Ga direct naar de content

De arbeidsmarkt in 1996 en 1997

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 28 1996

De arbeidsmarkt in 1996 en 1997
Aute ur(s ):
Centraal Planbureau (auteur)
Bron: Centraal Planb ureau, Macro Economische Verkenning 1997.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4073, pagina 782, 18 september 1996 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt, mev, nederlandse, economie

Een beeld van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, ontleend aan de Macro Economische Verkenning van het Centraal Planbureau.
Arbeidsvraag
De werkgelegenheidsgroei houdt aan. Na het krachtige herstel dat vorig jaar is ingezet, wordt in 1996 en 1997 met een verdere groei
van ruim 100.000 banen per jaar gerekend (zie tabel 1). Deze ontwikkeling is in lijn met de voortgaande economische groei Het
aantal openstaande vacatures steeg in het eerste kwartaal van dit jaar tot boven de 70.000, het hoogste cijfer sinds jaren. Achter deze
ontwikkeling gaat een toenemende dynamiek schuil, want zowel de ontstane als de vervulde vacatures laten een groei zien.

Tabel 1. Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt 1990-1997, x 1.000 personen
1990
niveau
Werkgelegenheid
arbeidsjaren
personen totaal
personen vanaf 12 uur
Beroepsbevolking
Werkloze beroepsbev.
Werkloosheidsuitk.

5.203
6.240
5.574
5.993
419
575

1991

1992

1993

1994

1995

1996

1997

7
45
9
75
67
113

103
124
101
87
-14
12

84
136
110
77
-33
– 19

90
133
103
68
-35
-25

mutaties per jaar
70
118
91
72
-19
-12

55
93
105
116
11
24

-5
9
– 6
64
70
77

Het teruglopende aantal ontslagaanvragen versterkt het vertrouwen in de werkgelegenheidsontwikkeling. De daling van het aantal
faillissementen is echter tot staan gekomen,wat een voorbode kan zijn van enige groeivertraging. Het totaalbeeld van de verschillende
indicatoren is niettemin gunstig.
Verschillen per sector
Er zijn vrij grote sectorale verschillen in de werkgelegenheidsgroei. De sterkste stijging, gemiddeld bijna 80.000 personen in 1996 en 1997,
doet zich voor in de afgeschermde sector, die hoofdzakelijk bestaat uit tertiaire dienstverlening. Hieronder vallen ook de Melkert-banen.
De stijging van de additionele werkgelegenheid, waarin de Melkert-banen het grootste aandeel hebben, bedraagt in 1996 en 1997
gemiddeld 10 à 15.000 personen. Procentueel minder fors dan in de afgeschermde sector is de groei in de kwartaire dienstverlening,
waarin de zorgsector domineert. In de rest van de publieke sector is sprake van een teruggang van de werkgelegenheid. De afschaffing
van de opkomst-plicht werkt nog steeds door in een vermindering van het personeelsbestand van de krijgsmacht. Bij de
uitvoeringsorganen van de sociale zekerheid leiden reorganisaties tot een vermindering van de werkgelegenheid.
Verkorting arbeidsduur
Een verdere verkorting van de arbeidsduur in de richting van een 36-urige werkweek staat, gelet op de gemaakte cao-afspraken in een
aantal bedrijfstakken, voor de deur. Deze ontwikkeling is vooral sterk in de collectieve sector, waaronder het openbaar bestuur, het
onderwijs en de zorgsector. In 1998 zal het overgrote deel van de werknemers in de collectieve sector een 36-urige werkweek hebben. In
de marktsector is slechts bij een beperkt aantal bedrijfstakken sprake van verdere arbeidsduurverkorting. Voorbeelden zijn de agrarische
sector, enkele kleinere industrietakken, het openbaar nut, de detailhandel, vervoer en communicatie en het bankwezen. In het grootste
deel van de marktsector is echter geen arbeidsduurverkorting overeengekomen en bestaan er geen sterke aanwijzingen dat komende
onderhandelingen daartoe zullen leiden. Op basis van al afgesloten contracten wordt gerekend met een verkorting van de arbeidsduur in
de marktsector van 0,3% in 1996 en 0,1% in 1997.
Arbeidsaanbod

Het arbeidsaanbod blijft sterk groeien. Voor 1996 en 1997 wordt gerekend met ongeveer 80.000, resp. 70.000 extra personen per jaar (zie
tabel 1). Trendmatige factoren dragen hieraan voor iets meer dan de helft bij. De rest is het gevolg van beleidsmaatregelen.
Trends
De trendmatige ontwikkeling komt grotendeels voor rekening van de geleidelijke stijging van de arbeidsdeelname van vrouwen.
Daarnaast is de demografie bepalend. De bevolking in de beroepsgeschikte leeftijden stijgt door natuurlijke aanwas en immigratie nog
steeds, zij het dat het aandeel van de minder participerende hogere leeftijdsgroepen toeneemt.
Beleidseffecten
De beleidseffecten hebben vooral betrekking op de WAO en op de nieuwe bijstandswet. De verschillende maatregelen hebben alle tot
resultaat dat personen in een uitkeringssituatie die onder de oude regelingen buiten de arbeidsmarkt stonden, zich nu op de arbeidsmarkt
moeten aanbieden. Voorzover het gaat om herkeurde WAO-ers wordt geschat dat slechts ongeveer de helft tot het arbeidsaanbod gaat
behoren.
De werkloosheid lag in 1995 nog ruim boven het half miljoen. Door de forse werkgelegenheidsgroei waarmee voor 1996 en 1997 wordt
gerekend zal de werkloos heid met circa 70.000 personen teruglopen tot 465.000. Dit cijfer is nog wel 65.000 hoger dan in 1991 toen, zowel
absoluut als in procenten van de beroepsbevolking, het laagste cijfer van de afgelopen tien jaar werd gemeten.
Focus: banen en opleidingen aan de onderkant
De werkloosheid is onevenredig hoog onder laagopgeleiden – mensen met niet meer dan basisonderwijs. Van de beroepsbevolking in
deze categorie was in 1995 16% werkloos. Het overheidsbeleid is daarom gericht op het scheppen van meer banen aan de onderkant van
de arbeidsmarkt. Het gaat hierbij niet alleen om additionele werkgelegenheid zoals de Melkert-banen, maar ook om het bevorderen van de
werkgelegenheid door verlaging van de loonkosten aan de onderkant en door flexibilisering. Hoeveel eenvoudige banen zijn er en door
wie worden zij bezet? Welke ontwikkeling valt hierin waar te nemen? (figuur 1)

Figuur 1. Werkgelegenheid naar beroepsniveau procentuele verdeling
Elementaire beroepen
Het laagste beroepsniveau dat door het CBS wordt onderscheiden zijn de ‘elementaire beroepen’, waarvoor weinig of geen opleiding is
vereist. Hiertoe worden beroepen gerekend als: reinigingsdienstarbeider, sloper, bezorger en hulpverkoper. Het aandeel van deze
beroepen in de werkgelegenheid bedroeg in 1995 ongeveer 7%. Hierbij worden alleen banen van minstens twaalf uur per week in
beschouwing genomen. Ten opzichte van 1990 is dit aandeel niet veranderd. De werkgelegenheidsontwikkeling in dit segment van de
arbeidsmarkt loopt dus in de pas met de algemene ontwikkeling.
Lagere beroepen
Het op een na laagste niveau betreft de zgn. ‘lagere beroepen’. Willekeurige voorbeelden zijn: metselaar, postbesteller,
vrachtwagenchauffeur, typiste, winkelbediende en bejaardenverzorgster. Hun aandeel in de werkgelegenheid bedroeg in 1995 ongeveer
25%. Ten opzichte van 1990 is dit een teruggang van circa 4%.
Verdringing?
Welke opleiding hebben de werkenden in deze elementaire en lagere beroepen? figuur 2 geeft de opleidingsverdeling voor de elementaire
beroepen. Hieruit blijkt dat ongeveer 70% van de betrokkenen meer dan basisonderwijs heeft genoten, waarvan 30% zelfs tenminste

middelbaar onderwijs (havo/vwo, mbo of hoger).

Figuur 2. Werkgelegenheid elementaire beroepen naar opleidingsniveau
Een soortgelijk patroon bestaat bij de lagere beroepen: 80% heeft meer dan basisonderwijs, waarvan 40% tenminste middelbaar
onderwijs. Zowel bij de elementaire als bij de lagere beroepen heeft zich in de eerste helft van de jaren negentig een toename van het
gemiddelde opleidingsniveau voorgedaan.
Dat de beschikbare banen voor een groot deel en in toenemende mate bezet worden door personen met een voortgezette opleiding,
waaronder veel middelbaar opgeleiden, kan natuurlijk wijzen op een geleidelijke opwaardering van de betrokken functies: het werk stelt
hogere eisen en laaggeschoolden vallen daarom bij sollicitaties steeds vaker af. Bij de elementaire beroepen lijkt dit niet erg aannemelijk.
Bij de lagere beroepen zal dit wel een rol spelen, zodat het aantal banen waarvoor laaggeschoolden in aanmerking komen op dit
beroepsniveau beperkt is. Opwaardering wordt in de hand gewerkt als de beloningsverhoudingen het aantrekkelijk maken om relatief
hoger geschoolden aan te nemen; er is dan sprake van substitutie. De toename van relatieve lonen van laaggeschoolden in de jaren
tachtig lijkt in deze richting te wijzen.
Daarnaast kan sprake zijn van verdringing, die ontstaat doordat een toenemend aantal werkzoekenden met een voortgezette opleiding
meedingt naar banen in de categorieën elementair en lager, ook zonder dat daarvoor een dergelijke opleiding is gewenst of vereist. Dit
kan een vorm van strategisch gedrag zijn, erop gericht om een voet tussen de deur van de arbeidsmarkt te krijgen en mogelijk op termijn
een baan op een hoger niveau. Een dergelijk perspectief ontbreekt bij de laaggeschoolden, al gaan deze in de loop van de tijd wel meer
verdienen. Verder zal bij personen met een voortgezette opleiding vaak de directe financiële prikkel om een baan te aanvaarden groter
zijn, als het gaat om herintredende vrouwen en schoolverlaters, die geen of beperkte uitkeringsrechten hebben.
Dat veel eenvoudig werk wordt verricht door personen met een relatief hoge opleiding opent de mogelijkheid van doorstroming als de
werkgelegenheid over de hele linie aantrekt. De huidige sterke werkgelegenheidsgroei kan daarom ook de beschikbaarheid van banen
voor laaggeschoolden flink vergroten.
Duwtje in de rug
De laaggeschoolde (en vaak langdurig) werkloze zal in veel gevallen moeten concurreren met personen die hoger zijn opgeleid. Hij zal
daarbij een duwtje in de rug kunnen gebruiken. Dit geldt des te meer voor dat deel van de langdurig werklozen, dat zelfs in eenvoudige
banen moeilijk inzetbaar is.
Daarom is het belangrijk dat het beleid zijn aangrijpingspunten niet alleen kiest bij de banen, maar ook bij de werklozen die aan de slag
moeten komen. Dit stelt eisen aan de uitvoering van de sociale zekerheidsregelingen en de arbeidsbemiddeling. Ook is hiervan sprake bij
additionele werkgelegenheid in de vorm van Jeugdwerkgarantieregeling (JWG), banenpools en Melkert-banen, en ook bij de
afdrachtskorting voor het in dienst nemen van langdurig werklozen, alsmede bij scholingsprogramma’s. De effectiviteit van de
afzonderlijke maatregelen is onzeker. Daarom heeft een breed samengesteld pakket van maatregelen voordelen uit een oogpunt van
risicospreiding.

Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur