Ga direct naar de content

De anatomie van nieuwe risico’s

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 17 1999

De anatomie van nieuwe risico’s
Aute ur(s ):
Reijnders, L. (auteur)
De auteur is verb onden aan de Universiteit van Amsterdam en de Open Universiteit van Heerlen.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4193, pagina D6, 11 maart 1999 (datum)
Rubrie k :
Dossier Nieuw e risico’s
Tre fw oord(e n):
epiloog

Sociale gewaarwording van onverwachte risico’s leidt in de regel tot een aanzienlijke mate van onthutsing. De Nederlandse regering
heeft het ‘voorzorgsbeginsel’, dat tot voorzichtigheid maant wanneer er onvoldoende kennis is, onderschreven. De daadwerkelijke
toepassing ervan blijft in Nederland nog uitermate bescheiden.
Risico’s zijn van alle tijden. Zij zijn echter niet constant. Oude risico’s verdwijnen of worden teruggedrongen. Daarnaast ontstaan ook
nieuwe risico’s. Het oude risico pokken is verdwenen en AIDS is opgedoken. Tuberculose is sterk teruggedrongen, maar er zijn nu
DES-dochters. In dit artikel worden ‘nieuwe’ risico’s beschreven vanuit een technische invalshoek. Percepties van specifieke risico’s
worden weergegeven en er wordt aandacht besteed aan de vraag waarom het bestaan van specifieke risico’s in brede kring vaak
langdurig wordt genegeerd. Tot slot worden interventies om onverwachte risico’s te elimineren geanalyseerd.
De soorten nieuwe risico’s
De met de techniek samenhangende nieuwe risico’s zijn onder te verdelen in risico’s van afhankelijkheid van technologische creaties en
risico’s die kunnen optreden als onbedoeld effect van nieuwe praktijken, of door toepassing van bestaande praktijken.
In de eerste categorie vallen bijvoorbeeld het millenniumprobleem, de Bijlmerramp, en de effecten van stroomuitval.
De tweede categorie, de ‘onbedoelde’ effecten, kan worden verdeeld in effecten die men gemakkelijk ziet aankomen en onbedoelde
effecten die als een verrassing komen. Een voorbeeld van eerstgenoemde is de komst van de trein. Dat de trein voor aanrijdingen zou
kunnen zorgen werd onderkend. Om die reden werden de eerste treinen voorafgegaan door een man met een vlag. Thans zijn er
waarschuwingsvoorzieningen en spoorbomen bij spoorovergangen.
In de laatste categorie vinden we onder meer in het oog lopende zaken als nieuwe beroepsziekten (RSI, OPS), BSE en
klimaatveranderingen. Er zijn ook minder in het oog lopende onverwachte nieuwe risico’s. Een voorbeeld hiervan betreft de eetlustremmer
Ponderal (fenfluramine). Dit middel werd in 1997, 34 jaar na toelating in Nederland, van de markt gehaald in verband met de bijwerking
pulmonale hypertensie, een ernstige longaandoening. Een aantal van deze nieuwe risico’s zit waarschijnlijk nog in de pijplijn. Er zijn
aanwijzingen dat sterke elektromagnetische velden de kans kunnen vergroten op diverse vormen van bloedkanker (zoals leukemie). Dit
type velden kan men onder meer vinden rond zenders, radarsystemen en hoogspanningsinstallaties. Daarnaast zien we een toename van
allergieën. Plausibele hypothesen daarover leggen een band met technische veranderingen en veronderstellen dat dit samenhangt met de
toegenomen hygiëne of met het toegenomen aantal stoffen waarmee de mens in contact komt. Voorts zijn er sterke aanwijzingen voor een
sterk verhoogde gevoeligheid van kleine kinderen voor bepaalde stoffen, waaronder diverse bestrijdingsmiddelen, die het functioneren
van het zenuwstelsel beïnvloeden.
Perceptie van specifieke, onverwachte risico’s
Er zal geen meningsverschil zijn over het bestaan van nieuwe risico’s in het algemeen. Over specifieke risico’s is de overeenstemming
minder groot. Er is gekrakeel over bijna elk nieuw risico. Dit gekrakeel heeft diverse bronnen. Drie daarvan wil ik met name noemen.
Een eerste bron kan goed worden geïllustreerd door het gekrakeel over AIDS. Dit gekrakeel vindt vooral zijn oorsprong in het werk van
de viroloog Duesberg. Deze meent dat niet volgens de regels (om precies te zijn de vereisten van Pasteur) bewezen is dat het HIV
-virus
AIDS veroorzaakt. Dit type wetenschappelijke discussie verklaart een deel van de onenigheid.
Een tweede bron voor gekrakeel vindt zijn oorsprong in het bestaan van ‘contrarians’, mensen die als grondhouding hebben dat nieuwe
risico’s een al dan niet modisch verzinsel zijn 1.
Ten derde is er de kwestie van verschillende houdingen tegenover risico’s. Een illustratie daarvan ziet men bij onzekerheid, een belangrijk
aspect van veel nieuwe risico’s. Terwijl sommigen onzekerheid interpreteren in termen van wat niet zeker weet noopt niet tot maatregelen,
hebben anderen een tegenovergestelde mening: zie er bij twijfel vanaf.

Late erkenning
Het is opvallend dat sterke wetenschappelijke aanwijzingen voor het bestaan van nieuwe risico’s in brede kring vaak langdurig worden
genegeerd. Dit lange wachten heeft overigens zijn verdedigers. Deze benadrukken dat aldus de maatschappelijke kosten van vals alarm
kunnen worden vermeden. Zo wordt wel verwezen naar een dergelijk vals alarm over de zoetstoffen sacharine en cyclamaat op basis van
dierproeven in de Verenigde Staten.
Daartegenover staat dat lang wachten ook grote maatschappelijke kosten met zich mee kan brengen. Klimaatverandering, asbest, OPS en
DES-dochters vormen treffende illustraties van lange perioden tussen sterke aanwijzingen voor risico’s en de maatschappelijke erkenning
daarvan.
De theorie dat klimaatverandering zal optreden door stijgende concentraties kooldioxide is van de chemicus S. Ahrrenius en inmiddels
meer dan honderd jaar oud. De hele eeuw is in wetenschappelijke kring op grote schaal gewerkt aan het testen en verbeteren van de
theorie. Pas in 1988 werd de theorie voorwerp van een brede publieke en politieke discussie. Van asbest zijn nadelige effecten op de
gezondheid eveneens meer dan een eeuw bekend in de wetenschappelijke literatuur. Het verband tussen borstvlieskanker en asbest
werd in de medische wetenschappelijke literatuur in de jaren dertig gelegd. Het duurde echter tot het eind van de jaren zestig voordat het
asbestprobleem doordrong tot de Nederlandse publieke en politieke opinie. Daarna duurde het nog weer jaren tot de gezondheidsschade
door asbest hout sneed bij de rechter.
De tijd tussen sterke aanwijzingen voor nieuwe risico’s en de erkenning daarvan alsmede het inspelen daarop duren derhalve vaak lang.
In de eerste plaats komt dit door de bewijsvoering voor het daadwerkelijk bestaan van een bepaald risico en de eisen die daaraan worden
gesteld. Met name als wordt gevraagd om volledige opheldering van de causale keten tussen een risico en de oorzaak daarvan alsmede
om geverifieerde voorspellingen, kan de daarvoor benodigde tijd lang zijn. Zo is pas in 1997 de causale keten tussen roken en longkanker
opgehelderd en wordt wel aangenomen dat het nog decennia kan duren voordat de voorspellingen inzake het optreden van een versterkt
broeikaseffect ondubbelzinnig zijn geverifieerd.
In de tweede plaats spelen maatschappelijke interesse en belangenstrijd een rol bij de tijd die gemoeid is met de erkenning van
problemen. Wanneer de Nederlandse tv geen interesse had gehad in OPS-patiënten dan was de maatschappelijke erkenning van OPS tot
nu toe waarschijnlijk uitgebleven.
Interventies
Sociale gewaarwording van onverwachte risico’s leidt in de regel tot een aanzienlijke mate van onthutsing. Voor een belangrijk deel is de
onthutsing het gevolg van de maatschappelijke perceptie van moderne wetenschap en techniek in termen van slimme vooruitgang en de
daarmee samenhangende schok wanneer moet worden vastgesteld dat de beheersing daarvan onverwacht tegen valt. Ook kan de
onthutsing deels worden toegeschreven aan structurele problemen in de vroegtijdige identificatie, kwantificering en vermijding van
onbedoelde neveneffecten van innovaties. Nu zou het overmoedig zijn te denken dat wij vroegtijds in staat zouden zijn om onaangename
verrassingen geheel uit te sluiten. Er kan op dit punt echter wel meer worden gedaan dan thans het geval is.
In de jaren zestig en zeventig was er bij westerse overheden de sterke aandrang om vroegtijdige identificatie en kwantificering van
nieuwe risico’s verplicht te stellen. Ook werd toen van overheidswege veelvuldig gerept van het elimineren van zulke risico’s.
Maatregelen ‘aan de voordeur’, zo zou men kunnen zeggen. Met name bij nieuwe geneesmiddelen en andere nieuwe ‘chemicaliën’ zijn bij
de vroegtijdige identificatie en kwantificering van risico’s inderdaad grote vorderingen gemaakt. Voor nieuwe geneesmiddelen bestaat dit
in een toelating gebaseerd op redelijk omvangrijke empirische testen, gevolgd door ‘post marketing surveillance’. Dat dit systeem
behoorlijk werkt werd recent nog eens duidelijk uit de opschorting van de toelating voor het in augustus 1997 geregistreerde antiParkinsonmiddel Tosmar (tolcapon) op grond van leverfalen. De aandrang op overheden om terug te treden, heeft de opmars van deze
‘voorzorgbenadering’ echter nadelig beïnvloed.
Op de Earth Summit in Rio de Janeiro is het ‘voorzorgbeginsel'(zie ook kader), dat tot voorzichtigheid maant wanneer er onvoldoende
kennis is en mogelijk ernstige onomkeerbare effecten in het geding zijn, plechtig onderschreven. Maar de daadwerkelijke toepassing
ervan door overheden blijft uitermate bescheiden. Mij zijn maar twee recente gevallen bekend waarbij in Nederland van overheidswege
expliciet een beroep is gedaan op dit beginsel. Door de landelijke overheid bij de beperking van de uitstoot van ‘broeikasgassen’ en door
het gemeentebestuur van Apeldoorn bij het besluit geen vergunning te verlenen aan Delta Radio voor de bouw van zendmasten. En in
de Europese Unie wordt thans gediscussieerd over toepassing van het voorzorgbeginsel op pesticiden in babyvoeding.
De beperkingen aan de opmars van de voorzorgbenadering hebben er onder meer toe geleid dat de empirische basis voor het schatten
van risico’s verbonden met noviteiten als gentechnologie en sterke radiofrequente elektromagnetische velden uiterst krakkemikkig is.
Ook duiken nog regelmatig problemen op rond chemicaliën, die eerder onvoldoende op hun risico’s waren onderzocht. Wat dat betreft
hebben we nog een lange weg te gaan. Het aantal chemicaliën, waarvan een praktisch compleet risicobeeld bestaat is miniem. Er zijn
100.000 chemicaliën in algemeen gebruik, waarvan 2.000 in grote volumes. De vorderingen bij de risico-evaluatie van dit omvangrijke
bestand zijn echter traag. Het tempo waarmee de 2.000 hoog-volume chemicaliën min of meer compleet worden geëvalueerd ligt op
ongeveer twintig per jaar 2.
De ijver om van overheidswege nieuwe risico’s te elimineren is in dit decennium bescheiden. Daardoor belanden nieuwe risico’s
gemakkelijk ‘aan de achterdeur’ dat wil zeggen: onder meer ook bij de verzekeraars.

ESB-Dossier: Nieuwe risico’s
Inleiding

T. de Bruin, De nieuwe risicomaatschappij
A. Heertje, Nieuwe risico’s, een publiek-privaat probleem
Risico’s
L. Reijnders, De anatomie van nieuwe risico’s
A. Tukker, Nieuwe risico’s een nieuw beoordelingskader?
S.M. de Bruyn, De anomolie van milieurisico’s
De maatschappij
P. Schnabel, Over het verlangen naar zekerheid en de noodzaak van het vertrouwen
G. Antonides, Lage en hoge risico’s
De markt
P.H.M. Kuys, Marktconforme oplossingen
M.A.J. Theebe, Een verzekeringsrevolutie
Het recht
M.G. Faure, Op de glijdende schaal van verzekerbare en onverzekerbare risico’s
R.J. van den Bergh, Op de glijdende schaal van commerciële belangen en maatschappelijke welvaart
Epiloog
H.A. Keuzenkamp, Verzekeren in het donker

1 H.J. Beens, Milieu zin en onzin, De Banier, Utrecht, 1998; Nyfer, Modes in het milieudebat, Breukelen, 1998.
2 A. Tukker, Frames in the Toxicity Controversy, Universal Press, Veenendaal, 1998

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur