Sociaal ondernemerschap: velen vinden het een mooi streven maar ook een tikje naïef. Het was deze week weer verschillende keren in de media. Vandaag werd bekend dat sociale bedrijven in Nederland het goed doen. In Pauw & Witteman was afgelopen dinsdag een discussie met onder meer Bas van Abel van Fairphone, een Nederlandse sociale onderneming die beoogt een ‘zieke’ produktieketen van binnenuit aan te pakken door het produceren van de eerste echte fairtrade smartphone. Logische vragen: hoe ‘sociaal’ of ‘fair’ kan je zijn als je een succesvol product wilt maken; zijn de grote spelers als Apple, Nokia en Samsung hier ook niet mee bezig en leg je het dan niet bij voorbaat af? De crux zat in de staart van deze discussie waarin helder werd verwoord wat de essentie is van sociaal ondernemerschap: de primaire focus van de ondernemers is gericht op het oplossen van een maatschappelijk probleem. Dit maakt het anders dan bijvoorbeeld maatschappelijk verantwoord ondernemerschap.
Fairphone legt de complexe produktieketen van de smartphone bloot en kan hierdoor naast het zorgen voor bewustwording daadwerkelijk een aanzet doen tot verbeteringen door onder meer het verwerken van conflictvrije tin. De focus op maatschappelijke verbeteringen in de keten kan wel degelijk leiden tot innovatie en structurele vernieuwing. Bij sociaal ondernemerschap zit innovatie meestal in het proces, niet zozeer het eindproduct of de dienst. Procesinnovatie is samen met een goede marketing strategie minstens zo belangrijk als productinnovatie (zelden bereikt het vanuit technisch optiek beste product het grootste marktaandeel). En als het die ene sociale ondernemer niet lukt kan haar initiatief wél aanknopingspunten bieden voor anderen, zodat indirect de doelstelling van die eerste sociale ondernemer toch bereikt kan worden; falen is een relatief begrip als het je niet zozeer om je eigen portemonnee gaat.
Sociaal ondernemers richten zich zoals gezegd primair op het oplossen van maatschappelijke problemen, maar wel voor eigen rekening en risico. Geld is een middel en geen doel, wat overigens niet betekent dat er geen winst gemaakt mag worden. Het kunnen ondernemers zijn die internationale uitdagingen aangaan, zoals bij Fairphone en Ragbag. Maar ook nationaal en lokaal is er behoefte aan innovatieve initiatieven die problemen in de maatschappij oplossen, zeker in tijden van spanningen zoals een flinke economische recessie en een ethische crisis in de zorg en de sociale woningbouw. Aan ondernemers die mensen met een achterstand een baan geven, en hen eigenwaarde en economische waarde geven Zoals restaurant Fifteen dat werkt met vroegtijdige schoolverlaters, of Annie Connect, een call center met mensen met een beperking.
Hoe staat sociaal ondernemerschap in Nederland er eigenlijk voor? Een internationaal vergelijkende studie uitgevoerd door de Global Entrepreneurship Monitor laat zien dat Nederlanders in 2009 nog maar beperkt actief waren in sociaal ondernemerschap. Een zelfde conclusie volgt uit een rapport van McKinsey. Maar de laatste cijfers laten zien dat het vuur rond sociaal ondernemerschap behoorlijk is aangewakkerd. Waar het tot circa drie jaar geleden bleef bij enkele interessante initiatieven, beginnen sociale ondernemers zich nu te organiseren en hebben ze gezamenlijk voor behoorlijk wat werkgelegenheid gezorgd. Ook beginnen overheden na enig aarzelen het belang te zien en beleid te ontwikkelen. Dit laatste heeft verschillende oorzaken.
Ten eerste is de economische crisis nu echt voelbaar in Nederland, met grote effecten op budgetten voor overheden, werkloosheid en de maatschappelijke consequenties hiervan. Taken die voorheen nog verzorgd werden door overheden, worden nu neergelegd bij burgers. Dit gaat echter niet vanzelf en is afhankelijk van ondernemende individuen.
Ten tweede heeft het ‘vermarkten’ van een aantal semi-publieke activiteiten negatief, zo niet desastreus uitgepakt. Door het veronachtzamen van belangen van diverse betrokkenen zijn bepaalde organisaties te ver doorgeschoten in hun bedrijfsvoering, al dan niet onder druk van een kleine groep belanghebbenden. Hier is een kritische reflectie noodzakelijk en moet gekeken worden naar alternatieve modellen die maatschappelijke waarden beter kunnen waarborgen.
Ten derde, en niet onbelangrijk, is sociaal ondernemerschap een mooi thema voor de huidige regering. De VVD kan zich prima afficheren met ondernemerschap, burgerinitiatieven en een kleinere overheid, in lijn met het ‘big society’ gedachtengoed van Cameron. De PvdA kan vooral het sociale karakter en het ‘eerlijk delen’, dat inherent is aan sociaal ondernemerschap, benadrukken. Deze kant schurkt meer aan tegen de visie van de huidige Franse regering, die de ‘sociale economie’ wil stimuleren en daar in 2012 zelfs een aparte minister voor heeft aangesteld.
Hierbij komt dat men in Brussel veel verwacht van sociaal ondernemerschap als een middel om Europa welvarend te houden. In 2011 ging het Social Business Initiative van start vanuit drie verschillende DG’s. Dit gaat naar verwachting uitmonden in diverse stimulansen voor sociaal ondernemerschap. Onlangs werd bijvoorbeeld door het Europees Parlement en de Europese Raad een definitieve verordening van het Europese ‘Social Entrepreneurship Fund’ (EuSEF) aangenomen. Dit betekent dat vanaf nu investeringsfondsen gericht op maatschappelijke doelen officieel te boek kunnen staan met het label ‘European Social Investment Fund’, indien ze aan een aantal vereisten voldoen, bijvoorbeeld dat tenminste 70 procent van de investeringen naar social enterprises gaat.
Jongeren in Nederland zijn ondernemender dan de vorige generaties en leggen meer dan ooit de nadruk op maatschappelijke verbeteringen en duurzame oplossingen. Ook zullen ze nog een tijd te maken hebben met een krappe arbeidsmarkt. Een enorm potentieel voor sociaal ondernemerschap, terwijl vanuit Den Haag het licht voor sociaal ondernemerschap vooralsnog op oranje lijkt te staan – men ziet vooral een rol voor het ‘middenveld’, zoals het in 2011 opgerichte platform Social Enterprise NL dat in haar jonge bestaan inderdaad al een belangrijke functie op zich neemt. Nederlands beleid zou er echter veel duidelijker op gericht moeten zijn om de toekomstige generatie de mogelijkheden te geven haar ambitieuze doelstellingen te verwezenlijken. Dat betekent allereerst dat opleidingen dienen aan te sluiten bij deze verschuivende interesses van jongeren, ook al op jonge leeftijd. Daarbij moeten bestaande barrières in de regelgeving weggenomen worden en publieke financiering van suboptimale alternatieven kritisch onder de loep genomen worden.
Financieringsmogelijkheden dienen transparant en toegankelijk te zijn; in dat opzicht is het nieuwe Europese Social Entrepreneurship Fund een goede stap. Ondersteuning is nodig aangezien er een mismatch bestaat tussen de doelstellingen van de gebruikelijke financiers (financiële opbrengsten) en die van de sociale ondernemers (maatschappelijke opbrengsten). Nu banken tegenwoordig niet thuis geven kan de overheid een signaal gegeven naar alternatieve vormen van financiering zoals crowdfunding en ‘peer-to-peer’ lending. In Groot Brittannië heeft de overheid voor de laatste vorm onlangs 55 miljoen pond aan leningen in het vooruitzicht gesteld voor vier geselecteerde virtuele financiële platforms. Met name ‘pre-ordering’, is voor sociale ondernemers een interessante vorm van crowdfunding om aan het benodigde startkapitaal te komen (zie ook de blog van Erik Stam hierover). Met deze vorm van crowdfunding creëer je, indien succesvol, de groep van early adopters die je nodig hebt om je produkt of dienst bekend te maken aan het grote publiek: de financierings- en marketingstrategie vallen samen via social media.
Het uitbouwen van de pionierfunctie die enkele Nederlanders hebben vervuld op het gebied van crowdfunding (denk aan Pim Betist met Sellaband) kan, samen met het potentieel aan ondernemend talent, ontwerpers en professionals, de ontwikkeling van sociaal ondernemerschap in Nederland enorm stimuleren. Het zou zomaar een nieuwe richting kunnen zijn waarin Nederland zich op ondernemend vlak kan onderscheiden.
Auteur
Categorieën