Milieu en rechtvaardigheid
Aute ur(s ):
Keuzenkamp, H.A.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4096, pagina 181, 5 maart 1997 (datum)
Rubrie k :
Redactioneel
Tre fw oord(e n):
w elvaartseconomie, milieu
De relatie tussen milieu en economie staat weer hoog op de agenda. Eind dit jaar wordt in Kyoto een wereldklimaatconferentie
gehouden, na een soortgelijk gebeuren vijf jaar geleden in Rio. Dichter bij huis buigt het kabinet zich binnenkort over het aanzicht
van Nederland na de eeuwwisseling. De interdepartementale commissie economische structuurversterking verkent de komende
behoefte aan infrastructuur in brede zin, daarnaast bereid de commissie Hafkamp een rapport voor over ‘Milieu en economie’. Reden
voor de milieubeweging om zich schrap te zetten.
Een aantal natuur- en milieuorganisaties heeft daartoe een eigen nota geschreven 1. Hierin staat, zoals het de milieubeweging betaamt,
duurzaamheid centraal. Voor economen biedt dat aanknopingspunten. Ook uit de concrete voorstellen blijkt dat econoom en milieuactivist vaak gemeenschappelijke grond hebben. Maar toch zal de doorsnee econoom moeite hebben met ‘Samen-werken aan groene
welvaart’. De belangrijkste reden is dat als uitgangspunt rechtvaardigheid wordt genomen. Dat is, net als milieu, een hoog goed, maar
niet erg nuttig om milieubeleid te motiveren. Milieu is te belangrijk om aan egalitaristen over te laten.
Milieu-activisten hebben de neiging om rechtvaardig te willen wezen door het axioma dat er een ‘milieugebruiksruimte’ zou zijn, die
objectiveerbaar is en niet afgewogen mag worden tegen andere zaken (zoals genot ontleend aan sportvissen of motorcross). De nota
stelt dat ”iedere wereldbewoner evenveel aanspraak kan maken op zijn/haar deel van de hulpbronnen/milieugebruiksruimte” (blz. 10). Een
voorbeeld (op blz. 28) geeft aan wat dit kan betekenen: de vleesconsumptie moet terug, om een bijdrage te leveren aan het ”in pas
brengen van landbouw en voedselconsumptie met de milieugebruiksruimte in ons land”. Nu zijn er goede redenen om onze veestapel
terug te brengen (helaas heeft de varkenspest slechts een tijdelijk en bovendien weinig diervriendelijk effect op de omvang daarvan en,
erger, worden boeren zelfs gecompenseerd voor de gevolgen van dit bedrijfsrisico). Maar het is niet a priori uit te sluiten dat Nederland
relatief goed toegerust is voor het bedrijven van grootschalige en intensieve landbouw. Een deel daarvan kan voor eigen consumptie
dienen, een deel voor export naar landen die een comparatief voordeel voor ander goederen hebben, zoals woestijnsafari’s.
Minder vlees eten levert geen bijdrage aan het hongerprobleem elders. Anders gezegd, er is geen gegeven koek, die milieugebruiksruimte
heet, en waarvan een hap van de één honger voor de ander betekent. Het begrip milieugebruiksruimte brengt de discussie op het zijspoor
van verdeling en is daardoor onvruchtbaar voor de milieukwestie 2.
In het voorbeeld van de veestapel bestaat het werkelijke probleem uit de externe effecten van vleesproductie. Deze storen het
subjectieve genot van milieuconsumptie en moeten daarom van een prijskaartje worden voorzien. Het op de markt brengen van
emissierechten (bijvoorbeeld voor ammoniak) is een marktconforme mogelijkheid. Als stemvee meent dat er teveel emissierechten in
omloop zijn, kan het de overheid een deel uit de handel laten nemen door het kopen van zulke rechten. Dit is doelmatig en tevens
rechtvaardig naar boeren, die eerder investeringen hebben gedaan in het kopen van emissierechten of beperken van uitstoot. Met het
verdelen van een objectief gegeven milieukoek heeft dit niet te maken.
Er is echter een moment waar externaliteiten in de sfeer van publieke goederen komen. Verdelende rechtvaardigheid is hier van groter
belang. Maar zelfs dan heeft moraliseren over milieugebruiksruimte en rechtvaardigheidsbesef weinig voor een oplossing te bieden.
Voorbeelden van publieke goederen zijn de ozonlaag en het klimaat. Het genot dat economen eraan ontlenen vermindert het genot van
milieu-activisten niet (met andere woorden, het zijn niet-rivaliserende goederen), terwijl het ook niet mogelijk is om iemand van het genot
uit te sluiten. Het is uit de welvaartstheorie bekend dat de markt niet optimaal voorziet in zulke publieke goederen (of de bescherming
ervan). Daarom is overheidsingrijpen of coördinatie nodig. Het klimaatverdrag van Rio is een voorbeeld, dat echter weinig hoopvol
stemt. Zelfs Nederland komt de gemaakte afspraken niet na. In plaats van de voorgenomen reductie van uitstoot met 3 tot 5% ten
opzichte van 1990, zal deze in 2000 10% erboven uitkomen 3. Een verdrag zonder sancties zal alleen tot resultaat leiden als het directe
eigenbelang tot naleving dwingt. Een kurk op de pijpen van Rijnmond, omdat men in India ook milieugebruiksruimte moet krijgen om CO2
uit te kunnen stoten, is een illusie waar de milieubeweging zich niet op moet verlaten.
En omgekeerd zal India zich niet inhouden om ons te dienen. Klimaat en ozongat zijn voor arme landen een luxeprobleem, van later zorg.
Voor ons is het een actueel probleem. Daarom, en niet vanwege rechtvaardigheid, is een verdrag van Kyoto, inclusief harde sancties en
andere prikkels, gewenst. En als andere, armere, landen ons actuele probleem in de weg staan, kunnen we ze omkopen (compenseren, in
welvaartsjargon) om zo onze eigen welvaartswinst te kunnen realiseren. Daarvoor is nodig dat ons probleem hier ook als zodanig ervaren
wordt. En dat is weer de schone taak van de milieubeweging
1 Stuurgroep Koersen op duurzaamheid, Samen-werken aan groene welvaart, november 1996.
2 De vruchteloze discussie tussen C. Kruyt, Milieugebruiksruimte en duurzame ontwikkeling, en A. van den Biggelaar, L. Reijnders en P.
van der Veer, Naschrift, in ESB, 23 februari 1994, blz. 181-184, bevestigt dit.
3 K. Knip. Beheersing broeikaseffect zware inspanning, NRC Handelsblad, 5 maart 1997, blz. 5.
Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)