesianen.

worden benoemd door de regering en
waarin vertegenwoordigers van de vakbonden over een meerderheid beschikken.
De fondsen moeten met de ontvangen gelden aandelen kopen van particuliere bedrijven. Ze mogen van elk bedrijf tot 8%

breiden en de macht van de grote Zweedse
multinationale ondernemingen te beper-

De politick van de derde weg
Olof Palme ging uit van de constatering
dat een land met een open economic zoals
Zweden zich niet een grote economische

van het aandelenkapitaal kopen, zodat ze

groei kan veroorloven indien deze niet met

neming kunnen verwerven 27). Omdat de

samen een aandeel van 40% in een onder-

een directe toename van de export gepaard

aandelen van vele grote bedrijven ver-

gaat. Immers, een grote economische groei

spreid zijn over het publiek en slechts een

leidt tot meer import. Wordt deze groei
niet vergezeld van een toename van de export, dan ontstaat een groot handelsbalanstekort dat moet worden gedekt door

10 a 20% van het totale kapitaal op de aandeelhoudersvergaderingen is vertegen-

kapitaalinvoer. Dit leidt tot een stijging
van de rentevoet en dus tot het afremmen
van de investeringen en van de economische groei.
Om de Zweedse export te stimuleren

woordigd, houdt dit in dat de vakbonden
wel eens grote macht zullen kunnen gaan
krijgen in ondernemingen.
Gevreesd werd dat dit vele grote Zweed-

se ondernemingen ertoe zou aanzetten zoveel mogelijk kapitaal in het buitenland te
beleggen. Op korte termijn is de weerslag

werd onmiddellijk na het aantreden van de

van de maatregelen op de beurs evenwel

regering een devaluatie van de Zweedse

gunstig gebleken. De speculanten weten

kroon doorgevoerd van iets minder dan

dat omdat de fondsen verplicht zijn aandelen van Zweedse bedrijven ter beurze te ko-

16%. Hierdoor werd de export in sterke
mate aangewakkerd en de import afgeremd. Het tekort op de lopende rekening
van de betalingsbalans daalde van 3,6%
van het bruto nationaal produkt in 1982 tot
I,2% in 1983 en voor 1984 wordt voorzien
dat het slechts 0,1% meer zal bedragen 23).
Het exportvolume nam in 1983 toe met
II,5% en voor 1984 is een nieuwe stijging
voorzien van 7,5%. De industriele produktie steeg van September 1982 tot September
1983 met 6,1%, en van augustus 1983 tot
augustus 1984 met 9,8%, en dit nadat zij in
de periode 1976- 1982 was gedaald met
4% 24).
Palme heeft begrepen dat het evenwel

pen, de koersen veeleer zullen stijgen dan
dalen. Pas in de lente van 1984, toen de regering een herziening van de prijzen en dividenden invoerde, kende de beurs een
koersdaling met ongeveer 12% in drie
maanden. Deze daling, die volgde op een
doorlopende stijging vanaf 1980, bracht de
koersen van de meeste aandelen op een rea-

listischer niveau en moet dus als gunstig
worden beschouwd 28). De stijging van de
reele inkomens werd behalve door de loonmatiging ook afgeremd door afschaffing
van de subsidies op een reeks van voedingsmiddelen, verhoging van de patie’ntenbijdragen in de medische kosten en be-

niet voldoende is om stabiel economisch

vriezen van de pensioenen na de devaluatie

herstel te bereiken door middel van een devaluatie. Er moet worden voorkomen dat
de grotere export door zijn multipliereffect leidt tot zo’n sterke groei van de in-

29).
Al deze maatregelen hebben ertoe bijgedragen dat het tekort op de begroting verminderde. Het daalde van Sk 86,6 miljard

komens dat ook de binnenlandse vraag

in 1982-1983 tot Sk 84,9 miljard in

naar goederen en diensten snel stijgt. Deze
groei leidt immers in een situatie waarbij
door de lagere waarde van de Rationale
munt alle importprijzen toenemen gemakkelijk tot een inflatoire spiraal van prijzen
en lonen. Om dit te beletten vroeg de regering aan de vakbonden hun looneisen voor
1983 te matigen tot 6%, in ruil voor steun
aan een wet die de vorming van ,,werkne-

1983-1984. Voor 1984- 1985 werd in januari 1984 een verdere daling voorzien tot
Sk 80,8 miljard of 10,8% van het bruto
binnenlands produkt tegenover 13,4% in
1982-1983 30). Door het conjunctuurherstel en de stijging van de overheidsin-

mrd. 31) zou bedragen of ongeveer 9% van

mersfondsen” uit de opbrengst van specia-

het bruto binnenlands produkt. Dit alles

le belastingen op particuliere firma’s.

zou de indruk wekken dat Olof Palme’s
derde weg zal eindigen in een succes. Tij-

ken. De vertegenwoordigers van de rechtervleugel zien geen heil in nationalisaties.
Zij verwachten daarvan dat ze zullen leiden
tot een personeelsbeleid (gekenmerkt door
overmatige personeelsbezetting, te grote
loonsverhogingen enz.) in de genationaliseerde sectoren, dat verliezen in de hand
werkt, die dan zullen moeten worden gedekt door de overheid.
Ze kunnen hierbij verwijzen naar de ervaringen met de staatsholding Statsforetag, in 1969 opgericht door de toenmalige
sociaal-democratische regering en belast
met het beheer over overheidsbedrijven zoals de nationale tabaksmaatschappij en
over ondernemingen waarin de overheid
participaties nam om ze van de ondergang
te redden. Begin 1980 bezat de Statsforetag
reeds deelnemingen in niet minder dan dertig vennootschappen; ze moest haar globale verlies- en winstrekening in dat jaar afsluiten met een globaal verlies van Sk 509
mln. omdat de winsten behaald in de gezonde bedrijven niet opwogen tegen de verliezen die de groep leed in de zieke ondernemingen. Van 1969 tot 1980 is Statsforetag
er slechts tweemaal in geslaagd, nl. in 1973
en 1975, enig dividend uit te keren 32). Zoals Per Skold, de beheerder van Statsforetag van 1971 tot maart 1982, in een artikel
in het tijdschrift van Skandinaviska Enskilda Banken aantoonde, kon Statsforetag
geen gunstige bedrijfsresultaten behalen
omdat de groep regelmatig rekening moest
houden met problemen van de werkgelegenheid in probleemgebieden 33).
Olof Palme, die steeds een meester is geweest in het verzoenen van de uitersten,
heeft de twee vleugels van zijn partij in
1983 kunnen samenhouden door het combineren van een restrictief inkomensbeleid

Door de hoge winsten behaald door exporterende bedrijven extra te belasten, zou belet worden dat deze bedrijven te veel profi-

teren van het gevoerde inkomensbeleid en
zpu een deel van deze extra winsten ten
goede zou komen aan alle werknemers 25).
Deze wet werd ondanks sterke oppositie

komsten werd in april 1984 geraamd dat
het budgettair tekort nog slechts Sk 67,2

dens de lente en zomer van 1984 zijn er
evenwel opnieuw onweerswolken verschenen aan de Zweedse horizon die dit succes
op losse schroeven zetten.

van de ondernemersorganisaties (op 4 ok-

De strijd tussen links en rechts binnen de

tober 1983 organiseerden ze een manifesta-

sociaal-democratiscbe partij

tiete Stockholm waarbij ongeveer 100.000
ondernemers opkwamen 26)) in december

1983 in het Zweedse parlement goedgekeurd. Tot 1990 zal op grond van deze wet

Zoals vele Westeuropese socialistische
partijen wordt de Zweedse sociaal-

democratische partij geconfronteerd met

ieder jaar maximaal Sk 2 mrd. naar de vijf
regionale werknemersfondsen gaan. Deze

een doorlopende strijd tussen haar linkeren haar rechtervleugel. De aanhangers van

subsidies worden gefinancierd uit de opbrengst van een overwinstbelasting en de

de linkervleugel verlangen dat de regering

ESB 30-1-1985

van haar sterke positie in het parlement ge-

23) K. Done, Swedish recovery exceeds all expectations, Financial Times, 26 april 1984, biz.
3.
24) Idem; Economic and financial indicators,
The Economist, 26 november 1983, biz. 115;
The Economist, 3 november 1984, biz. 109 en;
Profiting from a cheaper krona, The Economist,
27 oktober 1983, biz. 76.
25) Over de ideologische betekenis van de
,,werknemersfondsen”, zie P. Bernstein, Egali-

tarianism and work in Sweden, Skandinaviska
Enskilda Banken Quarterly Review, 1982, nr. 3,
biz. 71.
26) Olof has Sweden’s bosses wringing their

hands, The Economist, 10 december 1983, biz.
64.
27) Those funds, The Economist, Survey Sweden, 6 oktober 1984, biz. 18.
28) Bullfrog market, The Economist, Survey
Sweden, 6 oktober 1984, biz. 13.
29) K. Done, Devaluation restores competitive
edge, Financial Times, 25 januari 1984, biz. III.
30) Idem.

31) K. Done, Swedish recovery exceeds all expectations, Financial Times, 26 april 1984, biz.
3.
32) W. Dullforce, A plea to isolate social costs,
Financial Times, 14 juli 1980, biz. 8.
33) Per Skold, The state as entrepreneur. Some
lessons and viewpoints, Skandinaviska Enskilda
Banken Quarterly Review, 1982, nr. 1, biz. 9.
117

gericht op het in evenwicht brengen van de
begroting en de handelsbalans met het beperken van de macht der grote corporaties
door zijn wet op de ,,werknemersfondsen”. Nu laatstgenoemde wet aangenomen
is en, zoals te verwachten was, blijkt dat zij
slechts op lange termijn enige wijziging
kan brengen in de machtsverhoudingen

tussen werknemers en werkgevers, begint
de linkervleugel zich opnieuw te roeren.
Vooral de minister van Financien Kjell-

Olof Feldt is de zondebok geworden van de
linkse sociaal-democraten omdat hij door
zijn pogingen om de begroting in evenwicht te brengen verplicht is er voor te plei-

ten de sociale uitgaven meer en meer te beperken. Ook de minister van Landsverdediging Anders Thurnborg is weinig geliefd,

daar hij de stelling verdedigt dat Zweden
zich goed moet bewapenen om zijn neutra-

liteitspositie te verdedigen 34).
Palme krijgt ook niet meer de steun van
de vakbonden die hij nodig heeft voor de
voortzetting van zijn inkomensbeleid. Deze hebben vastgesteld dat de wet op de

,,werknemersfondsen” niet heeft belet dat
vele grote ondernemingen hun dividenden
hebben verhoogd en wensen nu hun deel
van de koek. De ondernemersorganisatie
SAP heeft het de vakbonden gemakkelijk
gemaakt de normen inzake loonsverlagingen verdedigd door de overheid te ontwij-

ken door aan te dringen op loonakkoorden
per sector in plaats van op een nationaal
akkoord 35). Dit betekent dat de weg werd
geopend naar hoge loonsverhogingen in d.e
bloeiende exporterende sectoren, wat

uiteraard ook hogere looneisen uitlokte in
de andere sectoren. Van juli 1983 tot juli
1984 stegen de nominale lonen in de
Zweedse industriele sector met 8,9%, maar
tijdens de laatste drie maanden bedroeg de
stijging omgerekend op jaarbasis niet minder dan 27,4% 36).

met de ,,monetaristische oplossing” zoals
nagestreefd door Thatcher in GrootBrittannie heeft de Zweedse methode het
voordeel dat zij geen desindustrialisatie-

Een dergelijke loonexplosie wakkert de

proces op gang brengt dat leidt tot overma-

inflatie opnieuw aan. Van mei 1984 tot heden werd die afgeremd door een streng

tige werkloosheid.
Om te slagen vereist de politick van exportgeleide groei evenwel een grote discipline van de sociale partners, die geduren-

prijsbeleid (de consumentenprijzen van
eind juli tot eind September slechts stegen
met een jaarlijks percentage van Amper
4,4% 37)). Het is evenwel een bekend feit

dat een streng prijsbeleid niet tot in het oneindige kan worden volgehouden, omdat
het leidt tot daling van de ondernemerswinsten en uiteindelijk tot demdustrialisatie en stijgende werkloosheid. Het vrijge-

maar 98,5% van de Belgische, tegen
130,4% voor de Amerikaanse en 114,0%

voor de Duitse 38).
De toekomst zal uitwijzen of deze verslechtering van de concurrentiepositie zal
leiden tot een mislukking van het experiment van de ,,derde weg”.

G. Vandewalle

de een overgangsperiode van twee a drie
jaar hun leden in bedwang moeten houden

om te beletten dat de hoge invoerprijzen als
gevolg van de devaluatie leiden tot sterke
loonsverhogingen en een algemene infla-

tie. Lukt dat, dan is de kans groot dat door
de uitbreiding van de export en produktie

ven van de prijzen na een langdurige

in de diverse sectoren zulke grote produkti-

prijsstop veroorzaakt in de regel een prijsexplosie, die o.a. het beleid van exportge-

viteitsstijgingen optreden dat voldoende
ruimte ontstaat voor loonsverhogingen
zonder dat de inflatie daardoor oploopt.
De stijging van de inkomens laat dan toe

leide expansie in gevaar brengt.

dat de exportgeleide groei wordt onBesluit

dersteund door een expansie van de binnenlandse vraag. In Zweden ziet het er

Olof Palme’s ,,derde-weg”-politiek van
exportgeleide groei gekoppeld aan prijs- en
inkomensmatiging is een belangwekkend
experiment omdat het ook door andere

lonen bij de hogere prijzen en winsten te

34) The new politics, The Economist, Survey,

snel en te groot is geweest. Volgens de

Sweden, 6 oktober 1984, biz. 7.

landen met open economie zou kunnen

1984 de arbeidskosten per uur in de ver-

worden toegepast. Ten opzichte van een

werkende Zweedse nijverheid in 1984
103,7% bedragen van de Belgische, en

neo-keynesiaans beleid zoals dat van Mitterrand in Frankrijk van juni 1981 af tot

evenwel naar uit dat de aanpassing van de
prognose van de Kredietbank zouden in

daarmee na die van de Verenigde Staten

maart 1983, biedt deze ,,derde weg” het

(137,4%) en die van de Duitse Bondsrepu-

voordeel dat zij niet leidt. tot een onhoud-

bliek (111,2%) de hoogste ter wereld zijn.

baar handelsbalansdeficit. In vergelijking

In 1983 bedroegen deze Zweedse lonen nog

118

35) K. Done, Swedish employers buck the wage

system, Financial Times, 11 oktober 1983, biz.
2.
36) Economic and financial indicators, The
Economist, 10 november 1984, biz. 95.
37) Idem.
38) Conjunctuurexpansie zonder consumenten,

Weekberichten van de Kredietbank, 10 augustus
1984, biz. 3, label HI.

Auteur