Ga direct naar de content

De ‘markt’ voor de kinderopvang

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 4 2012

Afgelopen donderdag presenteerde het Sociaal en Cultureel Planbureau het rapport Een beroep op de burger. De vraag aan burgers: zijn we toe aan minder verzorgingsstaat en meer eigen verantwoordelijkheid? Het antwoord van burgers: ja dat zijn we (met enige terughoudendheid). 

De onderzochte beleidsterreinen lopen uiteen van zorg tot wonen, van buurtparticipatie tot kunst en cultuur, en van opvoeding tot werkloosheid. Maar geen springt zo in het oog als de kinderopvang.

Het betreffende hoofdstuk begint met opmerkelijke resultaten van enquêtes onder burgers. Burgers schatten het aandeel van de ouderbijdrage in de kinderopvangkosten veel hoger in dan deze in werkelijkheid is: 50 versus 27 procent. Zo kan het gebeuren dat gebruikers graag een kleiner aandeel in de opvangkosten voor hun rekening zouden nemen van 40 procent,  dat in feite ver boven hun gemiddelde bijdrage van 27 procent ligt.

Wat daarvan te vinden? De SCP houdt het op weinig berekenende consumenten. Maar het planbureau blijft daar niet bij: “De invoering van marktwerking in de kinderopvang heeft niet geleid tot verbetering van de kwaliteit” (zie persbericht). Het is immers geen markt van calculerende burgers. Kinderopvangorganisaties ontlenen bovendien veel marktmacht aan de band van kinderen met leid(st)ers, aan een gebrekkig zicht van ouders op de kwaliteit, en aan de geringe keuze voor aanbieders.

Voor zover dit opgaat ontbreekt het de kinderopvangverblijven inderdaad aan prikkels  tot scherpe prijsstelling en kwaliteitsbevordering. Dus komt kwaliteitsverbetering niet tot stand. Maar komt dit door ‘de markt’?

De kinderopvangverblijven moeten dan wel concurreren om de consument, ook zijn de vraagsubsidies tussen 2005 en 2009 verdrievoudigd, tot drie miljard euro. Niet een typisch geval van marktwerking. Als de tegenvallende kwaliteit al daadwerkelijk volgt uit beleidswijzigingen, door welke dan het meest? 

Het is niet eenvoudig het effect van de afzonderlijke wijzigingen op de tegenvallende kwaliteit te isoleren. Dat de subsidies van grote invloed waren ligt echter wel voor de hand. Vraag en aanbod waren de laatste jaren volledig uit balans, zoals uit de wachtrijen blijkt. En dat is logisch als je de vraag opdrijft met subsidies. Ondercapaciteit raakt vervolgens aan kwaliteit. Enerzijds direct: ouders kunnen weinig selectief zijn ten aanzien van de kwaliteit, ze mogen allang blij zijn als er plek is. Anderzijds indirect: het arbeidsaanbod blijft achter op de snel toenemende arbeidsvraag van de bedrijven. Daardoor ontkomen ze niet aan het inhuren van minder goed personeel. 

We wisten al dat subsidies hun hoofddoel in de vorm van hogere arbeidsparticipatie van moeders nauwelijks hebben bereikt (zie hier voor abonnees). Ook verstoren ze de markt waardoor de oppaskwaliteit afnam. Daarnaast vertroebelen ze het zicht op de werking van de markt. En ten slotte strooien ze zand in de ogen van burgers die geen idee hebben hoeveel ze nu eigenlijk bijdragen. Wie of wat faalt er nu om kwaliteit te bevorderen? Heeft de markt echt kans gehad om zijn werk te doen? Heeft de overheid voldoende oog gehad voor de marktverstoringen?

Aan het einde van het hoofdstuk komt de aap uit de mouw:

 “Kinderopvangorganisaties hadden weinig prikkels om te concurreren op kwaliteit. Ook nu er sinds kort een aanbodoverschot is, is niet zeker dat de positie van ouders alsnog verbetert. Wellicht dat het kinderdagverblijven dwingt om te concurreren op kwaliteit. Maar ook is mogelijk dat ze via kostenbesparingen proberen het hoofd boven water te houden. Doordat ouders de kwaliteit niet volledig kunnen waarnemen en niet gemakkelijk overstappen naar een alternatief kinderdagverblijf vanwege hechting en weinig regionale diversiteit, ligt dit laatste scenario meer voor de hand.”

We mogen dus blij zijn dat kinderopvangorganisaties te weinig prikkels hadden om te concurreren op kwaliteit. Concurrentie zou toch maar slecht uitpakken.

Auteur

Categorieën