Ga direct naar de content

Veranderingen gestuurd door verkeerde prijzen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 12 1991

Veranderingen gestuurd
door verkeerde prijzen
J. Pen*

D

e potentiele ruimte van de economische vooruitgang wordt gevuld dank zij
prijsprikkels. Dezeprijzen geven echter lang niet altijd de werkelijke schaarsteverhoudingen weer. Diverse, uiteenlopende economische stromingen geven aan dat
zelfs van een verwrongen prijzenstelsel kan warden gesproken. Hierdoor wordt het
groeiproces in een ecologisch verkeerde richting gestuurd.

Vraag aan een econoom van de neoklassieke of de
neo-Oostenrijkse richting naar de manier waarop veranderingen zich door de maatschappij voortplanten,
en voeg er voor alle zekerheid aan toe dat het snelle
veranderingen zijn in een dynamische, flexibele, alerte en dus vitale maatschappij, tien tegen een dat het
antwoord loopt in termen van markten en prijzen.
Vooral prijzen. Want dat zijn de prikkels voor het innovatiegedrag. En prijzen zijn niet alleen maar prikkels, het zijn ook informatiedragers. Ze sturen de individuen conform de schaarsteverhoudingen die er in
de wereld heersen en die dagelijks, om niet te zeggen
per seconde, veranderen.
Een andere waarnemer, geen econoom, maar bij voorbeeld een ondernemer, een organisatiekundige, een
arbeidskundige, een socioloog, een politicus of een
milieukundige zouden niet zo gauw op dat idee zijn
gekomen (bij de laatste zou dat trouwens een beetje
eigenaardig zijn). ledere andere waarnemer dan de
econoom zou eerder geloven dat veranderingen in de
produkten, de produktiemethoden, de verkoopmethoden, de vestigingsplaatsen en de smaak van de consumenten totstandkomen doordat beslissers iets hebben
gezien, gehoord, gelezen of bestudeerd; de informatie van technische experts tot verkoopmensen moet
bijeengebracht worden, en dan wordt de beslissing
genomen. ‘t Is een kwestie van communiceren en organiseren. En van cultuur ook wel. Er wordt vergaderd, getelefoneerd en gefaxed.
Dit alles vergt veel tijd en moeite, maar bij de prijzen
gaat het vanzelf. Prijzen bevatten een enorme hoeveelheid samengebalde informatie die er anoniem is
ingestopt. De gegevens komen uit verre landen en betreffen oogsten, transportkosten, uitvindingen, politieke factoren, de oliebranden in Koeweit. Een fax heeft
een afzender, meestal een persoon met een naam,
maar veel prijzen worden anoniem ‘gevormd’. Zonder opzet maar wel zeer effectief. Wat zit de wereld
toch schitterend in elkaar! Gelukkig de winstmaximerende ondernemer en de nutsmaximerende consument die zich door zulke signalen laat leiden! Gelukkig de vitale, vrije, dynamische maatschappij waar de
prijzen snel en ongehinderd de schaarsteverhoudingen kunnen weerspiegelen!

ESB 12-6-1991

Deze gedachtengang spreekt mij wel aan, al blijkt
dat misschien niet helemaal uit de toonzetting die
een parodie doet vermoeden. Maar het is waar: prijzen sturen de allocatie.

Communicerende prijzen
Vanuit de statica kan de optimale allocatie inderdaad heel mooi en neoklassiek worden beschreven.
Dat mag dan een abstract leerstuk lijken, maar de
kinderen van Nederland krijgen het al op de havo
toegediend. Voor elk produkt is de hoeveelheid aangepast totdat de marginale kosten gelijk zijn aan de
prijs, die tevens gelijk is aan de gemiddelde kosten.
De optimale winst is nul (dit is te rijmen met een zekere beloning voor het ondernemen) en de efficiency is maximaal. Ook de lonen, de rentevoet, de
koersen van de effecten en de wisselkoersen kunnen op die manier worden begrepen. Alles is goed
in de beste der werelden. Maar die conclusie geldt
alleen onder de perfecte condities van de statische
evenwichtstheorie, geassocieerd met namen als Walras, Arrow, Debreu e.a.
lets minder mythologisch is de sturende functie van
de prijzen in veranderingsprocessen. Er duiken iedere
dag nieuwe technieken en produkten op. Met tamelijk vaste en in iedere geval onzichtbare hand worden
de individuen aangezet tot de gedragsveranderingen
die daardoor mogelijk worden. De potentiele ruimte
van de economische vooruitgang wordt gevuld dank
zij de prijsprikkels. En het werkt, dat kunnen we
* De auteur is verbonden met de vakgroep Algemene Economic van de RUG. Dank aan de neo-keynesianen die
daar aan het werk zijn, voor hun bereidheid mijn dagelijkse kritiek aan te horen.
1. Het verschil tussen de twee richtingen wordt tegenwoordig sterk geaccentueerd. De neoklassieken zijn wat deterministischer, ze beschrijven graag optimale situaties met gespecificeerde doelstellingfuncties terwijl de neo-Oostenrijkers gefascineerd zijn door onzekerheid, creativiteit en
schoksgewijze verandering. Maar beide richtingen vertrouwen op het individu en geloven dat de vrije ruil de beste
manier is om de maatschappij vooruit te helpen. En allebei
geloven ze in de prijsvorming als extern communicatiesysteem.

waarnemen. Bedrijfstakken maken sprongen voorwaarts en andere zakken weg. De ene dag staat er
een bloeiende fabriek waarvan voorbijgangers en
werknemers geloven dat het voor eeuwig is, maar de
volgende dag wordt de poort gesloten en probeert de
curator het faillissement op een nette manier af te
werken. Elders vindt expansie plaats. De slachtoffers
van de creatieve destructie merken het niet, maar de
groei blijft er in, meestal. Dat blijkt uit de statistiek.
In Nederland wordt de produktie voortgetrokken
door de uitvoer, die twee keer zo snel groeit als de
binnenlandse markt. Al die verjonging en vernieuwing wordt onzichtbaar geleid en gestuurd. Het
doet een beetje denken aan de geheimzinnige genen, die ons leven aan de gang houden, zonder dat
we in de gaten hebben wie er eigenlijk aan de
rnacht is. De neo-darwinistische gedachte dat het
prijsmechanisme een effectief communicatiesysteem
vertegenwoordigt tussen miljarden mensen is naar
mijn mening houdbaar en sterker: het is een goed
uitgangspunt voor allerlei overpeinzingen.

Uiteenlopende bevindingen
Maar helaas lopen die overpeinzingen sterk uiteen.
Een mogelijkheid: wat hebben we het toch goed getroffen met onze economische orde, hoe zinvol is
dat allemaal geregeld (buiten ons om), men zou
haast gaan geloven in een bovennatuurlijke macht.
Een andere gedachtenvlucht ontstaat doordat het
systeem wiskundig kan worden beschreven; dit
heeft groot succes gehad. Er zijn Nobelprijzen verleend voor de existentiebewijzen. Op een lager peil
van intellectuele sofisticatie leidt het idee van de onzichtbare hand tot politieke conclusies: de overheid
wordt met argwaan bekeken. Geen prijsvoorschrif-

ten, huurvoorschriften, vastgestelde lonen, heffingen, invoerrechten, dat soort valse signalen verwringt en remt alleen maar.
De gedachten kunnen zich echter voor hetzelfde geld
in een zorgelijke richting bewegen. In plaats van beschouwingen waar ‘le docteur Pangloss’ jaloers op
zou zijn doet de beschrijving van de ideale walrasiaanse wereld twijfel rijzen aan de wereld die we dagelijks
meemaken. “Er is geen veilingmeester” wordt er geroepen “en hoe komen dan die prijzen eigenlijk tot
stand?” Of, iets minder vergezocht: “Reageren de prijzen werkelijk wel zo snel? Is aan de vergaande voorwaarde van volkomen concurrentie in de echte rauwe
werkelijkheid wel voldaan?” Dit zijn oude vragen met
een nieuwe lading. Er bestaan vanouds al monopolies en kartels die al heel lang de aandacht hebben getrokken, en in de jaren dertig kwam daar het besef bij

dat eigenlijk iedere fabrikant van een merkartikel,
sterker nog, iedere groenteman met een eigen klantenkring, een aantal monopoloi’de trekken vertoont
(E.H. Chamberlin). De prijs wordt vastgesteld binnen
een speelruimte. De markt is niet anoniem. Nu was
de monopolistische concurrentie begripsmatig nog
wel te behappen, maar Joan Robinson ontdekte in de
jaren dertig ook het oligopolie (eigenlijk een herontdekking van het werk van Cournot uit de vorige
eeuw). Aanbieders reageren met hun prijzen op elkaar. Dat opent een areaal van mogelijke strategieen.
Zo ontstaat een vermoeden dat sommige prijzen door
de aanbieders eigenlijk te hoog worden vastgesteld,
en andere te laag (prijsafbraak). Een te hoge prijs wil
zeggen hoger dan de marginale kosten. Dit excedent

leidt tot een afzet die te klein uitvalt en dus tot een
maatschappelijke misallocatie. Van het ene goed
wordt te weinig geconsumeerd en van het andere dus
te veel. Het maatschappelijke belang van deze visie
was destijds, hoe zal ik het noemen, beperkt. De wereld had in de jaren dertig andere zorgen dan een misallocatie; er heerste een diepe depressie. Maar er
werd geen verband gelegd met de keynesiaanse theorie die in dezelfde tijd opkwam; die gaat over onderbesteding en werkloosheid, maar niet over prijzen die
de coordinatie verstoren. Chamberlin en Robinson,
dat was een af deling van het vak; Keynes, Kahn, Harrod was een andere afdeling, hoewel Joan Robinson
in beide thuishoorde. Starre prijzen of een verkeerd
prijspeil werden niet te hulp geroepen om stagnatie
en werkloosheid te verklaren.
Dit verband werd pas in de jaren zestig gelegd door
de stroming die als neo-keynesiaans wordt aangeduid. De grondgedachte is het duidelijkst aan te treffen bij Leijonhufvud: als ergens een prijs tot stand
komt die afwijkt van de evenwichtsprijs heeft de
markt een korte kant. De omzet is qua volume te
klein. Een te hoge prijs remt de vraag te veel af. Een
te lage prijs remt het aanbod te veel af. De schaarsteverhoudingen worden niet weerspiegeld en wat erger is, de inkomens van de marktpartijen zijn kleiner dan ze hadden kunnen zijn. Dit laatste werkt
door in de bestedingen en dus opnieuw in de inkomens. Het gevolg is onderbesteding, die nu, anders
dan door Keynes, verklaard wordt uit foute prijzen.
Aangezien de wereld aldoor verandert ligt een karakteristieke oorzaak van de foute prijs bij de trage
prijsaanpassing. Door dit inzicht duikt een nieuw
verschijnsel op: starre prijzen.
Dit laatste werd het centrale thema van een hele
school van onderzoekers. De trage prijs moest verklaard worden, dat wil zeggen micro-economisch gefundeerd. Veel geestelijke inspanning werd besteed
aan de verklaring van iets dat iedere winkelier be-

schouwt als de gewoonste zaak.van de wereld. Dit
kenmerkt de neo-keynesianen: ze willen, net als hun
neoklassieke (‘neo-walrasiaanse’) tegenstanders, een
microfundering aanbrengen onder een macro-economische uitkomst, maar die uitkomst is beslist niet het
algemene neoklassieke evenwicht. Het is de onderbesteding, ofwel de recessie, ofwel de stagnatie. De bewijsvoering blijkt heel goed te lukken. In het voetspoor van Leijonhufvud, Malinvaud e.a. hebben bij
ons S.K. Kuipers, Th. van de Klundert, K. Groenveld,
J. Snippe, H. van Ees, J.A. Ribbers, e.a. zich geworpen
op de verklaring van onevenwichtigheden zonder tal.
Vooral de verwachtingen van de aanbieders blijken in
het model te kunnen worden ingebouwd, met destructieve gevolgen voor de rustige toestand in de
marktsector. Daar hebben ze Robert Lucas, uitvinder
van de ‘rationele verwachtingen’ als grote stabilisator,
mooi te pakken! Onvrijwillige werkloosheid heet het
proefschrift van Ribbers en dat verschijnsel wordt in
zijn model opgeroepen door individuele actoren die

zich conform de rationele verwachtingen gedragen.
Ribbers doet niet triomfantelijk over zijn overwinning
op Lucas, die immers wereldberoemd geworden is
door de onvrijwillige werkloosheid uit zijn gedroomde realiteit te verbannen, maar uit deze dissertatie
blijkt duidelijk dat de neoklassieke micro-macro synthese op eigen terrein verslagen is. Dus leve de neokeynesiaanse evolutie? Nee, dat is niet mijn conclusie.

Cybernetica

sten en tot stagnatie; het reele inkomen steeg minder dan had gekund. Een hoger inflatiepercentage
was toen beter geweest, in die zin dat het reele inko-

Het succes van de neo-keynesiaanse school zet de
deur open voor uitvoerig en diepzinnig getob. Als
enigszins trage prijsaanpassingen het systeem in de
war kunnen sturen wordt de grondgedachte van de
economische cybernetica aangetast. Reeds in de jaren
dertig heeft Hanau laten zien hoe een eenvoudige varkensmarkt in een ritmische beweging raakt als de aanbodsaanpassing vertraagd verloopt; die ritmiek is te
overzien, maar introduceer een paar complicaties, bij
voorbeeld op het stuk van de verwachtingen, en de
mogelijkheden nemen sterk toe. De computer is gewillig en produceert bizarre figuren. Het prijsmechanisme stuurt de veranderlijke maatschappij in de
armen van de wanorde. Dit is het verwarrende antwoord van de neo-keynesianen op de rustgevende
verhalen van de neoklassieken.
De neo-keynesianen hebben hetzelfde micro-economische uitgangspunt als hun tegenstanders, namelijk
winstmaximalisatie en nutsmaximalisatie, maar de
orde van Adam Smith en Walras is vervangen door
een areaal van mogelijkheden: van beperkte cyclische bewegingen en beperkte maar volledig ondoorzichtige niet-cyclische bewegingen tot onoverzienbare cumulatieve processen. Er wordt verwezen naar
het vlindereffect (vlinder brengt lawine op gang),
naar het onvoorspelbare weer, naar opkringelende
rook waarvan het patroon niet kan worden beschreven; allemaal bekende voorbeelden uit de chaos-theorie. De zonnige retoriek van ‘dynamisch, alert, flexibel’ blijkt zonder veel moeite in haar tegendeel te
kunnen vertaald. ‘Le docteur Pangloss’ wordt ontmaskerd. En de moderne wetenschap krijgt een nerveus,
hyperintelligent, om niet te zeggen postmodern, karakter. We weten het niet meer.
Dit bezwaar tegen de neo-keynesiaanse oefeningen
kan ook zo worden geformuleerd dat de stap van
de modelsimulatie naar de werkelijkheid ernstige
moeilijkheden oplevert. Dat geldt stellig voor het
mesoniveau, zie hierna als het over bedrijfstakken
gaat. Weliswaar ligt het een stuk gunstiger bij het
macroniveau. Daar hoeven we ons niet ignoranter
voor te doen dan we zijn. We praten dan over het
prijspeil en niet over de prijs van aardappelen of
bloemen. Over die macrogrootheid kan wel iets gezegd worden dat voor Nederland een zekere realiteitswaarde heeft. Maar dan verlaten we het neo-

Keren wij terug tot ‘sticky prices’ op het mesoniveau. Daar ontmoeten we een empirisch struikelblok. De starheid is een verschijnsel dat zich ternauwernood laat waarnemen. Want het gaat bij de
onevenwichtigheidstheorie niet om een prijs die
weinig varieert; de standaardafwijking en soortgelijke maatstaven geven geen indruk van het fenomeen
waar het de neo-keynesianen om te doen is. Het fenomeen dat we zouden moeten meten is de afwijking tussen de evenwichtsprijs, die de echte
schaarsteverhoudingen weerspiegelt, en de feitelijke prijs. De eerste grootheid heeft een imaginair
karakter. De afwijking dus ook. Stel dat de evenwichtsprijs door aanbodsfactoren wordt opgestuwd,
door stijgende grondstofprijzen en hogere lonen.
Als nu de marktprijs mee omhoog gaat maar te weinig, de winstmarge wordt geknepen, meten we een
flinke variatie terwijl er toch een soort starheid onder de oppervlakte ligt. Dat maakt het leerstuk van
de prijsrigiditeit voor gewone mensen erg onbevattelijk. Het nam een grote vlucht in de jaren zeventig,
toen de prijzen alsmaar stegen. Ik heb wel eens aan
zakenmensen moeten uitleggen dat het ongerief van
de stagnatie te wijten zou zijn aan hun gebrek aan

keynesianisme; we denken in termen van de

flexibiliteit, ze begrepen het niet.

loon-prijsspiraal. (Dat is de post-keynesiaanse gedachtenwereld.)

En wat, uit een wetenschappelijk oogpunt, nog verwarrender is: de neo-keynesianen laten zien dat
sommige prijsbewegingen, juist door hun grote wisselvalligheid, het gedrag van de mensen eerder verstoren dan sturen. Dit zal eigenlijk niemand verbazen die buiten de kring der walrasianen, neokeynesianen en hun tussenvormen is opgevoed.
Want een beetje rust in de prijsvorming, zou dat niet

Post-keynesiaans idee
Het vermoeden bestaat dat het prijspeil in sommige
perioden van de recente geschiedenis te sterk is opgelopen en in andere perioden te weinig. Een te
hoog inflatiepercentage wil zeggen dat de prijzen
meer stijgen dan de kostenstijgingen wettigen, of,
anders gezegd, dat de winstmarges zich verwijden
boven een ‘normaal’ peil. De arbeidsinkomensquote
wordt dan erg laag. Dit heeft zich in Nederland
waarschijnlijk voorgedaan in het midden van de jaren vijftig (in 1955 lag de quote onder de 70%). Het
omgekeerde, te lage prijzen, zagen we in de jaren
zeventig. De lonen, de invoerprijzen en de sociale
premies stegen toen zo snel dat de prijsstijging de
kosten niet kon bijhouden. De aiq steeg tot boven
de 80%. Dit leidde toen tot het afknijpen van de win-

ESB 12-6-1991

men daardoor wat sneller was gestegen. Dat is althans mijn mening. Maar deze diagnose kan worden
aangevochten op grond van het argument dat hogere prijzen toch weer hogere geldloonstijgingen hadden uitgelokt. Uit dit laatste meningsverschil blijkt
dat veel afhangt van het model voor de loon-prijsspiraal dat iemand in gedachten heeft. Mijn eigen gedachten over dit onderwerp worden beheerst door
het post-keynesiaanse idee dat de nominale loonstijging afhankelijk is van sociaal-psychologische en institutionele factoren2. Dit heeft weliswaar op het eer-

ste gezicht niets te maken met het onderwerp van
dit essay: veranderingen in de maatschappij die
door prijzen worden gestuurd (op het tweede gezicht heeft het er alles mee te maken: ik geloof dat
de wenselijke veranderingen in de produktietechniek alleen dan in Nederland zullen worden ingevoerd als de loon- en prijsspiraal zich koest houdt).

Empirisch struikelblok

2. In mijn post-keynesiaanse visie is de elasticiteit van de
macro-vraag naar goederen en diensten in een gesloten
land ongeveer nul. Het zou te ver voeren dit aanstootgevende idee hier uit te leggen. Het berust erop, dat een prijsstijging tegelijk een inkomensstijging is, vanwege de identiteit Y = PQ. Hoewel iedere consument een vraagcurve
heeft met een elasticiteit van ongeveer min een is de som
van deze orthogonale hyperbolen een rechte lijn. Wie dit
niet begrijpt mist een hoofdzaak van de macro-economic,
begaat de fallacy of composition en begrijpt niet goed hoe
depressies en inflaties zolang kunnen doorzieken.

een goed ding zijn voor de kalme en evenwichtige
ontwikkeling van het economische leven? Die prijsflexibiliteit waar we zo mooi over kunnen praten,
betekent die nu heus dat de schommelingen in de
olieprijzen en de dollarkoers onmiddellijk en voor
de voile honderd procent moeten worden doorgegeven in de prijskaartjes? Wie hierop ‘ja’ zegt moet wel
een geweldig vertrouwen hebben in de onzichtbare
hand. Ik zeg liever ‘nee’, net als de uitbaters van de
Nederlandse benzinepompen. Want de capriolen in
de twee genoemde strategische variabelen weerspie-

getroffen, die iedere associatie met de onzichtbare
hand tot een aanfluiting maken, maar die malle prijzen zien we bij fancyprodukten (sieraden, jurkjes,
dassen, cosmetica, lederwaren) die in boetiekjes
aan de vrouw/man worden gebracht. Ik koop soms,
in een zogeheten textielsuper, een overhemd voor
de somma van/ 14,50 dat in kwaliteit niet merkbaar
onderdoet voor soortgelijke kledingstukken die het

zevenvoudige moeten kosten. De regel dat prijzen
signalen zijn van fundamentele schaarsteverhoudingen werkt daar niet zo erg, maar wat geeft dat?

gelen helemaal geen fundamentele schaarsteverhou-

Remt zoiets de vooruitgang? Nee toch.

dingen, zoals dr. Pangloss ons wil doen geloven.
Het prijzenstelsel wordt, op een paar kritieke punten, wereldwijd beheerst door psychologische gol-

Waar het natuurlijk om gaat is de vraag of de grote
produkten, die het industriele en technologische klimaat in Nederland bepalen, in hun ontwikkeling

ven. Keynes zou zeggen: ‘animal spirits’. Een rusti-

worden geremd door taaie prijzen of door excessie-

ge, trage, stroperige doorwerking van de dollar en

ve winstopslagen. Zo’n ondoeltreffende prijspolitiek

de olieprijs lijkt mij beter voor het economische
evenwicht dan de hyperflexibiliteit die door de neoklassieke retoriek wordt aanbevolen. Deze diagno-

zou de veranderingen in de samenleving tegenhouden, maar eerlijk gezegd zie ik weinig aanleiding
om daar bezorgd over te zijn3. Had Philips het beter

se roept natuurlijk meteen weer een boel nieuwe
moeilijkheden op, hoe rustig is een rustige doorwerking? Wanneer is rust in de prijzen stabiliteitsbevorderend en wanneer ontaardt de rust in een taaie onbeweeglijkheid? Volgens mij kunnen de economen

gedaan bij een ander prijsbeleid? Had RSV gered
kunnen worden door de schepen aan te bieden tegen andere prijzen? We zouden de vraag natuurlijk
kunnen voorleggen aan een representatieve steekproef van de Nederlandse ondernemers. Ik voorspel
dat zij zullen zeggen: “prijsstarheid? Niet in onze
branche”. Wel zullen sommigen zich beklagen over
de buitenlandse concurrentie, speciaal vanuit Japan.

hun tijd beter besteden dan met dit soort gepieker.

In matters of commerce
Nu is er, met enig optimisme, wel een vraagstelling
te bedenken die bescheidener is en meer kans biedt

op een empirisch antwoord. We zouden er zelfs een
researchprogramma uit kunnen destilleren, op het
niveau van de industrial economics. Daarbij gaan
we op zoek naar praktijkgevallen waarin de oude
Engelse zegswijze opgaat “In matters of commerce
the fault of the Dutch is giving too little and asking

too much”. Kan het zijn dat de afzet van Nederlandse bedrijven hier en daar geremd is door een te inhalige prijspolitiek? Dat innovaties niet van de grond

En ik voorspel ook dat deze ondernemers het
woord ‘starheid’, na een beetje suggestief ondervraagd te zijn, zullen betrekken op de arbeidsmarkt.
Vooral als ze de krant selectief lezen, of de publika-

ties van het VNO en het CNV. De lonen zijn star. De
cao’s zijn star. De loonstructuur is star. De hele arbeidsmarkt is star. Dit verhaal hoor ik al veertig jaar
en het overtuigt me niet (wel geloof ik dat de kwaliteit van de arbeid veel beter moet, maar dat is toch

echt een ander probleem).

zeggen dat het optimum ligt bij de gelijkheid van
marginale kosten en opbrengsten, de post-keynesiaanse aanhangers van het kosten-plus-opslag-principe zeggen dat de aanbieder de kostprijs moet bepa-

Mijn kritiek op de starheidsideologie wordt mede ingegeven door een heel andere overweging. Door
hun intense belangstelling voor onvolkomenheden
in het prijsmechanisme dreigen de neo-keynesianen
uit het oog te verliezen dat er een andere dreiging
op de loer ligt. Dat is de oude, bekende, maar vaak
verdrongen mogelijkheid dat er een golf van onderbesteding door de wereld gaat. Investeringen kunnen inzakken, hele bedrijfstakken en regio’s kunnen wegkwijnen, de recessie kan wereldwijd

len en daar een winstopslag bovenop moet zetten;

toeslaan, zonder dat er nu dadelijk iets mis is met de

daar brengen de marginalisten tegen in dat die

prijzen, het komt door de krimpende kringloop van

winstmarge onbepaald blijft zolang de ondernemer
de marginale grootheden niet aftast, en de kostenplus-school verwijst vervolgens naar de bedrijfscul-

waarheid, die tegenwoordig alleen nog met klem
naar voren wordt gebracht door mensen die zich of-

zijn gekomen omdat de initiele prijs te hoog werd ingezet in een aarzelende markt? Doordat de prijs niet
‘optimaal’ was? (Ook hier steekt overigens een oude
theoretische discussie de kop op, die bekend staat

als de Machlup-Lester controverse. De marginalisten

tuur en naar heersende gebruiken, naar de wens
mede-aanbieders rustig te houden, naar verticale
prijsbinding als zoiets bestaat, enzovoort. In dat debat heeft iedereen gelijk.) Een opluchting is dat een
groot deel van de Nederlandse bedrijven werkt onder condities die vrij veel lijken op volledige mededinging en dan doet het probleem zich eigenlijk niet
voor. Er bestaan ook vrij veel veilingen met een echte veilingmeester. Voor de export geldt natuurlijk
goeddeels dat de aanbieder weinig ruimte heeft om

de prijs te varieren. Uit de groei van de Nederlandse
uitvoer blijkt geen stroperigheid. En bovendien valt

er troost te putten uit het vermoeden dat er weliswaar wild uiteenlopende winstmarges worden aan-

inkomens en bestedingen. Dit is een keynesiaanse
wel gewoon keynesiaan of post-keynesiaan noemen. Daarbij kan het deze school weinig schelen of
de diepere oorzaak van de instabiliteit wordt ge-

zocht bij de onzekerheid, bij iets monetairs (ook
nogal modern) of, wat mij toch relevanter voorkomt, bij technologische schokken.

Elke maatschappij die verandering in het vaandel
schrijft, zal fikse contractieve schokken moeten opvangen. Dat lukt alleen als de kringloop van inko3. Ik voel mij in deze conclusie gesteund door H. Garretsen, Beyond the invisible hand, te verschijnen. Hij laat op
theoretische gronden zien dat een zekere mate van prijsrigiditeit noodzakelijk is voor het evenwicht.

mens en bestedingen op peil blijft. Flexibele prijzen
helpen daarbij misschien wel een beetje, maar wie teveel aan prijzen denkt vergeet dat het prijspeil niet als
stabilisator werkt. Een dalend prijsniveau is (bijna)
identiek met dalende inkomens. Macro-economisch is
de vraagcurve naar goederen en diensten tamelijk inelastisch. Dat is de reden waarom er geen onzichtbare hand bestaat die de conjunctuur op peil houdt.
Daarom moet de overheid voor stabilisatie zorgen.
Dit is de stelling die de post-keynesianen onderscheid van de neoklassieken (die weinig snappen van
macro-economic) maar ook, tot op zekere hoogte,
van de neo-keynesianen. Deze postmoderne cynici
hebben de conjunctuurpolitiek opgegeven. Dat is net
lets te gemakzuchtig. Voor het onderwerp waar we
het hier over hebben, de vitaliteit van Nederland, betekent dit dat wij ons zorgen behoren te maken over
een mogelijke naderende recessie en niet over ‘sticky
prices’. Want in een recessie wordt de vooruitgang
langs alle wegen geremd. Als er iets slecht is voor de
toepassing van nieuwe produktietechnieken en voor
de allocatieverschuiving die een dynamische maatschappij kenmerkt dan is het een algemeen slappe
markt, een stagnerende export, dalende winsten, faillissementen, oplopende werkloosheid, de daaruit
voortvloeiende onzekerheid bij de investeerder en de
paniek in de overheidsfinancien. Een belangrijke
voorwaarde voor een veranderlijke maatschappij is
een alerte conjunctuurpolitiek. Geen populair recept.
En ik laat nu maar even in het midden hoe zoiets
moet in een klein open land, al heb ik er wel opinies
over . Dit ouderwetse keynesiaanse pleidooi is geenszins de reden waarom ik dit essay heb geschreven.
De werkelijke reden is, dat er wel degelijk valse prijzen bestaan, op zeer grote schaal, die de levensvatbaarheid van de Nederlandse produktie aantasten.

gen, van mensen, dingen, grondstoffen. Intussen

wordt het nationale inkomen, in procenten van de
doorstroom, steeds kleiner. ledere dag opnieuw

wordt de expansie van de produktie door verkeerde
signalen gestuurd.
Ik denk dat sommige lezers op dit slot reageren met
een lichte irritatie: “Niet weer over dat milieu! Niet
weer over die bossen! Dat weten we nu wel! Dat is
toch een heel ander probleem!” Zulke reacties wijzen crop dat er in Nederland nog heel wat opvattingen moeten veranderen om de maatschappelijke
veranderingen in de juiste richting te sturen. Gebeurt dat niet, hetgeen ik verwacht, dan zal de vitaliteit in onze overbevolkte delta achteruitgaan op een

manier waar het nageslacht nog raar van zal opkijken. Dan zullen de expansieve trends van de afgelopen decennia de groei beheersen. De zwaartepunten blijven liggen bij de eieren, het vices, de
vrachtwagens, de varkens, het luchtverkeer, de bloemen en de bollen, allemaal dingen waaraan we
onze nationale trots ontlenen. Trots zijn we, jawel.
Het is ten slotte onze cultuur die onze kracht bepaalt, dat is de stelling van Michael Porter, gesteund

door de metafoor van de diamant. Maar aan onze
diamant kleeft de vervuiling.

Terwijl ik dit schrijf komt het gemeentebestuur van

Men kan veel lelijks zeggen over de neoklassieke denkwijze maar een ding niet: de ecologische achteruit-

Alphen aan den Rijn in opspraak omdat dit overheidsorgaan giftig afval heeft laten dumpen in de eigen gemeente, in strijd met de wet en in het geheim. Er wordt ‘schande’ geroepen en terecht, maar
als ik de ongelukkige burgemeester van Alphen aan
den Rijn was zou ik zeggen: “Hier zit ik, aan het
eind van een lange produktieketen die gif produceert. Ik moet me er maar mee zien te redden, maar
de fout zit bij de produktie en de consumptie. Zolang die op de oude voet doorgaan, gestuurd door
foute signalen en door intellectuele verdringing is
de vervuiling van Nederland geen oplosbaar probleem”. We hebben nog maar een paar jaar voor de
volgende eeuw begint om de prijsprikkels grondig

gang van de wereld wordt scherp gediagnosticeerd.

te veranderen. Te beginnen met het fiscale stelsel.

Verwrongen prijzenstelsel

Pigou zei het al in de jaren twintig. De kosten van de
vervuiling zitten niet in de bedrijfseconomische calculatie. Dat blijkt een harde moderne waarheid. Gratis
vervuilen leidt wel tot snelle veranderingen in de
maatschappij, maar die stemmen niet vrolijk. Wie wil
weten waar zulke veranderingen met ons heengaan

De veranderingen in de produkten en de produktietechniek worden zo goed en zo kwaad als dat gaat
gestuurd door prijzen. Het darwinistische proces
wordt bij ons enigermate geschaad door de loon-

kan het waarnemen in dode stukken van de Middel-

prijsspiraal en door potentiele depressies, maar niet

landse Zee, en dichter bij huis, in de Volgermeer. De
voile wegen houden ons een spiegel voor. De bossen
verdwijnen, we zien het, maar we voelen ons machteloos, alsof het de genen waren die ons besturen. Wat
zich voor ons opent zijn misschien nog geen lethale
perspectieven, maar wel ongezonde toestanden. Die
hebben tal van oorzaken, maar een ding mag nooit
worden vergeten: ons hele prijzenstelsel is verwrongen. Onze sterke bedrijfstakken zijn sterk op basis
van verkeerde prijzen. Arbeid wordt duur gemaakt,
ook en vooral fiscaal; dat remt de arbeidsintensieve
landbouw, de arbeidsintensieve bouw. Energie is te
goedkoop; vervuiling kost haast niets. Dat remt energiebesparing, isolering, het gebruik van zonne-energie en windmolens.
Door valse prijzen wordt Nederland tot distributieland gemaakt, een thuisbasis voor vrachtwagens en
vliegtuigen, een doorvoerland met een formidabele
invoer en een formidabele uitvoer, verkeer allerwe-

door de stroperige prijzen waar de neo-keynesianen
zo vakbekwaam over tobben. We hebben daarentegen wel valse prijzen, die een verwrongen afspiege-

ESB 12-6-1991

Conclusie

ling vormen van de werkelijke schaarsteverhoudingen. Ze sturen het groeiproces in een verkeerde
ecologische richting. Die schadelijke ontwikkeling
is zeker al een kwart eeuw aan de gang. De prijsvervalsing kan worden tegengegaan door een milieuvriendelijker belastingstelsel. In Nederland is daarvan nog niets te bespeuren. Als de nieuwe eeuw

aanbreekt zal Nederland nog meer vervuild zijn dan
Jan Pen
4. Het neo-keynesiaanse scepticisme wordt treffend gei’llustreerd door het artikel van S.K. Kuipers en H. van Ees,
Macro-economische theorie en economische politick, ESB,
10 januari 1990, biz. 32-43.

Auteurs