Het begrip ‘kapitalisme’ wordt in Nederlandstalige publicaties zelden van een positieve lading voorzien. Integendeel: het wordt meestal in verbinding gebracht met ongebreideld streven naar winst en uitbuiting van mens en natuur, soms ook met corruptie en machtsmisbruik. Wie het over het kapitalisme heeft, is er vaak tegen. Maar wat is het alternatief? Daarover gaat het volumineuze boek ‘Wege aus dem Kapitalismus?’.
Het boek Wege aus dem Kapitalismus is de neerslag van een serie ‘auteursgesprekken’ aan de Universiteit van Wuppertal, waarin het werk van vijf vooraanstaande kapitalisme-kritische auteurs door een aantal coreferenten werd becommentarieerd, waarna de auteurs hun reactie gaven. De besproken auteurs zijn Nancy Fraser, Joseph Vogl, Colin Crouch, Klaus Offe en Wolfgang Streeck en er komen in totaal achttien coreferenten aan het woord. Een deel van de teksten is in het Engels, het merendeel in het Duits. De auteurs geven soms ook commentaar op elkaar. Organisator van de gesprekken en redacteur van het boek is Smail Rapic, filosoof en kenner van het werk van Karl Marx en Friedrich Engels.
Revolutie of reformisme
Rapic legt uit dat Marx en Engels geen uitgebreide beschrijvingen van een alternatief systeem hebben gegeven. Het lag in de logica van hun denken dat het alternatief er min of meer vanzelf zou komen nadat het kapitalisme op zijn grenzen was gestuit. Waar die grenzen precies lagen, wisten ze niet, maar het einde van het kapitalisme zou komen en dan zou de anarchie van ongecoördineerde, door winst gemotiveerde ondernemingen plaats maken voor een democratisch georganiseerde economie, waarin niet winst maar behoeften leidend zouden zijn. In die omwenteling zou de arbeidersklasse een leidende rol spelen, als logische tegenstander en opvolger van de klasse der kapitalisten. Van de overheid viel in een kapitalistische economie volgens hen niet veel te verwachten, omdat die niet meer is dan ‘een comité dat de gemeenschappelijke zaken van de gehele bourgeoisklasse beheert’ (Communistisch Manifest 1848).
Een groot deel van de arbeidersbeweging ging daar tegen het einde van de negentiende eeuw anders over denken. Er bleken met behulp van wetgeving door de staat belangrijke verbeteringen in de positie van de arbeiders haalbaar. Men koos voor hervormingen in plaats voor revolutie, tot ongenoegen van de orthodoxe marxisten, die volhielden dat alleen een revolutie blijvende verbeteringen zou brengen.
Optimisten en pessimisten
Een belangrijk deel van de discussies in dit boek gaat over de vraag of het kapitalisme nu dan echt een aflopende zaak is of dat er toch weer kansen zijn op democratische hervormingen. Tegenover de ‘optimisten’, die nog mogelijkheden zien voor hervormingen, staan ‘pessimisten’, die geen mogelijkheden daartoe zien of hoogstens pas na een volgende wereldoorlog.
De pessimisten lijken vooral bezig met de vraag hoe de oppositie georganiseerd moet worden; de optimisten denken vooral na over wat er bereikt moet worden. Tot de pessimisten reken ik Vogl en Streeck; tot de optimisten Crouch en Offe. Fraser zit daar tussenin. Zij ziet mogelijkheden voor een brede antikapitalistische beweging, waarin niet alleen arbeiders, maar ook de milieubeweging, de strijders tegen racisme, de feministen en andere emancipatiebewegingen een plaats hebben.
Vogl, die twee boeken over financialisering schreef, biedt eigenlijk geen perspectief op een succesvolle strijd tegen de vrijwel absolute hegemonie van het internationaal financieel kapitaal. Streeck kijkt met enige hoop naar het moderne populisme als de ‘historisch concrete, werkelijk bestaande afwijzing’ van de bestaande orde. Hij schijnt te denken dat het uiteenvallen van de EU onder druk van populisten gaat leiden tot opnieuw gedemocratiseerde nationale staten, die een nieuwe welvaartsstaat voor hun burgers zullen opbouwen.
Offe ziet geen begaanbare weg terug naar de politieke economie van nationale welvaartsstaten uit het derde kwart van de twintigste eeuw. Hij ziet meer kansen in versterking van de sociale dimensie van de EU en uitbreiding van de bevoegdheden van het Europese Parlement. Crouch ziet aanknopingspunten voor hervormingen in het feit dat internationale organisaties zoals de OESO en het Internationaal Monetair Fonds heel goed begrijpen dat het proces van groeiende ongelijkheid leidt tot enorme (financiële) instabiliteit en moet worden omgekeerd.
Definitie kapitalisme
Er is verrassend weinig discussie in dit boek over de vraag wat kapitalisme eigenlijk is, terwijl daar wel verschillende interpretaties van bestaan, die min of meer impliciet allemaal voorbijkomen in dit boek. Marx benadrukte dat in het kapitalisme de productiemiddelen in privaat bezit zijn. Een alternatief als de voormalige Sovjet-Unie, waar de productiemiddelen eigendom van de staat (en dus zogenaamd van het volk) waren, vindt niemand echt aantrekkelijk.
Schumpeter benadrukte dat ondernemerschap fundamenteel is: wie investeerders vindt, mag in het kapitalisme zonder toestemming van politieke machthebbers aan de slag. Dat heeft veel dynamiek en vooruitgang opgeleverd. De voor ondernemerschap benodigde middelen hoeven natuurlijk niet in privaat bezit te zijn, maar als het publieke middelen zijn, is de kans groot dat belanghebbenden van bestaande bedrijven hun (democratische!) invloed zullen aanwenden om vernieuwing tegen te gaan.
Weer anderen benadrukken (met Marx) dat kapitaal een anonieme kracht is geworden, die maar één doel kent: zich te vermeerderen. Wie spreekt van een dwangmatige accumulatie van kapitaal verwijst graag naar de grenzen van de groei en daarmee op een onvermijdelijk einde van het kapitalisme. Toch is (ook bij Marx) een kapitalistisch systeem zonder groei in principe denkbaar.
Iemand als Fraser benadrukt (met Polanyi) dat in het kapitalisme alles aan de wetten van de markt wordt onderworpen: het winststreven leidt tot ‘vermarkting’ en commercialisering van de samenleving en van het dagelijks leven. Anderen wijzen erop dat in de praktijk paal en perk gesteld kan worden aan commercialisering en dat vermarkting bovendien vaak een emanciperende invloed heeft, omdat het traditionele rollen en afhankelijkheden doorbreekt. Uiteraard vinden velen (met Marx) loonarbeid kenmerkend voor het kapitalisme; arbeiders zijn gedwongen hun arbeidsvermogen op de arbeidsmarkt te verkopen aan de bezitters (kapitalisten) van productiemiddelen. Maar is een systeem zonder loon voor werk mogelijk?
Utopische alternatieven
Er is in het kapitalisme geen plicht tot arbeid, maar er is ook geen gegarandeerd recht op arbeid. Sommige auteurs gaan in op het feit dat recht op arbeid is opgenomen in de universele verklaring van de rechten van de mens. Verschillende auteurs reduceren dat tot een recht op inkomen, waarbij we terug zijn bij de verzorgingsstaat. Wie dat recht onvoorwaardelijk wil toekennen, spreekt van een ‘basisinkomen’. Als een dergelijk inkomen hoog genoeg zou zijn om comfortabel van te leven, weet niemand hoe dat blijvend gefinancierd moet worden en wie dan het noodzakelijke werk blijft doen.
De hier en daar voorgedragen voorstellen voor alternatieve democratische bedrijfsorganisatie zijn niet minder veelbelovend dan toen zij bijna tweehonderd jaar geleden door Marx ‘utopisch’ werden genoemd: ze zijn lokaal best mogelijk, maar als alternatief voor het hele systeem moeilijk voorstelbaar.
Zo leveren de discussies in dit boek een dubbele boodschap op: het einde van het kapitalisme lijkt niet in zicht, maar er zijn veel ideeën voor alternatieven. Of die alternatieven dan kapitalistisch zijn of niet, is wellicht van secundair belang, al was het maar omdat niet iedereen daar hetzelfde onder verstaat.
N.B. Deze bespreking kan geen recht doen aan de rijkdom van bijdragen en invalshoeken in dit boek. Een veel uitgebreidere bespreking met literatuurverwijzingen kan gevonden worden op www.innotep.eu.
Auteur
Categorieën