Investeren in milieu
Met Nationaal
Milieubeleidsplan
brengt voor het bedrijfsleven ingrijpende
veranderingen met zich mee. In essentie
is een vergaande herstructurering van
een reeks van bedrijfsprocessen aan de
orde, met name in de agrarische, chemische en metaalverwerkende sector. Dat
daarbij bedrijven afvallen, lijkt een onvermijdelijke consequentie. Daarnaast zullen andere bedrijven mogelijk in problemen komen, die wel vermeden hadden
kunnen worden. Los van de vraag of de
polrtiek tezijnertijd de onvermijdelijke
consequenties ook zal blijken te willen
dragen – hoe recht zal de politieke ruggegraat zijn als straks het Binnenhof
weer gevuld staat met tractoren? – doet
zich de vraag voor hoe een onnodige
afbraak van op zich waardevolle economische activiteiten zoveel mogelijk kan
worden voorkomen.
In onze (gemengde) markteconomie
moet het bedrijfsleven de benodigde veranderingen in beginsel op eigen kracht
tot stand kunnen brengen. Het is aan de
overheid om de politieke milieudoeleinden te vertalen in heldere normstellingen
en in een duidelijk tijdpad om tot invoering van die normen te komen. Individuele bedrijven kunnen zich hier dan naar
richten bij het opstellen en uitvoeren van
hun strategische plannen. Essentieel
daarbij is dat de overheid zich als een
betrouwbare partner presenteert en niet
tussentijds allerlei beleidswijzigingen
doorvoert. Dan is het voor de bedrijven
die de benodigde omschakeling daadwerkelijk moeten realiseren, immers onmogelijk om efficient op de toch al niet
eenvoudige eisen in te spelen. Onnodige
lastenverzwaring is dan het gevolg.
Op bedrijfstakniveau is intensief
overleg nodig tussen overheid en bedrijfsleven over wat wel en wat niet haalbaar is. Het kan niet de bedoeling van
dat overleg zijn de invoering van normen zo ver mogelijk vooruit te schuiven.
Het is evenmin zinvol te strakke scenario’s af te dwingen ten koste van de
onnodige uitval van een groot aantal
bedrijven. Tevens dient rekening te worden gehouden met de ontwikkelingen in
het direct concurrerende buitenland.
De vraag rijst of de overheid niet moet
proberen het proces te versnellen met
subsidies, belastingfaciliteiten en eventuete andere instrumenten. Mijn antwoord daarop is ja en nee. Nee, in die zin
dat de overheid niet moet proberen het
onuitvoerbare uitvoerbaarte maken door
het dan maarte subsidieren. Wij hebben
in het verleden voldoende ervaring opgedaan met het ‘succes’ van een dergelijk
stimuleringsbeleid. Ja, omdat bedrijven
ESB 21-3-1990
M.J.L Jonkhart
nu eenmaal reageren op economische
prikkels. Bovendien zullen er in het noodzakelijke omschakelingsproces fricties
optreden die tot onnodige vertraging of
zelfs tot onnodige uitval van bedrijven
zullen leiden. Zonder een steuntje in de
rug is sprake van een vrijwel onmogelijke
opgave.
Ik denk dan met name aan die situaties waarbij het om op zich gezonde,
perspectiefvolle bedrijven gaat, maar
waarbij bij voorbeeld de doorberekening van de kostenverhogingen als gevolg van de internationale verhoudingen met zodanige vertragingen gepaard gaat, dat de omschakeling voor
het bedrijf zelf niet financierbaar is. Dit
is duidelijk een probleem van tijdelijke
aard: het overwinnen van een hobbel
die het bedrijf niet op normale wijze en
met behulp van een marktconforme financiering kan overbruggen. In die gevallen is de keuze: uitval of tijdelijke hulp
om onnodige uitval te voorkomen.
Kiest men voor het laatste, dan moet
er een gericht instrumentarium komen
waarbij voorconcurrentievervalsing gewaakt moet worden. Die hulp kan dan
het beste worden geboden in de vorm
van een overbruggingsfinanciering.
Niet in de vorm van een subsidie of een
belastingfaciliteit. Het gaat immers om
een tijdelijk probleem. Terugbetaling
moet uitgangspunt zijn, zij het dat de
onzekerheden buiten het bancair financierbare vallen. De analogie met het
staatsgegarandeerde achtergestelde
AA-krediet dringt zich op. Door bovendien net als bij dit AA-krediet te verlangen dat de kredietverstrekkende banken althans een gedeelte voor eigen
risico financieren, wordt bereikt dat het
betrokken bedrijf onderworpen wordt
aan normale rentabiliteits- en andere
marktcriteria, waarmee het bancaire apparaat werkt. Ook qua kostenefficientie
is een dergelijk, zeer gericht werkend
instrument aantrekkelijker dan generieke subsidies of fiscale faciliteiten.
Betekent dit dat er geen behoefte is
aan het initiatief-voorstel VermeendMelkert? Daarbij wordt de mogelijkheid
van een fiscaal vervroegde afschrijving
– desnoods in 1 jaar – heropend voor
bedrijfsinvesteringen die in net belang
zijn van de bescherming van het milieu.
Ik denk inderdaad dat de overheid het
middelenbeslag dat met een dergelijke
maatregel gepaard gaat, beter op een
andere manier kan aanwenden.
Ondernemingen investeren wanneer
die investeringen voldoen aan een minimale rentabiliteitseis. Fiscaal vervroegde afschrijving leidt tot uitstel van
belastingbetaling en daarmee tot een
rentevoordeel voor de ondernemer.
Door dit voordeel wordt de marginale
investering die net niet aan de rentabiliteitseis voldeed, alsnog over de streep
gehaald. Dank zij de generieke werking
van het instrument worden investeringen die toch wel tot stand zouden komen omdat zij voldoende rendabel zijn,
ook gestimuleerd. Slechts een beperkt
gedeelte van een dergelijke maatregel
treft derhalve doel.
Voorts zijn er problemen rond het
definieren van investeringen, die al dan
niet in aanmerking komen. Indejongste
versie van hun voorstel denken Vermeend en Melkert deze vraag te beantwoorden via een door de overheid op te
stellen limitatieve opsomming van bedrijfsmiddelen die in de prijzen vallen.
De ervaring leert evenwel dat het milieubeschermende karakter veelal niet
wordt bepaald door een individueel bedrijfsmiddel maar door een project als
geheel. Sommige onderdelen van zo’n
project staan op de lijst, andere niet.
Zo’n lijst dreigt daarmee zijn doel voorbij
te schieten: belangrijke milieuprojecten
worden op deze wijze slechts voor een
beperkt deel gesteund.
De milieu-inspanningen die voor ons
liggen, zijn van een zodanige omvang
dat het van het grootste belang is de
beperkt beschikbare middelen zo gericht mogelijk in te zetten. Ongetwijfeld
zullen er bedrijven zijn die profiteren
van de voorstellen van Vermeend en
Melkert. Of de samenleving als geheel
op deze wijze uiteindelijk optimaal zal
profiteren is echter maar zeer de vraag.
M.J.L Jonkhart
267