Ga direct naar de content

Woningcorporaties: lessen uit het buitenland

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 15 2014

De berichtgeving over de Parlementaire Enquêtecommissie Woningcorporaties wordt gedomineerd door affaires met auto’s, boten en derivaten. Die schandalen hebben de commissie genoopt in te zoomen op gedrag en strenger toezicht. In een van de drie achtergrondrapporten bij de enquête trek ik (samen met Wouter Vos) lessen uit het buitenland op andere terreinen. Die lessen kunnen het huidige stelsel versterken zonder de maatschappelijke doelen te verkwanselen.

Nederland niet slecht

Een eerste — misschien in de context van al het gekrakeel verrassende — observatie uit het onderzoek is dat Nederland helemaal niet slecht scoort in een buitenlandse vergelijking. Geen enkel land blijkt dé oplossing voor sociale huisvesting te hebben. Er is geen bewijs dat enig ander land het beter doet dan wij. Of je het via de markt (Duitsland) of de overheid (Zweden) doet, het blijft lastig publieke doelen te verenigen met efficiëntie. Ik bepleit dan ook het stelsel in de basis te laten zoals het is, maar wel lessen te trekken opdat op cruciale onderdelen verbeteringen kunnen worden gerealiseerd. Een rondje buitenland.

Duitse resultaatafspraken

We kunnen Duitse resultaatafspraken nabootsen. In Duitsland is een groot deel van de huurvoorraad in handen van particuliere beleggers. Mensen met een laag inkomen kunnen subsidie ontvangen. Uit voorbeelden blijkt dat deze particuliere organisaties in staat zijn invulling te geven aan beheer, onderhoud, diversiteit en kwaliteit. Uit de voorbeelden blijkt ook dat de aandacht voor de huurder en de leefbaarheid achterblijft bij de Nederlandse situatie. De aandacht voor efficiëntie gaat ten koste van de aandacht voor de sociale kant. Niettemin blijkt dat een deel van de sociale taken goed te gieten is in prestatieafspraken. Daar kunnen we ons voordeel mee doen, want in Nederland ontbreekt het daar totaal aan.

Britse burgerparticipatie

Voor burgerparticipatie en zorg kijken we naar het VK. In toenemende mate is er in het VK aandacht voor het betrekken van burgers bij hun eigen woonomgeving. Daarbij zien we dat er specifieke communities ontstaan waarin meer aandacht geven wordt aan specifieke doelgroepen. We zien in Nederland een terughoudendheid om dit breder op te pakken. Corporaties kunnen in Nederland ook verdergaande samenwerkingsverbanden aangaan met andere maatschappelijke dienstverleners.

Deense fondsen

Voor revolverende fondsen shoppen we in Denemarken, waar men naar mogelijkheden kijkt om andere partijen te betrekken bij de sociale huisvesting. Interessant hierbij is dat er een revolverend fonds is ingericht van waaruit grote investeringen gedaan kunnen worden. De waarde van dit fonds is gebaseerd op de waarde van de woningen in relatie tot de leensom. Een dergelijk fonds past bij de Nederlandse gedachte omtrent solidariteit in de sector die het mogelijk zou moeten maken om in krimpgebieden of gebieden met grote sociale problematiek te kunnen blijven investeren.

Finse slankheid

Finland laat zien dat een ‘lean and mean’ stelsel niet ten koste hoeft te gaan van de buurt. De sociale huursector is in Finland fors kleiner dan in Nederland, maar de kwaliteit is goed en er is tevens de nodige aandacht voor leefbaarheid. De beperkte omvang van de sector maakt dat de focus is op de doelgroepen die het echt nodig hebben en dat de overheid zich nadrukkelijk richt op innovatieve ontwikkelingsprogramma’s. Omdat de Nederlandse corporatiesector veel te veel doelgroepen bedient, is het goed te weten dat het ook anders kan.

Het Nederlands stelsel kan versterkt worden door verschillende elementen uit verschillende landen op te nemen met behoud van het eigen karakter. Britse burgerparticipatie, Deense revolverende fondsen, een Finse slankheid en Duitse prestatieafspraken, het kan allemaal in Nederland. Het behoudt het stelsel, is inpasbaar in onze cultuur, maar verbetert deze op cruciale onderdelen.

Dit stuk verscheen in het FD 14-11

Auteur

Categorieën