De Algemene Rekenkamer (2018) heeft in december jongstleden de financiële en economische gevolgen van Brexit voor Nederland in kaart gebracht. Daarbij heeft de Rekenkamer zich geconcentreerd op de directe kosten voor de overheid en niet op de economische schade door hogere handelskosten voor de particuliere sector. Nienke Oomes en Thierry Belt hebben dit eenzijdige beeld terecht willen rechttrekken door ook het effect van hogere handelskosten op het Nederlandse bruto binnenlands product (bbp) in beeld te brengen. Op beide berekeningen is wat af te dingen.
Berekening Oomes en Belt
Oomes en Belt concluderen dat een no-deal-Brexit een Nederlander gemiddeld 164 euro per jaar gaat kosten. Wij denken dat deze kosten minstens driemaal zo hoog zijn.
Net als Oomes en Belt baseren we onze berekening op het Centraal Planbureau. Daar schatten Bollen et al. (2016) en Rojas-Romagosa (2016) dat ons bbp in 2030 bij een no-deal 10 miljard euro lager is – en zelfs 16,7 miljard lager als we rekening houden met het afremmen van innovatie door minder handel.
Oomes en Belt gaan ervan uit dat dit de gecumuleerde kosten zijn voor de periode tussen 2019 en 2030. Het zijn echter de kosten in 2030. De gecumuleerde kosten zijn de kosten in 2019, in 2020, in 2021 enzovoorts. En dit totaal is veel hoger. Als we uitgaan van een lineaire toename – en dat lijkt een redelijk conservatieve veronderstelling – dan moeten bovengenoemde bedragen met zes worden vermenigvuldigd om de gecumuleerde kosten tussen 2019 en 2030 te berekenen. Dan komen we uit op 60 miljard aan bbp-verlies. Of, inclusief effect op innovatie, 100 miljard euro aan bbp-verlies.
Berekening Rekenkamer
Deze bedragen gaan de budgettaire kosten waarop de Algemene Rekenkamer zich richt, ver te boven. Berekeningen van het ministerie van Financiën volgend (Ministers van Buitenlandse Zaken en Financiën, 2018) komt de Rekenkamer op 15 miljard aan extra afdracht aan de EU tussen 2021 en 2030, 0,65 miljard euro aan voorbereidingskosten voor de overheid, en 1,6 miljard euro extra afdracht aan de EU als het Verenigd Koninkrijk zou vertrekken zonder aan zijn financiële verplichtingen te voldoen.
Deze berekeningen van de directe effecten op de Nederlandse overheidsfinanciën houden een overschatting in, omdat de rijksoverheid – en in navolging daarvan de Algemene Rekenkamer – de te verwachten verhoging van de Nederlandse bijdrage aan de EU geheel op conto van Brexit schrijft. Er wordt vanuit gegaan dat door Brexit de korting op de Nederlandse afdracht lager wordt en op den duur helemaal verdwijnt. Nu is de Britse rebate de moeder van alle kortingen, en mag worden verwacht dat met het wegvallen van deze korting die geen horizonbepaling kent (anders dan het vertrek van het VK) er inderdaad druk zal ontstaan om andere, tijdelijke kortingsregelingen te schrappen. Deze besluitvorming maakt evenwel deel uit van de onderhandelingen over een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2021-2028, waarbij ook verschuivingen aan de uitgavenzijde van de EU-begroting aan de orde zijn. Het directe effect van het uittreden van het VK op de EU-begroting taxeren wij op per saldo ongeveer 10 miljard per jaar. Uitgaande van een aandeel van Nederland van 5,6 procent in het BNI van de EU-27 (na uittreding van het VK), zou de rekening van Brexit voor Nederland over de periode 2019-2030 een kleine 7 miljard euro bedragen.
Tabel 1 vat de verschillende berekeningen samen.
Lessen
Deze analyse leert ons ten eerste dat de economische effecten van een verhoging van handelskosten door Brexit vele malen hoger zijn dan de directe effecten voor de Nederlandse overheidsfinanciën, zie ook Bos en Van Riel (2017). Door een vrijhandelsakkoord te sluiten kunnen het VK en de EU de stijging van de handelskosten met een kwart verlagen.
Ten tweede dat de economische effecten zoveel groter zijn, dat de indirecte gevolgen voor de overheidsfinanciën via een lager bbp en dus lagere belastingafdracht de directe gevolgen van het wegvallen van de netto-bijdrage van het Verenigd Koninkrijk verre overtreffen. Als we uitgaan van een collectievelastendruk 38 procent, dan kan het bbp-verlies bij een no-deal-Brexit zich vertalen in 38 miljard minder overheidsinkomsten. En ten derde dat de totale kosten van een no-deal-Brexit 108 miljard euro zijn, dat is pakweg 500 euro per Nederlander per jaar.
Literatuur
Algemene Rekenkamer (2018) Brexit. Voorbereiding op financiële en economische gevolgen, en consequenties voor de Douane, Den Haag.
Bollen, J. C., G. W. Meijerink, H. A. Rojas-Romagosa (2016) Nederlandse kosten Brexit door minder handel, CPB Policy Brief 2016/07.
Bos, M. G. en B. van Riel (2017) Brexit: ontsnappen aan nulsomspellen, ESB, 102(4754S), 22-25.
Ministers van Buitenlandse Zaken en van Financiën (2018) Tweede Kamer, 2017-2018, 21 501-20, nr. 1349.
Oomes, N., en T. Belt (2019) No-deal-Brexit kost Nederlander 164 euro per jaar, ESB, 104(4769) 47.
Rojas-Romagosa, H. A. (2016) Trade Effects of Brexit for the Netherlands, CPB Background Document.
NOOT: De oorspronkelijk gepubliceerde versie van deze blog vermeldde dat de Rekenkamer haar onderzoek op initiatief van de Tweede Kamer verrichtte. Deze zinsnede is verwijderd; de Rekenkamer verrichtte haar onderzoek uit eigen beweging.
Auteurs
Categorieën