Ga direct naar de content

Afstel Herstel

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 27 1985

Afstel
De onlangs verschenen notitie van het Centraal Planbureau 1) en
net recente landenrapport van de OECD 2) laten niet veel heel van het
kabinetsbeleid. Weliswaar nam het bruto nationale produkt vorig
jaar met 2% toe en wordt ook voor dit jaar een toename in die orde
van grootte verwacht, maar vergeleken met de prestaties van andere
OECD-landen zijn dit bescheiden stijgingen. Er mocht meer worden
verwacht. Zoals het CPB constateert is de wereldhandel maar liefst
met 9% toegenomen en heeft Nederland, ondanks omvangrijke veriagingen van de arbeidskosten per eenheid produkt, hier niet evenredig van geprofiteerd. Droevig is ook dat de werkloosheid (15,9% van
de beroepsbevolking!) in ons land tot de hoogste in het OECD-gebied
behoort. De geringe verbetering die voor dit jaar wordt verwacht is,
volgens de OECD en het CPB, voornamelijk statistisch: werklozen
van 57,5 jaar en ouder worden niet langer geregistreerd. Het CPB
voegt hieraan toe dat vrouwen en jongeren zich van de arbeidsmarkt
hebben teruggetrokken. De conclusie is somber: de werkloosheid is
niet gedaald.terwijl het aanbod op de arbeidsmarkt is teruggelopen.
Het drie-sporenbeleid van het kabinet: terugdringing van het financieringstekort, herstel van de marktsector en arbeidstijdverkorting,
heeft geen resultaat gehad.
Het financieringstekort is slechts in geringe mate gedaald: wordt
rekening gehouden met de afgenomen overschotten van de sociale
fondsen, zoals de OECD doet, dan is het tekort van overheid en
fondsen te zamen in 1985 met minder dan een procentpunt verminderd. De belangrijkste oorzaak van de bescheiden prestatie op dit gebied is de omvangrijke belastingreductie aan het bedrijfsleven van
0,75% van het bruto nationale inkomen in 1984. Zoals de OECD
constateert, nemen de investeringen hierdoor op termijn wellicht toe,
maar „(…) the short-run overall impact on aggregate demand is likely to be small (…) And if private investment fails to expand sufficiently over the long term, the government may simply face higher
debt and interest payments and more difficult budgetary cuts in the
future” (biz. 36). Bovendien hebben incidentele meevallers aan de inkomstenkant, zoals meevallende aardgasbaten door de strenge vorst
en de hoge dollar, en conjunctureel herstel van de werkgelegenheid,
het kabinet in de kaart gespeeld. Dit soort meevallers kan gemakkelijk in een nadeel omslaan.
Detweededoelstelling van het kabinetsbeleid – hetversterkenvan
de marktsector – werd eveneens niet gehaald. Het verlagen van de
arbeidskosten leidde er weliswaar toe dat de concurrentiepositie van
de export- en importvervangende industrie verbeterde, doch zette de
binnenlandse sectoren, waar meer dan 75% van de werkgelegenheid
is geconcentreerd, onder druk. Deze politiek leidde tot een onevenwichtige sectorale ontwikkeling. Zo constateert het CPB dat de
energie- en industriele sectoren in 1984 stijgingspercentages van de
investeringen van 20 tot 30% lieten registreren, terwijl de investeringen van de handel en de dienstensector op het niveau van 1983 stagneerden. De investeringen in de landbouw en bouwnijverheid daalden zelfs (biz. 6). Van een algemeen herstel van de marktsector was
geen sprake. De OECD is niet blind voor dit feit: ,,Final domestic demand is strengthening but may remain relatively weak. Prospects for
a broadly based recovery in investment do not appear strong” (biz.
42). De pendant van de binnenlandse onderbesteding is natuurlijk
het zeer omvangrijke overschot op de lopende rekening (f. 17,5 mrd.)
dat door de OECD als een, .major imbalance” wordt aangeduid (biz.
45).
Ten slotte het derde spoor van het beleid: de arbeidstijdverkorting.
De resultaten zijn op dit gebied teleurstellend. Het CPB heeft berekend dat het inleveren van de prijscompensatie vanaf 1983 in ruil
voor een arbeidstijdverkorting van in totaal 5%, slechts weinig nieuwe arbeidsplaatsen heeft opgeleverd. De verkorting van de arbeidstijd is vooral gebruikt om de bestaande overcapaciteit af te bouwen, zo stelt de OECD (biz. 23). Daarom is er alle reden om juist nu
arbeidstijdverkorting in te voeren omdat de interne arbeidsreserves
zijn verdwenen. Verwacht mag dan ook worden dat de herbezetting
van arbeidsplaatssn in de toekomst groter zal zijn. De berekeningen
van de OECD en het CPB wijzen in die richting.
Het is duidelijk: de CPB-notitie en het OECD-rapport laten zien
dat het herstel broos is. Zij roepen twijfels op over de houdbaarheid
van de opleving. Het roer moet om, voordat het prille herstel tot uitstel en vervolgens tot afstel leidt.

1) CPB, Centraal Economisch Plan, Hoofdstuk I. Inleiding en samenvatting, Den Haag, maart 1985.
2) OECD, Netherlands, Economic surveys 1984/1985, Parijs, februari, 1985.

ESB 27-3-1985

Herstel
Het alvast gepubliceerde eerste hoofdstuk van het Centraal Economisch Plan van het CPB en het onlangs verschenen OECD-rapport
laten zien dat het kabinet met zijn beleid op de goede weg is. Tekenend is dat de bedrijfsinvesteringen, die vanaf 1978 waren gedaald,
sinds 1983 weer toenemen: dit jaar zelfs met naar schatting 5,5%.
Verheugend is ook dat de werkloosheid in 1985 voor het eerst afneemt (van 820.000 tot 790.000 arbeidsjaren). Dit is te meer een
prestatie omdat, zoals de OECD constateert, de participatiegraad
van de beroepsbevolking in het verleden erg is laag geweest. In de periode 1979-1982 was, als reactie hierop, sprake van een ,,catch up”:
de beroepsbevolking nam, vooral door de toegenomen participatie
van vrouwen, met 2% meer toe dan gemiddeld in de andere OECDlanden. Duidelijk is dat het kabinet op al de drie sporen van het beleid
– terugdringing van het financieringstekort, herstel van de marktsector en arbeidstijdverkorting – succes heeft geboekt.
Opvallend is de winst op het terrein van de overheidsftnancien:
de doelstelling van het regeerakkoord (een financieringstekort van
7,5% in 1986) is in zicht. Volgens CPB-berekeningen daalt het tekort
op kasbasis van 9,3% in 1984 tot 7,9% in 1985. Juist de onzekere
ontwikkelingen met betrekking tot de dollarkoers, de aardgasbaten
(die naar schatting met f. 2 a 3 mrd. in 1986 terugvallen) en de herfinancieringsnoodzaak van de schuld aan het begin van de jaren negentig noodzaken om op de ingeslagen weg verder te gaan. Terecht
constateert de OECD dat,,Government policies will have to continue placing emphasis on reducing the public sector deficit” (biz. 46).
In navolging van het advies van de OECD mag echter niet worden
vergeten de winstgevendheid verder te vergroten door de lasten voor
het bedrijfsleven te verlichten. ,,It would seem that some further
shift to profits will be necessary under the expectation that this will
lead to higher investment in the somewhat longer term” (biz. 46).
Uiteindelijk zal dit het financieringstekort op de wat langere termijn
ten goede komen doordat de te verwachten belastingafdracht
toeneemt.
De marktsector plukte de vruchten van het gevoerde kabinetsbeleid: de winstgevendheid nam toe tot 17% van de toegevoegde waarde, waarmee het niveau van 1978 werd geevenaard. Tevens stegen de
bezettingsgraad en de produktiviteit in alle sectoren. Weliswaar heeft
de exportsector het voortouw genomen, maar het herstel is, zo stelt
de OECD, niet tot deze sector beperkt gebleven: „(…) significant
increases have also been recorded in the remaining sectors and this is
expected to continue into 1985 ” (biz. 42). Ook het CPB meem dat het
herstel is verbreed: in 1985 nemen niet alleen de investeringen in
outillage toe, maar ook die in bedrijfsgebouwen en in de sector handel en dienstverlening (biz. 13). Alleen de investeringen in woningen
dalen met 4%, maar dat komt deels op rekening van de strenge vorst
(biz. 13). Het binnenlandse herstel wordt nog versterkt door de
premie- en belastingverlaging van werknemers en de gematigde prijsontwikkeling. De koopkracht van de modale werknemer in de marktsector neemt daardoor in 1985 met ongeveer 2% toe en die van de
werknemers in de collectieve sector stabiliseert zich, zo berekende het
CPB (biz. 12).
Het derde spoor is de arbeidstijdverkorting. Ook op dit gebied is
vooruitgang geboekt. Het resultaat van de arbeidstijdverkorting van
5% was echter niet zozeer dat nieuwe arbeidsplaatsen ontstonden,
maar dat de bestaande overcapaciteit werd afgebouwd, en dit heeft
het herstel van het bedrijfsleven bespoedigd. De vraag is of het wenselijk is ook in de toekomst verdere arbeidstijdverkorting in te voeren. De becijferingen van het CPB en de OECD wijzen erop dat bekostiging in mindere mate uit de stijging van de arbeidsproduktiviteit
kan geschieden, omdat de capaciteitsgrenzen in zicht zijn. Terecht
stelt de OECD dat arbeidstijdverkorting niet tot een kostenverhoging
mag leiden en dat dus evenredige looninlevering geboden is (biz. 23).
Het CPB merkt op dat differentiatie en selectiviteit bij de invoering
noodzakelijk is. Er kunnen kwalitatieve discrepanties tussen vraag
en aanbod ontstaan, kleine en middelgrote bedrijven kunnen met
produktiviteitsverliezen te maken krijgen en de noodzakelijke looninlevering kan worden afgewenteld. Bovendien kan het arbeidsaanbod toenemen (biz. 15).
Het is duidelijk: de CPB-notitie en het OECD-rapport zijn een
steun in de rug van de beleidsmakers. Voortzetting van het beleid is
geboden om het herstel te continueren.

H. Kamps

285

Auteur