Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:

304Jaargang 100 (4710) 21 mei 2015
ESB Statistiek
0,0
2007 200820092010 2011 2012201320140
,5
1
,0
1
,5
2
,0
2
,5
3
,0
3
,5
4
,0
4
,5
0
2
0
4
0
6
0
8
0
1
0 0
1
2 0
1
4 0
1
6 0
1
8 0 Index (2007=100)
In klassen
O
blig o ( lin ke ra s)A an ta l t r a n sa ctie s ( lin ke ra s)W ere ld h an dels v o lu m e ( lin ke ra s)G em id deld e l a n den kla sse o p b asis v a n a an ta l tr a n sa ctie s ( re ch te ra s)
B elg ië , 4
Cyp ru s, 1
Du it s la n d, 8
G rie ke nla n d, 2
F ra n krij k , 5
H ongarij e , 1
I e rla n d, 2 2
L ie ch te nste in , 1
L it o uw en, 1
L u xe m burg , 9
M
alt a , 1
N
ederla n d,
1 3
O
oste nrij k , 1
S
p an je , 1
T
sje ch ië , 2 V
ere nig d
K o nin krij k , 2 7
Z
w eden, 1
D
e betalingsrisico’s van exporttransacties naar risicovolle landen,
met een lange krediettermijn of van zeer grote omvang , kun –
nen bij de Nederlandse staat verzekerd worden. Op de markt
is afsluiting van een exportkredietverzekering (ekv) niet mogelijk. Neder –
landse bedrijven gebruiken een ekv doorgaans vooral om export van kapi-
taalgoederen (zoals schepen) en aannemerswerken (zoals baggerprojecten)
te verzekeren. De figuur toont de ontwikkeling van het aantal transacties
en de daarmee samenhangende bedragen (het obligo) sinds 2007. Het ef-
fect van de wereldwijde economische en financiële crisis is duidelijk. Het
aantal aangegane transacties en het obligo nemen zeer sterk af in 2009
en 2010. Het duurt overigens vaak lang tot transacties daadwerkelijk tot
stand komen en de verzekering ingaat. De daling van het obligo was tus-
sen 2007 en 2010 met 63 procent veel groter dan van de wereldhandel als
totaal (10 procent daling in 2009), vermoedelijk doordat de vraag naar ka –
pitaalgoederen of grote aannemerswerken veel sterker daalde dan bijvoor –
beeld de handel in consumptiegoederen. Vanaf 2011 is er weer een snelle
stijging te zien van ekv-gedekte transacties. De OESO beoordeelt hoe risi-
covol landen zijn en maakt een indeling naar risico in landenklassen, onder
andere voor het vaststellen van internationaal overeengekomen minimum –
premies voor exportkredietverzekeringen. Deze landenklassen lopen van 1
(weinig risico) tot en met 7 (meest risicovol). De OESO-landen met hoge
inkomens worden niet beoordeeld, maar geplaatst in landenklasse 0. Na
de crisis nam het gemiddelde van de naar risico ingedeelde landenklassen
wereldwijd als zodanig nauwelijks toe, aangezien met name de OESO-
landen zelf minder kredietwaardig werden. De figuur laat echter zien dat in 2010 en 2011 het gemiddelde van de landenklasse van de transacties die
de Nederlandse staat verzekert oploopt. Enerzijds zijn de landen met een
hogere landenklasse minder hard geraakt door de crisis en deze namen dus
relatief meer en doorgaans kleinere transacties voor hun rekening. Ander

zijds zijn Nederlandse exporteurs relatief meer transacties aangegaan op
risicovollere landen die zonder exportkredietverzekering te riskant waren
geweest. De laatste jaren laten weer een normalisering zien. ■
IVO HABETS
EN CAROLINE VAN THIEL (MINISTERIE VAN FINANCIËN)
De Nederlandse exportkredietverzekering sinds 2007i n t e r n at i o n a a l
Grensoverschrijdende pensioenfondsen in Europap e n s i o e n e n
P
ensioenfondsen kunnen ook buitenlandse pensioenregelingen
uitvoeren. In pensioen-jargon worden deze fondsen cross-border
IORPs genoemd, waarbij IORP staat voor Institution for Oc-
cupational Retirement Provisions. EIOPA, de Europese pensioen- en
verzekeringsautoriteit in Frankfurt, publiceert jaarlijks een overzicht van
het aantal IORPs. Het aantal fondsen dat gebruikmaakt van een Euro –
pees paspoort is nog beperkt, maar desalniettemin significant en groei-
ende. Multinationale ondernemingen zetten sinds de introductie van de
Europese pensioenrichtlijn in 2003 steeds vaker een grensoverschrijdend
pensioenfonds op, waarin de pensioenregelingen voor lokale medewer –
kers in uiteenlopende landen bijeen worden gebracht.
Medio 2014 waren er 75grensoverschrijdende pensioenfondsen. Teza –
men beheerden zij 99 pensioenregelingen die uit een ander land afkomstig
waren. Opvallend is dat dit vooral Britse (27) en Ierse (22) pensioenrege –
lingen zijn. Dat is echter het gevolg van een afwijkende definitie in beide
landen, waarbij een pensioenfonds eerder als grensoverschrijdend actief
aangemerkt wordt dan in de andere EU-lidstaten. Interessanter om te zien
is dat 13 Nederlandse regelingen ondertussen bij een buitenlands pensi-
oenfonds zijn ondergebracht. Hiervan worden er 5 bij een Brits, 4 bij een
Belgisch, 2 bij een Liechtensteins, 1 bij een Iers en 1 bij een Luxemburgs
pensioenfonds beheerd. In de afgelopen maanden zijn nog enkele additi-
onele Nederlandse regelingen overgeheveld naar een Belgisch fonds, die
nog niet in de EIOPA-statistieken zijn opgenomen.
Het EIOPA-rapport waaraan de figuur is ontleend, toont ook de namen
van de multinationals die de nieuwe Europese mogelijkheden benutten. Opvallend is dat Nederland als groot pensioenland nog niet wordt ge

kozen als vestigingsplaats voor een groot Europees pensioenfonds. Dat
komt onder andere door de financierings- en governance-vereisten voor
Nederlandse pensioenfondsen, die in internationaal perspectief weinig
flexibiliteit bieden. Met de introductie in 2011 van de PPI, de nieuwe
Nederlandse Premiepensioeninstelling , komt hierin naar verwachting
verandering. ■
JACQUELINE LOMMEN (ROBECO)
Ontwikkeling aantal transacties en obligo
Bron: CEP 2015; ADSB
Gastlanden voor de 75 actieve grensover­
schrijdende pensioenfondsen in Europa
Bron:EIOPA

305Jaargang 100 (4710) 21 mei 2015
Statistiek ESB
-40
-2
0
0
2
0
4
0
6
0
0 -2-4
2 4 6m
jja so n d
a
m jja so n d
a jfm mjja so n d
a
j fm mjja so n d
a
j fm a
j fm20 11 20 12 20 13 20 14 20 15
I n fl a tie ( C PI, l i n ke ra s)I n fl a tie ( H IC P,l in ke ra s)I n fl a tie ve rw ach tin g ( l in ke ra s)I n fl a tie ge voe l ( l in ke ra s)K oop bere id h eid v a n h uis h oud en s d ie g e en p ri js stijg in g v e rw ach te n ( r e ch te ra s)K oop bere id h eid v a n h uis h oud en s d ie p rij s stij g in g v erw ach te n ( r e ch te ra s)
I
n p ro ce n te n In dex
12 2 5
4 5
5 2 2
0 7
3 5
7
1 7 7 8
0 90
1
0 0
2
0 0Brutostromen in miljoenen euro’s
30 0
4
0 0
5
0 0
6
0 0
7
0 0
8
0 0
9
0 0
Exclu sie f b o ve n-
m id delin ko m en la n den I
n clu sie f b o ve n-
m id delin kom en la n den
R o yalt yR en teD iv id en d
D
e Nederlandse economie groeit sinds het tweede kwartaal van
2014. Werd de groei in het begin gedragen door een stijgende
export, sinds kort neemt ook de consumptie van huishoudens
weer toe. Maar de groei is nog gering en sommige ontwikkelingen zoals
deflatie kunnen in beginsel het broze herstel schaden. Deflatie kan ertoe
leiden dat huishoudens weer meer de hand op de knip gaan houden. Vol –
gens de consumentenprijsindex (CPI) bedroeg de inflatie in januari nul procent, maar steeg deze de maanden daarna weer licht. Volgens de Eu

ropees geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP) is er in Neder –
land sinds december vorig jaar sprake van deflatie. Ongeacht de gekozen
definitie is de huidige inflatie historisch gezien laag. Maar deflatie werkt
pas door op huishoudbestedingen wanneer huishoudens deze ook echt als
zodanig ervaren of verwachten. Hoewel huishoudens zowel de ervaren als
verwachte inflatie mede baseren op gemeten inflatie, blijkt dit tot nog toe
niet het geval. De ervaren inflatie ligt gemiddeld hoger dan de gemeten
inflatie. Wel laat het gemiddelde van de gevoelsinflatie een dalende trend
zien, maar deze is kleiner dan die van de gemeten inflatie. Lag de gevoels-
inflatie tot het najaar nog boven de 3 procent, in de eerste maanden van
2015 schommelt deze rond de 2 procent. Misschien nog belangrijker voor
bestedings beslissingen dan de gevoelsinflatie is de verwachte inflatie. Ge –
middeld ligt de inflatieverwachting lager dan de gevoelsinflatie, maar ho –
ger dan de gemeten inflatie. In de eerste vier maanden van 2015 verwacht –
ten consumenten dat de gemiddelde inflatie voor de komende 12 maanden
iets onder de 2 procent uit zal komen. Daarmee lijkt de huidige lage inflatie
geen gevaar te zijn voor de Nederlandse economische groei. Sterker nog ,
huishoudens die geen prijsstijging verwachten kennen structureel een ho –
gere koopbereidheid dan huishoudens die wel een prijsstijging verwach –
ten. Het aandeel huishoudens dat geen prijsstijging verwacht is sinds 2011
verdubbeld tot 50 procent nu. Mocht het verband tussen geen verwachte
dalende of gelijkblijvende prijzen en hogere koopbereidheid causaal zijn,
dan zou de lage gemeten inflatie eerder stimulerend werken op de con –
sumptie van huishoudens. ■
JEROEN NIEUWEBOER (CBS)
Ontwikkelingen in inflatiegevoel en koopbereidheidg r o e i & c o n j u n c t u u r
g r o e i
& c o n j u n c t u u r
O
ntwikkelingslanden lopen belastinginkomsten mis doordat
multinationals financiële stromen via Nederlandse bijzondere
financiële instellingen (bfi’s) – ook wel brievenbusmaatschap –
pijen genoemd – naar hun eindbestemming in een ander land leiden.
Hierdoor kunnen deze multinationals gebruikmaken van Nederlandse
fiscale regelingen en bilaterale belasting verdragen. In deze belasting ver –
dragen worden vaak lagere brontarieven voor dividend, rente en royalty’s
overeengekomen dan de nationale brontarieven. Het doel daarvan is in beginsel om dubbele belastingheffing in de twee landen te voorkomen.
De lagere tarieven maken het ontwikkelingsland tegelijkertijd aantrekke

lijker voor buitenlandse investeerders. De keerzijde is dat ontwikkelings-
landen belastinginkomsten mislopen door de lagere brontarieven, wat ten
koste gaat van het opbouwen van publieke voorzieningen in deze landen.
Maar hoeveel lopen ontwikkelingslanden mis doordat financiële stro –
men uit ontwikkelingslanden via Nederlandse bfi’s worden geleid? Dit
wordt berekend door per land te kijken naar het verschil tussen het
nationale brontarief en het brontarief dat uit het belasting verdrag met
Nederland volgt. Dit verschil, de procentuele belastingderving , wordt
vervolgens vermenig vuldigd met het totale dividend, de rente of de ro –
yalty’s die vanuit het ontwikkelingsland naar Nederlandse bfi’s stromen.
Dividend, rente- en royaltystromen per land (dit gaat om brutostromen,
oftewel inclusief af te dragen bronbelasting ) zijn bekend voor de circa
1.700 grootste Nederlandse bfi’s, tezamen goed voor 90 procent van het
balanstotaal van alle bfi’s.
De figuur laat zien dat de omvang van de belastingderving sterk afhangt
van de gehanteerde definitie van ontwikkelingslanden. Voor landen die
door de OESO en Wereldbank als lage-inkomens- en lagere-middenin –
komenslanden gedefinieerd worden, komt de gemiddelde belastingder –
ving over de periode 2010–2012 uit op ongeveer 180 miljoen euro per
jaar. Wanneer ook hogere-middeninkomenslanden zoals Rusland, Mexi-
co, Zuid-Afrika en Argentinië meetellen in de berekeningen, is de be –
lastingderving ruim vier keer zo groot, namelijk gemiddeld 809 miljoen
euro per jaar. ■
JARST WEDA EN MARCO KERSTE (SEO ECONOMISCH ONDERZOEK)
Belastingderving door belastingverdragen
Inflatiestatistieken en koopbereidheid
Bron:CBS
Misgelopen bronbelasting in ontwikkelings­
landen, gemiddelden 2010–2012
Bron: Berekeningen SEO op basis van microdata DNB

Auteurs