Ga direct naar de content

Criminaliteit: het belang van dader- en slachtofferpercepties

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 1 2017

Hoe sociale, cognitieve en emotionele factoren inwerken op het gedrag van de daders en slacht­offers van criminaliteit is binnen de economie een nog pril onderzoeksgebied. Welke inzichten heeft de gedragseconomie op dit terrein tot nog toe opgeleverd? En wat is de relevantie daarvan voor het criminaliteitsbeleid?

In het kort

– Percepties worden voornamelijk door eigen ervaringen gevormd.

– De strafdreiging werkt daardoor zeer vertraagd door in het gedrag van daders.
– En de criminaliteitsdreiging werkt zeer vertraagd door in het gedrag van slachtoffers.

Mensen hebben een beperkt aantal ­drijfveren, waaronder het verwerven van status, macht en liefde. Deze doelen zijn op legale, maar ook op illegale wijze te bereiken. Wie ­status wil door bijvoorbeeld sportwedstrijden te winnen, kan dat bereiken door hard te trainen, maar ook door verboden ­prestatieverhogende middelen te gebruiken. De economie van de criminaliteit richt zich op de vraag waarom mensen soms het illegale pad kiezen. Economen denken daarbij dan natuurlijk in termen van vraag en aanbod. Het verschil met het meer gebruikelijke, legale spel van vraag en aanbod is dat er geen vraag naar criminaliteit bestaat, maar een vraag naar bescherming tegen criminaliteit. Het spel van vraag en ­aanbod ziet er hierbij dus als volgt uit: potentiële daders benutten kansen tot criminaliteit als hun dat zo uitkomt (de ‘aanbodkant’); potentiële slachtoffers nemen maatregelen om schade door criminaliteit te beperken (de ‘vraagkant’). Preventie­maatregelen kunnen door privaat initiatief tot stand komen (denk aan verzekeren tegen diefstalschade of het gebruiken van een moeilijk wachtwoord), maar ook door ­collectief ­initiatief (denk dan aan de inzet van politie en justitie).

iStock.com/hansslegerszw

Gezien dit perspectief op de criminaliteit is er geen simpel onderscheid te maken tussen criminelen en niet-criminelen. Het is maar net hoe de interactie verloopt of iemand de legale of illegale weg kiest. Zo kan iemand het ene moment eerlijk zijn en het andere moment niet. Net zoals er geen vaste hoeveelheid te verdelen werk bestaat binnen de economie (denk aan de lump of labor fallacy), zo bestaat er ook geen vaste hoeveelheid criminaliteit, gepleegd door hen die daartoe voorbestemd zijn. Iedereen is in potentie een crimineel. Al naar gelang de omstandigheden blijft illegaal gedrag bij de een beperkt tot wat kleine belastingfraude en het opkloppen van onderzoeksresultaten, maar bij de ander, die in net iets andere situaties verzeild raakt, kan het gaan om grootschalige fraude en ernstige geweldsdelicten.

In dit artikel geef ik aan welke inzichten de gedrags­economie tot nog toe heeft opgeleverd op het terrein van de economie van criminaliteit. Gegeven het doel van deze ­bundel beperk ik mij tot de economische literatuur en laat ik aanpalende literatuur in de vakgebieden sociale psychologie en criminologie buiten beschouwing (dat geldt eveneens voor studies gepubliceerd in economische tijdschriften die sterk leunen op de psychologische literatuur, zoals bijvoorbeeld Heller et al. (2017) en Blattman et al. (2017)).

Dadergedrag

De gedragseconomie op het terrein van de criminaliteits­economie heeft zich voornamelijk beperkt tot het bestuderen van percepties van daders – en dan met name de perceptie van de pakkans. Deze focus is niet verrassend, omdat het meeste werk van economen zich richt op de interactie tussen daders en handhaving, met Gary Becker als startpunt. In het tradi­tionele model, geïnspireerd op Becker (1968), spelen percepties geen rol. Daders worden verondersteld perfect geïnformeerd te zijn over de te verwachten straf op illegaal gedrag. Raaj Sah (1991) is de eerste die in een model uitwerkt hoe de perceptie van potentiële daders verandert door de interactie met handhaving. Percepties zijn veelal gebaseerd op eerdere ervaringen met handhaving. Een belangrijk inzicht van zijn model is dat handhaving vertraagd doorwerkt. Handhaving biedt daarom zelden een onmiddellijke ‘oplossing’ voor een criminaliteitsprobleem.

Na Sah (1991) blijft het lange tijd stil. Meer dan vijftien jaar later komt Lance Lochner (2007) met een empirische toets op het model van Sah. Op basis van een analyse van een tweetal enquêtes onder Amerikaanse jongeren laat Lochner allereerst zien dat de perceptie van de te verwachten straf sterk kan variëren – los van de daadwerkelijke hoogte van deze straf. Vervolgens blijkt de perceptie bijna uitsluitend bepaald te worden door eigen ervaringen met ‘de lange arm der wet’. De perceptie neemt af als een delict ongestraft blijft en neemt toe als er wel straf volgt op het plegen van een delict. Jongeren met een relatief lage perceptie van de pakkans blijken inderdaad relatief eerder een delict te plegen.

Na Lochner (2007) volgen er meer empirische artikelen gericht op het verklaren van pakkanspercepties (Hjalmarsson, 2009; Loeffler en Chalfin, 2017; Lee en McCrary, 2017). Deze studies geven aan dat men zelfs grote verschillen in de daadwerkelijke pakkans niet of nauwelijks terug hoeft te zien in de percepties, en daarmee in het gedrag. Het is echt de eigen ervaring met handhaving die het gedrag bepaalt, niet datgene wat door wetgevers is bedacht. Tussen de ervaringskennis en de daadwerkelijke situatie kan daarom een groot gat zitten. Dit verklaart ook waarom er criminaliteit bestaat die niet loont, zoals bankovervallen in een land als het Verenigd Koninkrijk (Wilson en Abrahamse, 1998; Reilly et al., 2012). Bij gebrek aan ervaring met handhaving kunnen daders sterk onderschatten wat de kosten van criminaliteit zijn in termen van te verwachten straf.

Voor het verklaren van dadergedrag is het niet alleen relevant hoe de pakkanspercepties zich vormen. Belangrijk zijn ook percepties van de gelegenheid tot criminaliteit. Die komen ook tot stand door interactie met de omgeving. Voor zover mij bekend is dit nog onontgonnen terrein binnen het economisch onderzoek.

Slachtoffergedrag

Binnen de criminaliteitseconomie zijn slachtoffers altijd een onderschoven kindje geweest – een korte periode van aandacht eind jaren zeventig, begin jaren tachtig van de vorige eeuw daargelaten. Dat is ook terug te zien in de gedrags­economische bijdragen. Het traditionele model waarin slachtoffers volledig geïnformeerd zijn over het criminaliteitsrisico en de waarde van preventiemaatregelen (Cook, 1986; Ehrlich, 1996) is nauwelijks onder de loep genomen vanuit een gedragseconomisch perspectief. Een recente uitzondering is een studie naar de perceptie van de criminaliteitsfrequentie in de eigen buurt (Salm en Vollaard, 2017). Deze studie laat zien dat die percepties in sterke mate bepaald worden door persoonlijke ervaring met criminaliteit. Bij de afwezigheid van zulke ervaringen – bijvoorbeeld na pas verhuisd te zijn naar een andere plaats – liggen deze percepties veel lager dan wanneer die ervaringen wel aanwezig zijn. Dit impliceert dat de criminaliteitsdreiging vertraagd doorwerkt in de percepties van slachtoffers – net als de dreiging van straf vertraagd doorwerkt in de percepties van daders. Slachtoffers zouden dus baat kunnen hebben bij de correctie van hun percepties, anders dan door het eigen slachtofferschap. Om deze reden worden er in veel Nederlandse gemeenten ‘besmettingsbrieven’ gebruikt: na een inbraak ontvangen bewoners van de direct omliggende woningen een brief met ­gegevens over de inbraak. Of deze interventie helpt om ­betere p­reventiebeslissingen te nemen is nog onbekend.

In een geheel andere context – slachtofferschap van geweld in Afghanistan – laten Callen et al. (2014) zien dat de gevoeligheid voor tekenen van een bepaald criminaliteits­risico blijvend beïnvloed wordt door ervaring met criminaliteit. Deze gevoeligheid uit zich in een verhoogde mate van risicoaversie. Hoe grover het geweld en hoe recenter het plaats heeft gevonden, des te sterker de reactie.

Naast mogelijk incorrecte percepties van het criminaliteitsrisico hebben potentiële slachtoffers veelal geen enkel idee van de waarde van preventiemaatregelen (Vollaard, 2014). Iemand kan bijvoorbeeld zijn huis goed beveiligen, maar zal nooit weten hoeveel inbraken er daarmee zijn voorkomen. Empirisch bewijs op basis van onderzoek is er ook vaak niet. Zo is er naar mijn weten nooit een geloofwaardige studie uitgevoerd naar het inbraakverlagende effect van een inbraakalarm. De ruim tien procent van de Nederlandse huishoudens met een inbraakalarm hebben deze investering dus puur gedaan omdat ze geloven dat het werkt.

Als mogelijke slachtoffers van inbraak geen idee hebben van de inbraakkans en van de waarde van preventie, dan kunnen zij moeilijk adequate preventiemaatregelen nemen. De voorspellingen van het traditionele model van slachtoffer­gedrag zouden er daarom wel eens flink naast kunnen zitten. Vanuit dit perspectief is het weinig verrassend dat het verplicht voorschrijven van preventie gunstig uitpakt in termen van kosten en baten. Vollaard en Van Ours (2011) laten dit zien wat betreft het opnemen van minimumeisen voor de inbraakwerendheid van ramen en deuren in de Nederlandse bouwregulering; Van Ours en Vollaard (2016) wat betreft het voorschrijven van elektronische startonderbrekers in personen­wagens in Europese regelgeving.

Beleidsrelevantie en -interventie

Er zijn twee belangrijke implicaties van de gedragseconomische studie naar dader- en slachtoffergedrag. Ten eerste werkt de dreiging van straf zeer vertraagd door in de perceptie en daarmee in het criminaliteitsgedrag van daders. De reden is dat percepties voornamelijk gevormd worden door eigen ervaringen met handhaving. Ten tweede werkt de dreiging van criminaliteit zeer vertraagd door in de perceptie en daarmee in het gedrag van criminaliteitsslachtoffers. De reden is dat percepties zich voornamelijk vormen via eigen ervaring met criminaliteit.

Deze twee inzichten geven een verklaring voor de ineffectiviteit van twee veelgebruikte beleidsinstrumenten. Allereerst is de inzet van handhaving om de criminaliteit te verlagen alleen effectief als de percepties van de mogelijke daders zich hierop aanpassen. Dat gaat zeer traag. Daarnaast biedt voorlichting van potentiële slachtoffers over de criminaliteitsdreiging en de waarde van preventiemaatregelen alleen soelaas als de percepties van slachtoffers zich hierop aanpassen. Dat gebeurt echter niet, omdat percepties vooral bepaald worden door eigen ervaring met criminaliteit.

Kader 1: Beleidsexperimenten: daders

De studie van de pakkansperceptie heeft verschillende beleidsexperimenten geïnspireerd. Allereerst is er een reeks experimenten uitgevoerd die toetsen of herinnering aan strafdreiging een afschrikwekkend effect heeft. Kleven et al. (2011), Fellner et al. (2013), Bottet al. (2017), Perez-Truglia en Trioano (2015) en Chirico et al. (2016) onderzoeken dit binnen de context van belastingaangiften. Zij vinden inderdaad een duidelijk gedragseffect van deze goedkope interventie. Telle (2013) biedt soortgelijke bevindingen aangaande strafdreiging voor milieudelicten van bedrijven.
Een gerelateerd experiment toetst of het in herinnering brengen van eerdere, bestrafte overtredingen een afschrikwekkend effect heeft (Lu et al., 2016). Zij doen dat binnen de context van verkeersovertredingen. De politie stuurt automobilisten die eerder een overtreding hebben begaan een sms-bericht waarin die eerdere overtreding vermeld wordt. Dit blijkt het aantal latere verkeersovertredingen sterk te verlagen. Dit ligt niet aan de verrassing om een bericht van de politie te ontvangen. Als het bericht enkel adviezen over veilig rijden bevat of waarschuwingen dat de politie met camera’s controleert, dan blijft een gedragsreactie namelijk uit.
Een ander experiment richt zich op het zichtbaarder maken van bestaande handhavingsactiviteiten (Dur en Vollaard, 2017). Het idee achter deze interventie is om mogelijke daders te helpen hun gedrag aan te passen alvorens ze tegen de lamp lopen. Leren door het krijgen van straf gaat in de regel erg langzaam vanwege de lage pakkans. Veel daders zouden het delict wellicht helemaal niet gepleegd hebben als de werkelijk te verwachten straf onderdeel zou zijn van hun actieve kennis. Handhavers van de gemeente Heerlen plakten bij gezamenlijke containers voor huishoudelijk afval felgekleurde stickers op vuilniszakken die niet in maar naast de containerwaren geplaatst. Op de stickers staat: “Aangetroffen door handhaving. Boete 90euro.” Dit idee was eerder in een andere context gesuggereerd, maar nog niet getoetst (Jolls et al., 1998). De interventie blijkt de illegale ‘bijplaatsing’ van afval naast de container sterk te verlagen. Deze goedkope interventie blijkt dus een onderschatting van de pakkans vanwege de afwezigheid van eigen handhavingservaring te corrigeren.
Ten slotte toetst een recent experiment of de perceptie van de te verwachten straf verandert als het plegen van het delict meer opvalt (Dur en Vollaard, 2016). Dit gebeurt door het inzetten van schrikverlichting op plekken waar veel illegaal gedrag plaatsvindt, in dit geval wildplassen. In de donkere nissen van het Koninklijk Paleis op de Dam is schrikverlichting aangebracht. Deze springt aan zodra iemand op een nis afloopt. Wildplassen blijkt dankzij deze interventie sterk af te nemen. Dit kan overigens niet alleen te maken hebben met de perceptie van de te verwachten straf – de pakkans is immers hoger als een wildplasser in de schijnwerper wordt gezet (al valt dit gezien de zeldzame aanwezigheid van politie wel mee) – maar ook meteen toegenomen perceptie van de afkeuring van anderen.

In kader 1 en 2 heb ik verschillende voorbeelden gegeven van hoe gedragseconomische inzichten kunnen resulteren in nieuwe, creatieve ideeën voor beleidsinterventies met een gunstige kosten-baten-verhouding. Een concrete suggestie voor een veelbelovende interventie richt zich op de afschrikking van daders. Bij het in kader 1 besproken experiment rond het Koninklijk Paleis in Amsterdam bleek dat schrikverlichting op plekken waar veel illegaal gedrag plaatsvindt de aandacht vestigt op beveiligingscamera’s. De camera’s leken pas aandacht te krijgen ná het aanspringen van de verlichting. Als dat zo is, dan zou dit de effectiviteit van camera-inzet als toezichtmiddel kunnen verhogen. Dit is binnen de Nederlandse context zeer relevant, omdat Nederland internationaal voorop loopt in het gebruik van camera’s in de publieke ruimte. Het zou de moeite waard zijn om op kleine schaal uit te proberen of het combineren van camera’s met schrikverlichting effectief is.

Kader 2: Beleidsexperimenten: slachtoffers

Een gedragseconomisch experiment gericht op de perceptie van slachtoffers van criminaliteit toetst het effect van informatieverstrekking over inbraakbeveiliging in direct omliggende woningen, de zogenoemde social comparison (Vollaard en Bartmann, 2016). Dit kan mensen helpen om de juiste preventiebeslissingen te nemen. Het is immers nadelig om minder aan inbraakpreventie te doen dan anderen in nabijgelegen woningen die aan hetzelfde risico blootstaan.Daarnaast is onderling vergelijken waarschijnlijk een effectieve manier om mensen tot preventiemaatregelen te bewegen, omdat we weten dat men sterk gevoelig is voor wat anderen doen (zie Vollaard (2017)over het ‘besmettelijke’ gebruik van rolluiken tegen inbraak). In de gemeente Haarlemmermeer kregen preventieadviseurs de opdracht om bij een willekeurig gekozen groep te bezoeken woningen niet alleen een preventieadvies te geven over hoede woning effectief tegen inbraak te beveiligen, maar ook het beveiligingsniveau van de woning op een aantal punten te vergelijken met dat van soortgelijke woningen in de buurt.Uiteindelijk blijkt het aantal bezochte woningen te beperkt om harde conclusies te kunnen trekken over het effect van deze interventie.

Literatuur

Becker, G.S. (1968) Crime and punishment: an ­economic approach. Journal of Political Economy, 76(2), 169–217.

Blattman, C., J. Jamison en M. Sheridan (2017) ­Reducing crime and violence: experimental ­evidence on cognitive behavioral therapy in Liberia. American Economic Review, 107(4), 1165–1206.

Bott, K., A.W. Cappelen, E.Ø. Sørensen en B. Tungodden (2017) You’ve got mail: a randomized field experiment on tax evasion. NHH Discussion Paper, 10/2017.

Callen, M., M. Isaqzadeh, J. Long en C. Sprenger (2014) Violence and risk preference: experimental evidence from Afghanistan. American Economic Review, 104(1), 123–148.

Chirico, M., R. Inman, C. Loeffler et al. (2016) Deterring delinquency: a field experiment in improving tax compliance behavior. Working Paper, University of Pennsylvania.

Cook, P.J. (1986) The demand and supply of criminal opportunities. Crime and Justice, 7, 1–27.

Dur, R. en B. Vollaard (2016) Preventing disorderly behavior with motion sensor lights: a field experiment at the Royal Palace. Working Paper, Erasmus Universiteit/Tilburg University.

Dur, R. en B. Vollaard (2017) Salience of law enforcement: a field experiment. CESifo Working Paper, 6499.

Ehrlich, I. (1996) Crime, punishment, and the ­market for offenses. Journal of Economic Perspectives, 10(1), 43–67.

Fellner, G., R. Sausgruber en C. Traxler (2013) Testing enforcement strategies in the field: threat, moral appeal and social information. Journal of the European Economic Association, 11(3), 634–660.

Heller, S.B., A.K. Shah, J. Guryan et al. (2017) ­Thinking, fast and slow? Some field experiments to reduce crime and dropout in Chicago. The Quarterly Journal of Economics, 132(1), 1–54.

Hjalmarsson, R. (2009) Crime and expected punishment: changes in perceptions at the age of criminal majority. American Law and Economics Review, 11(1), 209–248.

Jolls, C., C.R. Sunstein en R. Thaler (1998) A behavioral approach to law and economics. Stanford Law Review, 50, 1471–1476.

Kleven, H., M. Knudsen, C. Kreiner et al. (2011) Unwilling or unable to cheat? Evidence from a tax audit experiment in Denmark. Econometrica, 79(3), 651–692.

Lee, D.S. en J. McCrary (2017) The deterrence effect of prison: dynamic theory and evidence. Advances in Econometrics, 38, 73–146.

Lochner, L. (2007) Individual perceptions of the criminal justice system. American Economic Review, 97(1), 444–460.

Loeffler, C.E. en A. Chalfin (2017) Estimating the crime effects of raising the age of majority: evidence from Connecticut. Criminology & Public Policy, 16(1), 45–71.

Lu, F., J. Zhang en J. Perloff (2016) General and­ ­specific information in deterring traffic violations: evidence from a randomized experiment. Journal of Economic Behavior and Organization, 123, 97–107.

Ours, J.C. van, en B. Vollaard (2016) The engine immobilizer: a non-starter for car thieves. The Econo­mic Journal, 126(593), 1264–1291.

Perez-Truglia, R. en U. Trioano (2015) Shaming tax delinquents: Theory and evidence from a field experiment in the US. NBER Working Paper, 21264.

Reilly, B., N. Rickman en R. Witt (2012) Robbing banks: crime does pay – but not very much. Significance, 9(3), 17–21.

Sah, R.K. (1991) Social osmosis and patterns of ­crime. Journal of Political Economy, 99(6), 1272–1295.

Salm, M. en B. Vollaard (2017) Perceptions follow experience: assessment of local crime risk. Working Paper, Tilburg University.

Telle, K. (2013) Monitoring and enforcement of environmental regulations: lessons from a natural field experiment in Norway. Journal of Public Economics, 99, 24–34.

Vollaard, B. (2014) Beïnvloeding van inbraakpreventie­gedrag – een handreiking. CCV/Tilburg University.

Vollaard, B. (2017) Perceptie van criminaliteit. ESB, 102(4746), 64–67.

Vollaard, B. en N. Bartmann (2016) De effectiviteit van inbraakpreventieadvies. Evaluatie van een veldexperiment in de gemeente Haarlemmermeer. Tilburg University.

Vollaard, B. en J.C. van Ours (2011) Does regulation of built-in security reduce crime? Evidence from a natural experiment. The Economic Journal, 121(552), 485–504.

Wilson, J.Q. en A. Abrahamse (1998) Does crime pay? Justice Quarterly, 9(3), 359–377.

Auteur

Categorieën