Ga direct naar de content

Bnp, weg ermee!

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 18 2005

statistiek

Bnp, weg ermee!
J.C.J.M. van den Bergh
Hoogleraar Milieueconomie, Vrije Universiteit, Amsterdam.
Ik dank veel collega’s voor nuttig commentaar.
jbergh@feweb.vu.nl

Informatie over bnp-groei heeft een grote invloed op beslissingen in zowel de private als publieke sfeer. Aangezien het
bnp een slechte welvaartsindicator is, moet deze informatie
worden opgevat als een serieuze vorm van marktfalen. Per
definitie valt dan de collectieve welvaart lager uit dan mogelijk is. Economen moeten dit inzicht uitdragen door het bnp
rigoreus af te wijzen als indicator voor macro-economisch
beleid.

H

et is niet origineel om kritiek te leveren op het bruto
nationaal product (bnp) als indicator voor welvaart of
vooruitgang, maar het blijkt wel nodig om deze kritiek te herhalen en aan te passen aan de nieuwste inzichten. De kritiek
blijft namelijk vooral rondzingen binnen de academische wereld
en dringt onvoldoende door tot economen in de praktijk, het
(economie)onderwijs, beleidsmakers, politici en journalisten.
Voor de hand liggende beleidsimplicaties worden daarom niet
opgepikt.
Er bestaat een uitgebreide theoretische en empirische literatuur waarin het gebruik van het bnp per capita als een maatstaf
voor welvaart en vooruitgang wordt bekritiseerd. Nauw hieraan verwant is een gestaag groeiende literatuur die correcties
en alternatieve indicatoren bepleit. Desondanks is de invloed
van bnp-informatie op de economie geenszins afgenomen.
Integendeel, met de vorming van de EU is bnp-groei alleen
maar hoger in het vaandel komen te staan, getuige de onvoorwaardelijke 3%-groeidoelstelling van de Lissabonstrategie.

Kritiek op bnp

Sinds de jaren vijftig is er veel kritiek geleverd op het bnp
(per capita) als informatiebron voor beleid, onder meer door
een groot aantal nobelprijswinnaars in de economie. De vele
argumenten van de kritiek kunnen op onderstaande wijze
worden geklassificeerd.

Principes van goed boekhouden
De berekening van het bnp voldoet niet aan drie principes
van goed boekhouden: de methode scheidt niet duidelijk tussen
kosten en baten; er wordt niet gecorrigeerd voor veranderingen
in voorraden; en de berekening houdt geen rekening met sociale
kosten (= private + externe kosten). In lijn met het eerste punt
beschouwen Mishan (1967) en Daly en Cobb (1989) het bnp als
een kostenpost van de totale economische activiteit op nationale
Een uitgebreide versie van dit artikel met alle relevante literatuur is verkrijgbaar bij de auteur. Overigens betreft dit betoog ook het bruto binnenlands
product (bbp) als indicator voor welvaart of vooruitgang.

502

ESB  18-11-2005

schaal. De baten, ofwel echte welvaartseffecten, worden namelijk niet gemeten via het bnp. Economen pleiten graag, en in
toenemende mate, voor kosten-batenanalyse als algemeen raamwerk voor beleidsevaluatie. Merkwaardig genoeg blijken velen
voor wat de richting van de economie als geheel betreft blijken
dan plots tevreden met pure kosten, ofwel bnp-informatie.

Macro-economische groeitheorie
en dynamische extrapolatie
Macro-economie, en daarbinnen vooral economische groeitheorie, houdt zich bezig met extrapolaties en andere dynamische aspecten van de economie als geheel. Macro-economie biedt
geen enkele ondersteuning voor het idee dat het bnp als maatstaf voor maatschappelijke welvaart kan dienen. Integendeel,
optimale (normatieve) groeitheorie hanteert modellen met als
doelstellingsfunctie een sociale welvaartsfunctie, die al dan niet
is gebaseerd op continue of overlappende generaties en dus zeker
geen criterium dat direct verband houdt met bnp.
Indien men bij wijze van gedachte-experiment een constant
tempo van reële bnp groei extrapoleert naar de verre toekomst,
dan zal men eindigen met een onvoorstelbaar hoog bnp. Na
bijvoorbeeld duizend jaar en uitgaande van bijvoorbeeld 2% als
een conservatieve schatting van de gemiddelde jaarlijkse bnp
groei gedurende de afgelopen decennia, komt men uit op een
bnp dat (1,02)1000 ≈ 400 miljoen keer zo hoog is als het huidige
bnp. Niemand zal toch willen geloven dat individuele en maatschappelijke welvaart in deze mate zouden kunnen toenemen.
Dit illustreert dat op lange termijn het bnp geen goede indicator,
of zelfs maar ruwe benadering, van welvaart kan opleveren.

Lexicographische preferenties
Mensen hebben verscheidene basisbehoeften, zoals voedsel, beschutting, gezelschap, respect en vrijheid. Deze kunnen
niet worden afgeruild tegen luxe materiële goederen. Ofwel,
substitutie in consumptie is zeer beperkt. Dit is de kern van de
notie van lexicographische preferenties. Dergelijke preferenties,
welke sterk verwant zijn aan de pyramide van Maslow, hebben
de volgende twee kenmerken. Ten eerste hebben individuen

statistiek

beperkte behoeften, ofwel verzadiging treedt op bij een bepaald
consumptieniveau. Ten tweede geldt dat ‘lagere’ behoeften
(bijvoorbeeld het wegnemen van dorst- en hongergevoelens)
moeten worden vervuld voordat hogere behoeften (bijvoorbeeld
recreatie) kunnen verschijnen. Binnen dit denkkader is inkomensgroei en de ermee samenhangende groei van materiële
consumptie, vooral in stedelijke en vervuilde omgevingen, een
imperfecte compensatie voor een gebrek aan bevrediging van
basisbehoeften als rust, ruimte, schone lucht en water en directe
toegang tot natuur. Ofwel, ondanks bnp en individuele inkomensgroei kan men theoretisch gesproken niet uitsluiten dat de
individuele en maatschappelijke welvaart zullen gelijkblijven of
zelfs afnemen.

Subjectieve welvaart en geluk
Er bestaat een groeiend veld van subjectieve welvaartsanalyse op basis van empirische gegevens (Frey & Stutzer,
2002). Dit levert het inzicht op dat ergens in de periode tussen 1950 en 1970 de toename van welvaart is gestokt of zelfs
is omgeslagen in een negatieve trend in de meeste westerse
(OESO-)landen, ondanks een gestage groei van het bnp tot op
heden (zie bijvoorbeeld Blanchflower & Oswald (2004) voor
Groot-Brittannië en de VS). Dit inzicht wordt ondersteund door
de Eurobarometer-surveys, de halfjaarlijkse opiniepeiling onder
het publiek in de EU-lidstaten, evenals door correcties op het
bnp die meer in de richting van maatschappelijke welvaart lijken
te wijzen (zoals de ISEW-indicator van Daly & Cobb, 1989).
Het inkomensniveau waarbij ‘ontkoppeling’ optreedt tussen bnp
en (subjectieve) maatschappelijke welvaart is geschat op ongeveer $ 15.000 bruto per hoofd per jaar (Helliwell, 2003).
Subjectieve welvaartstudies laten tevens zien dat op het individuele niveau inkomen veel minder correleert met welvaart
dan vaak wordt aangenomen. Relatief inkomen blijkt relevant
te zijn (zie hieronder). Voorts beïnvloeden additionele inkomensonafhankelijke factoren de individuele welvaart of geluk,
zoals het hebben van een baan en een partner, gezond zijn en
tot een hechte sociale groep behoren. Dit soort onderzoek toont
tevens het belang aan van onwaarneembare factoren, zoals pessimistische of optimistische attitude. Een recente empirische
studie van Ferrer-i-Carbonell en Frijters (2004) concludeert op
basis van een analyse van het effect van deze attitude dat het
adagium ‘rijk maakt gelukkig’ beter kan worden vervangen door
‘gelukkig maakt rijk’. Het blijkt namelijk dat optimistische mensen gemiddeld gelukkiger en succesvoller zijn (ceteris paribus),
en op grond van het laatste een relatief hoog gemiddeld inkomen hebben.
Een ander belangrijk inzicht van deze literatuur is dat individuen zich aanpassen, ofwel gewend raken aan nieuwe omstandigheden, zodanig dat hun subjectief gevoelde welvaart niet
toeneemt. Dit komt doordat onze zintuigen een beperkt aantal
prikkelingen aankunnen, waardoor op een gegeven moment een
gevoel van satisfactie of zelfs verveling optreedt. Termen als verslaving, hedonic treadmill en preference drift (Van Praag, 1971)
worden in dit verband aangehaald. Omdat mensen zich het
fenomeen van gewenning niet of onvoldoende realiseren blijven
zij streven naar ‘meer’.

ongelijke verdeling gaat namelijk gepaard met ongelijke kansen
op persoonlijke ontwikkeling en welvaart. Bovendien profiteren
individuen of gezinnen met lage inkomens relatief veel van een
inkomensstijging, vanwege het afnemend marginaal nut van
inkomen. Het bnp per capita maakt tevens geen onderscheid
tussen de besteding van armen aan basisgoederen en rijken aan
luxegoederen.
Een gerelateerd, maar subtieler aspect van verdeling is dat
individuele welvaart niet los kan worden gezien van het inkomen en de consumptie van andere individuen in de relevante
sociale omgeving (peer group). Dit staat bekend als relatieve
of context-afhankelijke welvaart (Tversky & Simonson, 2000),
welke wordt gekenmerkt door een vergelijking met anderen en
rivaliteit (keeping up with the Jones). Het streven naar opzichtige
consumptie en statusgoederen kenmerken de rivaliteit. Solnick
en Hemenway (1998) stelden zelfs vast dat een meerderheid van
respondenten liever absoluut arm en relatief rijk dan omgekeerd
is. Al sinds Darwin weten biologen dat de functie van opzichtige
en extravagante kenmerken van dieren is om sexuele partners
aan te trekken en concurrenten af te stoten. Het zoeken naar status door homo sapiens heeft dezelfde fundamentele verklaring
(Buss, 1989).
Het streven naar individuele inkomensgroei is dus begrijpelijk, maar leidt niet noodzakelijk tot vermeerdering van geluk
wanneer anderen hetzelfde doel nastreven. Verbeteringen in
relatieve inkomens en welvaart komen immers neer op een
nulsomspel waarin de een verliest wat de ander wint (Layard,
2005). De relatief rijken zijn gelukkiger dan de relatief armen.
Dat is altijd zo geweest en daar helpt geen bnp-groei tegen.

Formele versus informele economie
In het algemeen worden in de berekening van het bnp
slechts activititeiten en transacties meegenomen die een prijs
hebben. Het bnp negeert daardoor informele transacties tussen mensen die per definitie buiten de markt om plaatsvinden.
Bnp-groei komt vaak neer op het overhevelen van bestaande
informele activiteiten naar de formele markt. Dit betekent dat
de (welvaarts)baten reeds werden genoten, maar dat de marktkosten nog niet werden meegenomen in het bnp (zie de eerdere
verwijzingen naar Mishan, Daly & Cobb). Dit geldt bijvoorbeeld
voor het verdwijnen van informele activiteiten als zelfvoorzienende landbouw in ontwikkelingslanden, vrijwilligerswerk,
huishoudelijk werk en kinderopvang, die veelal vanuit de
informele familiekring en lokale samenleving naar de formele
markt worden verplaatst. Het gaat ook op waneer iemand in
een ziekenhuis in plaats van thuis wordt geboren, sterft of wordt
verpleegd.
Als gevolg hiervan komt publiek beleid gestuurd door
bnp-informatie er soms op neer dat informele activiteiten
worden verminderd en afgeraden, met mogelijke negatieve
gevolgen voor de maatschappelijke welvaart. Lokale sociale
contacten – die de basis vormen voor stabiele en gelukkige
levens – zijn bijvoorbeeld veel sterker en komen veelvuldiger
voor binnen informele dan formele economieën. Een groeiende
schaal van de arbeidsmarkt door formalisering van activiteiten leidt ertoe dat mensen meer gaan reizen voor hun werk,

Inkomensverdeling, relatieve welvaart en rivaliteit
Sen (1979) beschouwt het buiten beeld laten van de inkomensverdeling als het grootste bezwaar tegen het bnp. Een

Er zijn empirische aanwijzingen voor ‘asymmetrie’, ofwel de ‘armen’ verliezen
meer aan geluk dan de ‘rijken’ winnen (een negatieve-somspel).

ESB  18-11-2005

503

statistiek

of zelfs verhuizen voor een baan. Dit doet afbreuk aan lokale
samenlevingstructuren.
Daarentegen is het evident dat arbeidsdeling en specialisatie
verder doorgevoerd kunnen worden in een formele economie
dan in een informele economie. Mogelijk verbeteren hierdoor
arbeidsomstandigheden en neemt de keuzevrijheid van consumenten toe. Men kan vermoeden dat een bepaalde combinatie
van informele en formele (markt)relaties tussen burgers het
beste van beide werelden oplevert. Met het bnp kan men dit
echter op geen enkele wijze beoordelen, aangezien het bnp de
informele dimensie achterwege laat.

Milieuexternaliteiten en uitputting
van hulpbronnen
Een bijzondere categorie van effecten die niet door het bnp
worden opgepikt, heeft te maken met natuurlijk milieu en
hulpbronnen. Deels gaat het hier om externe effecten en deels
om goederen en diensten die worden geleverd door de natuur.
Indien een natuurgebied wordt vervuild, komt de schade niet
terecht in het bnp, maar als de vervuiling wordt schoongemaakt,
verhoogt dit het bnp wel. De huidige set van marktprijzen
reflecteert onvoldoende de externe kosten, maar deze prijzen
vormen wel de basis voor de berekening van het bnp. Voorts
impliceren milieuveranderingen (visbestanden, bossen, biodiversiteit) en uitputting van grondstofvoorraden (olie, gas, steenkool, ertsen) kapitaalafschrijvingen. Deze ontbreken echter in
de bnp-berekening. We rekenen onszelf daardoor rijker dan we
werkelijk zijn.
Het gebruik van bnp als indicator van welvaart impliceert dat
substitutie van ‘natuur’ door ‘markteconomie’ onnodig wordt
gestimuleerd, onnodig omdat het geen garantie is voor welvaartsverbeteringen. Erger nog, deze substitutie wordt op basis
van bnp alleen maar gezien als vooruitgang. Een correcte economische welvaartsbenadering bestempelt veranderingen pas als
vooruitgang, indien ze gepaard gaan met een duurzaam gebruik
van milieu en natuur. Hueting (1974) heeft dit reeds vroeg ingezien en zijn uitwerking van een maatschappelijke welvaartsmaat
is gebaseerd op precies dit inzicht.

Samengevat

of negatieve gevolgen voor de maatschappelijke welvaart. Ten
vierde treedt er schade op aan milieu en natuur met negatieve gevolgen voor de maatschappelijke welvaart. De combinatie van het eerste en derde element suggereert dat er een
maximum niveau van welvaart bestaat, ofwel dat voorbij een
bepaald inkomen bnp-groei volledig ontkoppeld zal zijn van
welvaartsverbetering.

Bnp-informatie beïnvloedt de economie

Ondanks de fundamentele en vele kritieken wordt het bnp
nog steeds beschouwd als een belangrijke bron van informatie
om economische vooruitgang te meten. Een niet ongebruikelijke reactie is dat men zich niet al te druk moet maken over
de tekortkomingen van het bnp als welvaartsmaatstaf, aangezien het bnp niet zo’n grote rol speelt in de reële economie.
Niettemin wijzen allerlei tekenen op het tegendeel. Allereerst
kan men zich afvragen waarom dan structureel wordt geïnvesteerd in het berekenen en voorspellen van informatie over het
bnp, in Nederland door respectievelijk het CBS en het CPB.
Voorts kan men concrete invloeden van bnp-informatie op
economisch relevante beslissingen identificeren. Banken en
financiële markten hebben de voorspelling van bnp tot een
kernindicator gemaakt van hun financiële handelen. Centrale
banken stemmen hun rentebeleid af op inflationaire druk,
die weer verband houdt met verwachtingen over bnp-groei.
Bedrijven laten zich door bnp-groei sturen in de zin dat het een
belangrijk aspect vormt van het algemene investeringsklimaat.
Ook het vertrouwen van consumenten, dat hun koopgedrag
mede bepaalt, laat zich graag beïnvloeden door verwachtingen
over bnp-groei. Tot slot zijn bewindsleiden en politici bezorgd
over lage bnp-groei, omdat ze vrezen hierop negatief te worden
afgerekend. Bovendien maakt bnp-groei een stijgende belastingopbrengst mogelijk, waardoor publieke uitgaven kunnen
toenemen. Dat is een prettig vooruitzicht voor politici aan de
macht.

Eliminatie van het bnp uit de
verzameling van macro-indicatoren
is rationeel en mogelijk

De voorgaande lijst van kritiek op bnp-informatie is vast niet
uitputtend. Hij maakt wel overduidelijk dat het verdedigen van
het bnp als welvaartsindicator een hopeloze zaak is. Een poging
tot het samenvatten van alle argumenten levert een vierledig
beeld op van de groei van het bnp per hoofd. Ten eerste is er
echte individuele en maatschappelijke welvaartsgroei wanneer
onvervulde basisbehoeften worden bevredigd, hetgeen vooral
relevant is voor ontwikkelingslanden. Ten tweede vindt er een
overheveling van activiteiten in het informele naar het formele
(markt)circuit plaats, met vaak een neutraal of zelfs negatief
effect op de individuele en daarmee maatschappelijke welvaart.
Ten derde verandert de inkomensverdeling, wat gepaard gaat
met een stijging van de relatieve welvaart voor de ‘rijken’ en
een (grotere) daling voor de ‘armen’, met overwegend neutrale

Kenny (2005: 100, 10) concludeert echter op basis van empirische gegevens:
“There has been convergence across a wide range of indicators of the quality
of life. Given that there has not been convergence in the standard income
indicator … suggests some hope that improvements can be sustained even
in the absence of sustained income growth.â€

504

Bnp-groei en economische stabiliteit worden gekenmerkt
door een self-fulfilling prophecy-mechanisme. Als iedereen
gelooft dat het bnp een belangrijke invloed heeft op de werkelijkheid en individuen, bedrijven en overheid hierdoor pessimistisch en optimististisch reageren op lage respectievelijk
hoge bnp-groei, dan wordt het geloof vertaald in werkelijkheid.
Bnp-informatie heeft hierdoor een pro-cyclisch effect. Nationale
overheden, adviesorganen, economische onderzoeksinstituten
(zoals het CPB), centrale banken en internationale organisaties als het IMF en de OESO versterken dit fenomeen door het
belang van het bnp te benadrukken in hun publicaties alsmede
in specifieke beoordelingen van landen. De krantenlezer is geïn-

Wat ik hier schets is helaas geen karikatuur, zoals een kritische lezer van dit
artikel suggereerde. Bovendien: indien men toch niet gelooft dat het bnp
zoveel invloed heeft op de economische werkelijkheid, dan kan men ook
weinig bezwaar hebben tegen het verwijderen van de bnp-indicator uit het
publieke domein.

ESB  18-11-2005

statistiek

doctrineerd door de media – waar welvaarts- en bnp-groei vaak
als synoniemen worden gehanteerd – en de economiestudent
tevens door zijn opleiding, wegens de niet-onderbouwde suggestie dat bnp-groei ertoe doet. Het bnp kan dus worden gezien
als een door mensen uitgevonden abstractie zonder directe
fysieke betekenis. Ofwel, het bnp-concept is actief in het domein
van percepties, theorieën en idealisme. Uitsluitend via deze weg
beïnvloedt het de reële economie.

Beleidsimplicaties

We hebben hiervoor gezien dat het bnp niet alleen misleidende informatie over de maatschappelijke welvaart biedt, maar
tevens een enorme invloed uitoefent op de economische werkelijkheid. Er is dus sprake van een serieuze vorm van informatiefalen als bijzonder geval van marktfalen. Wegens de misleidende
informatie van het bnp nemen economische agenten foute
beslissingen. Gegeven het grote aantal tekortkomingen van het
bnp als welvaartsmaat moet men tevens rekening houden met
een aanzienlijk verlies aan maatschappelijke welvaart, zeker op
lange termijn. Economen zouden dit expliciet moeten erkennen. Ofwel, bnp-groei is op zichzelf geen reden voor blijdschap.
Uiteraard betekent deze visie niet dat zinvolle economische
groei, namelijk welvaartsgroei, wordt afgewezen. Integendeel.
Wel is na het voorafgaande duidelijk dat niet alleen bnp-groei
hiervoor geen garanties biedt, maar tevens dat eindeloze welvaartgroei erg onwaarschijnlijk is.

Bnp-groei is op zichzelf geen
reden voor blijdschap
Economen en hun opleidingen spelen vanzelfsprekend een
centrale rol in het instandhouden van het idee dat bnp-informatie
ertoe doet. De opleiding zou systematischer aandacht moeten
schenken aan de tekortkomingen van bnp-informatie en het
gehele curriculum zou dienen te worden gescreend op het
gebruik van bnp-informatie. Economen zouden tevens hun nek
moeten uitsteken door politici, banken en financiële markten
ervan te overtuigen dat ze hun beslissingen niet baseren op
informatie over het bnp. Ook onderzoek en publicaties van economen zouden verschoond moeten blijven van bnp-informatie.
Het self-fulfilling prophecy-karakter van de invloed van
bnp-informatie op de economie betekent dat dit fenomeen in
principe kan worden omzeild. De overheid kan er namelijk
bewust voor kiezen om geaggregeerde bnp-informatie niet
langer beschikbaar te maken. Het zal dan niet langer mogelijk
zijn om op bnp-informatie te reageren. Uiteraard zal de weerstand tegen pogingen om bnp-informatie te verwijderen uit de
publieke sfeer groot zijn. Ondanks het feit dat de zware kritiek
op het bnp als welvaartsindicator wordt ondersteund door veel
gerespecteerde economen, maakt de meerderheid van de economen, journalisten, investeerders, ambtenaren en politici zich
in het geheel niet druk over de imperfecties van bnp-informatie.
Argumenten zijn dus blijkbaar niet relevant. We hebben in feite
te maken met een situatie die wel wordt aangeduid als ‘insluiting’ (lock-in) van een niet-optimale situatie. Per definitie is het
zeer lastig om hieruit weg te komen. Tenminste is een flinke
schok nodig. Economen zouden die schok kunnen veroorzaken,
door met zijn allen te bepleiten dat het bnp verwijderd moet
worden uit het publieke domein. Dat zou ik toejuichen.

Bij gebrek aan bnp-informatie zullen beslissingen meer in
de richting van welvaartsverbetering uitvallen (zie bijvoorbeeld Layard, 2005). De systematische fout die het gevolg is
van economische reacties op misleidende bnp-informatie, zal
verdwijnen. Tevens zullen paniekreacties en recessies vanwege
de dreiging van stagnerende bnp groei niet langer mogelijk zijn.
Dit garandeert uiteraard niet dat andersoortige oorzaken van
recessies tot het verleden zullen behoren. Men zal minder dogmatisch omgaan met het stimuleren van ontwikkelingslanden
om een overgang naar een formele economie te doorlopen. De
Wereldbank is al een eind in deze richting opgeschoven. Er zal
tevens minder weerstand bestaan tegen milieubeleid dat welvaart
(deels van toekomstige generaties) verbetert ten koste van bnpgroei. Dit is met name relevant voor klimaatbeleid. Alle bestaande economische studies richten zich volledig op de ontwikkeling
van het bnp onder alternatieve klimaat(beleid)scena­rio’s en daarmee op de afruil tussen bnp-groei en klimaatrisico’s. Deze afruil
is echter misplaatst omdat het bnp geen goede welvaartsmaat is.
Bovendien betreft de afruil een periode van vijftig tot honderd
jaar in de toekomst, waarbij het bnp van de rijke landen zeker ver
voorbij enig welvaartsmaximaliserend niveau zal zijn gegroeid.

Conclusie

Economen zijn van mening dat overheidsbeleid dient te
zijn gestoeld op rationele argumenten. Zij moeten zichzelf en
anderen daarom niet langer voor de gek houden en simplistische indicatoren als het bnp geen kans geven om enige invloed
op onze werkelijkheid uit te oefenen. Ik heb getracht duidelijk
te maken dat de eliminatie van het bnp uit de verzameling van
macro-indicatoren rationeel en mogelijk is. Economen kunnen de wereld verbeteren door dit te bepleiten en aldus de weg
vrijmaken voor een economisch beleid dat meer zal zijn gericht
op echt geluk en niet op de aanname dat bnp-groei nodig en
voldoende is voor geluk. â– 
Jeroen van den Bergh

Literatuur
Blanchflower, D.G., & A.J. Oswald (2004) Well-being over time in Britain and
the USA. Journal of Public Economics 88, 7-8: 1359-86.
Buss, D.M. (1989) Sex differences in human mate preferences: evolutionary
hypotheses tested in 37 cultures. Behavioral and Brain Sciences 12, 1-49.
Daly, H.E., en J. Cobb (1989) For the Common Good: Redirecting the Economy
Toward Community, the Environment, and a Sustainable Future. Beacon
Press, Boston, MA.
Ferrer-i-Carbonell, A. & P. Frijters (2004). How important is methodology for the
estimates of the determinants of happiness? The Economic Journal, 114,
juli, 641-659.
Frey, B.S, & A. Stutzer (2002) What can economists learn from happiness
research? Journal of Economic Literature, 40, 402-435.
Helliwell, J. (2003) How’s life? Combining individual and national variations to
explain subjective well-being. Economic Modelling, 20, 331-360.
Hueting, R. (1974) Nieuwe Schaarste en Economische Groei. Amsterdam:
Elsevier.
Kenny, C. (2005) Why are we worried about income? Nearly everything that
matters is converging. World Development 33, 1, 1-19.
Layard, R. (2005) Happiness: Lessons from A New Science. London: Penguin.
Mishan, E.J. (1967) The Cost of’ Economic Growth. London: Staples Press.
Praag, B.M.S. van (1971) The welfare function of income in Belgium: an empirical
investigation. European Economic Review, 2, 337-369.
Sen, A. (1979) The welfare basis of real income comparisons. Journal of
Economic Literature, 17, 1, 1-45.
Solnick, S., & D. Hemenway (1998) Is more always better? A survey on positional
concerns. Journal of Economic Behaviour and Organization, 37, 373-383.
Tversky, A., & I. Simonson (2000) Context-dependent preferences. In:
D. Kahneman en A. Tversky (red.) Choices, Values and Frames, 518-527.
Cambridge Cambridge University Press.

ESB  18-11-2005

505

Auteur