Ga direct naar de content

Roeren in de Haagse oersoep

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 4 2015

Slechts weinig onderzoekers op economische faculteiten hebben de ambitie om ooit eens – al is het maar voor een paar jaar – voor het Rijk te werken. De argumenten daarvoor zijn genoegzaam bekend: werken op een ministerie is weinig inhoudelijk, er heerst een parafencultuur en je bent er alleen om bewindslieden te dienen. Geen inspirerende en stimulerende omgeving dus voor creatieve onderzoekende geesten (zie bijvoorbeeld dit openhartige interview in Intermediair met Coen Teulings over zijn periode als afdelingshoofd bij SZW). Bovendien geldt dat na zo’n avontuur een terugkeer bij de meeste economische faculteiten zo goed als uitgesloten is. De consequentie is immers dat alle investeringen in je tenure track in één klap ongedaan worden gemaakt en je weer achteraan in de rij mag aansluiten (als dat al kan).

Die geringe animo voor de publieke zaak valt mijns inziens te betreuren. Beleidsgerichte economen zullen namelijk beleid juist eerder begrijpen als ze er midden in zitten. Juist de observaties die je dan doet – en die vaak verrassend zijn – kunnen inspirerend werken voor toekomstig onderzoek. Voor alle helderheid daarbij: ik spreek daarbij uit persoonlijke ervaring. Tot vorige week heb ik bij het Ministerie van SZW gewerkt als Chief Science Officer (CSO). Een boeiende, leerzame periode die ik niet had willen missen. En met als bijeffect dat ik nu beter bevat waarom en wanneer beleid succesvol is of niet.

Speciaal voor economisch onderzoekers die ondanks alle barrières een overstap overwegen om de ‘kennisfunctie’ op een ministerie vorm te geven zou ik in ieder geval twee observaties mee willen geven. De eerste is dat ministeries veel minder hiërarchisch zijn dan veelal verondersteld. Toegegeven, geregeld dalen vanuit de Tweede Kamer onderzoeksvragen neer waar je niet omheen kan. Maar daarnaast beschikken directies en afdelingen over veel ruimte voor zelf geïnitieerd onderzoek – iets wat mij in ieder geval echt heeft verrast. Voor de kenniswerkers op die directies biedt dit kansen. Misschien is dat maar goed ook, want het houdt een denkproces gaande dat later van pas kan komen (zie ook mijn tweede punt). Maar er is natuurlijk ook een keerzijde: weinig afstemming tussen directies en het gevaar van hobbyisme. Je zou de onderzoeksprogrammering wat gechargeerd gesteld als ‘rizoom’ kunnen kenschetsen: ideeën lijken zomaar ergens te beginnen, ze kennen geen stam, geen centrum en geen hiërarchie.

Als tweede – en in het verlengde van het vorige punt – is het een misverstand te denken dat onderzoeksprogrammering op ministeries een logische cyclus van beleidsvoorbereiding, uitvoering en evaluatie doorloopt. De werkelijkheid leent zich hier in ieder geval niet voor: veranderingen in beleid verlopen veelal schoksgewijs, na jaren van een ogenschijnlijke status quo kunnen dossiers plotseling in beweging komen. Dit proces wordt ook wel aangeduid als de garbage can theorie van de bestuurskundige Kingdon: problemen en oplossingen op beleidsdossiers dobberen onafhankelijk van elkaar rond, maar dan plots treffen ze elkaar en is er het momentum voor een belangrijk besluit. In de Nederlandse context spreekt Wim Derksen hierbij beeldend over ‘Haagse oersoep’ – en dit is ook de titel van een recent verschenen boek van zijn hand.

In de Haagse oersoep bestaat de kunst er uit om de juiste studies en ondersteunend materiaal klaar te hebben liggen, mocht er een zogenoemd policy window zich openbaren. Dat voorbereidende werk zal eerst in betrekkelijke anonimiteit moeten gebeuren, zeker als er taboes rusten op onderwerpen. Dan maar analyses vooralsnog in de la stoppen of wachten totdat de ambtelijke top er van doordrongen is dat voorwerk nodig is. Denk bijvoorbeeld aan de discussie over de hypotheekrenteaftrek die jarenlang muurvast zat en binnen betrekkelijk korte tijd tot hervormingen heeft geleid.

Kennismedewerkers op een ministerie moeten dus op de korte termijn dus behendig meebuigen met de actualiteit van alledag, maar tegelijkertijd weten welke grote beleidsvragen gaan spelen, niet cynisch worden en het momentum afwachten. Veel geduld dus. Maar geldt dat eigenlijk ook niet voor onderzoekers op de universiteit die jaren bezig zijn om hun werk te slijten aan bladen? 

Auteur

Categorieën