Elderly
statesmen
J. E. Andneaen
Er trekt door de wereld een soort supershow van vroegere staatslieden, die voor
veel geld hun goede woorden laten horen.
Het is een unieke ervaring om binnen 48
uur een ,,life performance” te zien van
Henry Kissinger, Helmut Schmidt, Valerie
Giscard d’Estaing, Alexander Haig en
Edward Heath. Aan dit vijftal kan nog worden toegevoegd Arkadi Shevchenko, eertijds adviseur van Gromyko (1970-1973)
en later Russisch ambassadeur bij de Verenigde Naties, tot hij in 1980 de tot dusver
belangrijkste overloper naar het Westen
werd.
Wat het eerst opvalt aan deze mensen is
dat zij een serie eigenschappen gemeen
hebben die hen naar de top moet hebben
gestuwd. Alien hebben een zekere uitstraling en een duidelijke ambitie, een drang
om te zijn waar de beslissingen vallen,
kortom een verlangen naar macht. Ontdaan van hun glorie voelen ze zich wat verloren. Haig komt daar open voor uit:
,,Toen het doek viel vertelde men mij dat
ik er na enige weken overheen zou komen,
maar toen ik het navroeg bij Kissinger waren voor hem die weken nog steeds niet
om.”
Voor de hand ligt ook een tweede kenmerk, namelijk dat het voortreffelijke sprekers zijn, die vooral hun eigen periode uitstekend in kaart brengen en voor talloze
feiten en gebeurtenissen een sluitende verklaring hebben. Wat dit betreft strijden
Haig (opmerkelijk voor een oud-militair)
en Schmidt om de eerste prijs: ze brengen
hun verhaal zonder een snipper papier met
een fraaie woordkeus en met grote overtuigingskracht. Gaandeweg wordt ook duidelijk dat hoe langer men weg is van het
machtscentrum, des te gemakkelijker de
oplossingen worden. Vooral Heath heeft
hieronder te lijden; lichtvoetig springt hij
over de wereld en met enkele ,,bons mots”
praat hij alles aan elkaar (Afghanistan:
ach, het Britse imperium heeft er drie oorlogen verloren – het zal de Russen wel niet
beter vergaan).
Bijna eensluidend is het oordeel over de
strijd van de supermachten. Voor de Russen is het een schaakspel, waarin de eigen
stelling steeds iets verder naar voren wordt
geschoven. Alles wordt vertaald in termen
van een conflict tussen twee socio-economische systemen, maar er is geen ,,masterplan” of tijdschaal (Shevchenko). Het
komt er slechts op aan met groot geduld de
volgende zet voor te bereiden. De Verenigde Staten zijn hierdoor in het defensief gedrongen en worden bovendien gehinderd
door de publieke opinies overal ter wereld
en soms ook door hun eigen nai’viteit. Wat
dit betreft was Carter het dieptepunt; de
mensenrechten waren voor de Sovjets totaal onbegrijpelijk (Schmidt: noch onder
de tsaren, noch daarna heeft het Russische
volk daarvan ooit iets gemerkt).
ESB 3-8-1983
Dientengevolge is men over de rakettenkwestie gauw uitgepraat: het verloren
machtsevenwicht moet worden hersteld;
eerder valt niets te bereiken. Schmidt is
hierover het minst geprononceerd, Shevchenko en Haig het meest uitgesproken.
Tot het laatste moment zullen de Russen
de weinig pragmatische en nogal emotionele houding van velen in het Westen
trachten te bei’nvloeden. Doch het feit van
de plaatsing zal hen tot een correctie brengen (Shevchenko) en bij een beter nucleair
evenwicht zullen zelfs op den duur de conventionele wapens weer een hoofdrol kunnen spelen (Giscard d’Estaing).
Het is bekend dat de geschiedenis niet
wordt gemaakt door feiten, maar door de
wijze waarop deze feiten eerst worden
waargenomen en daarna voor de publieke
opinie worden vertaald. Ook in dit opzicht
hebben de Verenigde Staten een handicap.
Zeker de helft van de tijd van hun president gaat op aan het laatste, want het
thuisfront blijft voor elke politicus de
hoogste prioriteit. In de Sovjetunie is deze
rangschikking van gebeurtenissen natuurlijk ook nodig, maar de informatie aan het
publiek is minimaal en kan eenvormig
worden verpakt. De kenner Shevchenko
noemt zijn vroegere landgenoten zelfs
meesters in de ,,desinformatie”. In ieder
geval houdt dit de handen vrij om op elk
punt in de wereld – van El Salvador tot Angola en Afghanistan – snel en adequaat de
nodige zetten te kunnen doen.
Deze sombere analyse wordt enigermate
in balans gebracht door de geweldige economische en sociale problemen waarmee
de Russen te kampen hebben. Shevchenko: de militaire uitgaven zijn een zware
last; officieel nemen ze rond 10% van het
bruto nationaal produkt in beslag, officieus
is het misschien wel 30%. Haig: zij kunnen
de ruimte in, maar ze hebben nog nooit een
produkt tegen een marktprijs kunnen aanbieden. Hun graan komt voor een goed
deel uit het Westen en hun gas raken ze alleen kwijt na het opbouwen van een infrastructuur met de hulp van Westerse
techniek en Westers kapitaal. Op dit laatste punt is er toch nog een nuanceverschil:
de z.g. ,,linkage” (economische sancties) is
voor Shevchenko en Schmidt contraproduktief of zelfs onzin (Rusland hangt maar
voor 3% van het Westen af), doch heeft
voor Haig merkwaardigerwijs (hij is er immers op gevallen) toch wel enige betekenis.
Over de rest van de wereld een kleine
bloemlezing. Midden-Oosten: vooralsnog
weinig verandering te voorzien, de Amerikaanse president doet er wijs aan tot 1985
op dit gebied niet te veel initiatieven te nemen (Kissinger). China: wel teleurgesteld
in de Verenigde Staten (kwestie Taiwan);
nu met enig succes naar de Sovjetunie kijkend, maar vooral gei’nteresseerd in de opbouw van de economie en Singapore leert
de Chinezen wat zij kunnen doen met hun
Industrie (Schmidt). Zuid-Afrika: het Westen is er nu wel van overtuigd dat het vertrek van de Cubanen uit Angola en de onafhankelijkheid van Namibie niet van elkaar afhankelijk moeten worden gemaakt,
doch een ,,understanding” moet mogelijk
zijn, te meer waar de kansen voor Swapo
om het in Namibie voor het zeggen te krijgen, klein zijn (Heath). Centraal-Amerika:
zie de algemene visie op het machtsevenwicht van de supermachten (Haig).
Over de wereldeconomie openbaart zich
een verschil van inzicht tussen Schmidt en
Giscard d’Estaing. De eerste is somber. In
zijn ogen zal het herstel vlak zijn en is de
kans groot dat de jaren tachtig overwegend
depressief zullen zijn. Hij vreest vooral de
politieke destabilisatie als gevolg van de
grote werkloosheid. Over de Verenigde
Staten is hij tamelijk snijdend: het grote
begrotingstekort en de daarbij passende
hoge interest blijven buitenlands kapitaal
aanzuigen, zodat ze daar eigenlijk leven op
kosten van anderen. Pessimistisch is hij
ook over de omvangrijke schuld van de
ontwikkelingslanden: in de strijd tussen
overheden en bankiers zijn uiteindelijk de
laatsten altijd de verliezers.
Op al deze punten is Giscard d’Estaing
veel optimistischer. Van de twee gelijktijdige crises waarvan hij spreekt, lijkt de eerste, de conjuncturele, te worden overwonnen. Intussen duurt de tweede, de wereldwijde herschikking van industrieen, nog
voort. Maar ook daarvoor ziet hij oplossingen, zij het conventionele, te weten opwaardering van de arbeid alsmede investeringen in nieuwe technieken. Op de lange
duur lijdt het Westen zijns inziens slechts
aan twee decadentieverschijnselen, namelijk pacifisme en overdreven preoccupatie
met de werkloosheid, wat tot lapmiddelen
als arbeidsduurverkorting leidt. Zelfs bij
het probleem van de internationale schuldenlast ziet hij een lichtpuntje: de schulden van de echte, niet-olieproducerende
ontwikkelingslanden zijn relatief niet toegenomen. Kortom, zo is zijn conclusie, gezondheid is ook in de economie een normale toestand en niet, zoals Schmidt
schijnt aan te duiden, een overgangsfase
tussen twee ziekten.
675