Oude en
nieuwe politick
In de ontwikkelde landen van het
Westen hebben zich de laatste jarenconflicten ontwikkeld, die zich in verschillende opzichten verwijderen van het model van het gei’nstitutionaliseerde verdelingsconflict. Het zijn conflicten die niet
ontstaan binnen het produktieproces,
ook niet zijn gekanaliseerd in partijen of
organisaties en evenmin door binnen het
systeem passende schadeloosstellingen
zijn af te kopen. Anders dan het verdelingsconflict spelen ze zich af op het terrein van cultuur, sociale integratie en
socialisatie. Ze worden uitgedragen inde
vorm van zwak gei’nstitutionaliseerde
protestgroepen, die zich zorgen maken
over de verdediging en herstel van bedreigde levensvormenof-uitingen. Kortom, de nieuwe conflicten ontstaan niet
als gevolg van verdelingsproblemen,
maar ze hebben te maken met leefruimte
in de brede zin van het woord.
Men herkent in deze beschrijving het
betoog van Touraine 1) over de nieuwe
conflicten, die kenmerkend zijn voor de
na-indusriele samenleving. Het betoog
komt ditmaal van Habermas 2). Hij ziet
in deze ontwikkeling het symptoom van
een ,,stille revolutie”, die een verandering van thema’s laat zien. De oude politick, gesteund door ondernemers, arbeiders en neringdoende middenstand,
heeft het over problemen van economische en militaire veiligheid en over orde
en recht. De nieuwe politick, die zijn
aanhang vooral vindt in de nieuwe middenstand, bij jongeren en beter opgeleiden, is bezig met de problemen van de
kwaliteit van het bestaan, gelijkberechtiging, individuele zelfontplooiing.
Habermas ziet het ontstaan van een
conflictlijn tussen enerzijds de bevolkingsgroepen die onmiddellijk bij de
produktie betrokken zijn, die er belang
bij hebben economische groei, als grondslag voor de verzorgingsstaat, te verdedigen, en een bont geschakeerde ,,periferie” aan de andere kant. Bij die periferie
behoren groepen die wat verder af staan
van de ,,produktivistische prestatiekern”
ESB 12-5-1982
van de laatkapitalistische maatschappij,
en die gevoeliger zijn voor, of meer getroffen worden door, de sociale kosten
van de economische groei. Al die groepen hebben als gezamenlijke interesse
de kritiek op de groei. Voor nun protest
vormen noch de burgerlijke emancipatiebeweging noch de arbeidersbeweging
een voorbeeld. Het gaat veeleer om een
nogal diffuus gezelschap, dat men aantreft in de anti-kernenergiebeweging,
ecologiegroepen, de vredesbeweging, alternatieve groeperingen, minderheidsgroepen (ouderen, homosexuelen, invaliden) nieuwe secten, religieus fundamentalisme, belastingprotestbeweging,
schoolprotest van ouders, verzet tegen
modernistische hervormingen en de
vrouwenbeweging.
Eigenlijk, zegt Habermas, staatalleen
de laatste, de feministische beweging, in
de traditie van de grote emancipatiebewegingen. Daarom is die beweging offensief, terwijl de andere veeleer defensief zijn ingesteld. In het algemeen gaat
het om:
— ,,groene” problemen: de aantasting
van het milieu;
— de problemen van de overgecompliceerdheid van de samenleving;
— de reactie op een cultureel verarmde
en eenzijdig gerationaliseerde alledaagse praktijk (praxis).
In veel gevallen (ik volg nog steeds
Habermas) gaat het om niet al te realistische positiekeuzen. Habermas ziet
daarin het verzet tegen wat hij noemt
,,de kolonialisering van de leefwereld”
door de modern-maatschappelijke rationalisering die kenmerkend is voor het
moderne kapitalisme. Hoe verhoudt zich
de ,,nieuwe politick” tot de politick in
ons drie- of vierstromenland? Net als
Touraine ziet Habermas de nieuwe conflicten zich schuiven over het traditionele
verdelingsconflict, maar of hij leest geen
Frans of de hele context waarin Touraine het probleem aan de orde stelde,
spreekt hem niet aan. In de overvloedige
literatuuropgave komt Touraine niet
voor. Habermas is bezig met de opgaven,
waarvoor de ,,kritische Gesellschaftstheorie” staat, terwijl Touraine probeert
greep te krijgen op de ontwikkelingstendensen in een na-industriele samenleving. Daarom stoot Touraine door naar
een kritische beschouwing over het socialisme (ontstaan uit de verdelingsproblematiek) en hij spreekt van een ,,apressocialisme”, een fase waarin het socialisme uit de tijd is geraakt. Habermas
stuit op de nieuwe conflicten vanuit zijn
blijvende preoccupatie met wat hij ziet
als de spanningsverhouding tussen kapitalistische produktiewijze en democratische samenleving.
Toch helpt Habermas bij het stellen
van het probleem. Hij laat immers zien
waarom het zo moeilijk is om de nieuwe
conflicten uitgangspunt te maken voor de
opstelling van een politieke stroming of
zelfs een politieke partij. Het gaat om
een ,,periferie”. Een periferie die gemakkelijker bij de ene partij terecht zal komen dan bij de andere. Maar voor elke
groepering binnen die periferie zal het
om een andere partijkeuze kunnen gaan.
Mijn les uit het ,,apres-socialisme” dat
politieke partijen die in het verdelingsconflict nun focuspunt zoeken, uit de tijd
zijn en dat het socialisme zijn nadagen
beleeft, blijft uiteraard (maar wie had
anders verwacht) recht overeind staan.
1) Zie mijn artikel daarover in NRC Handels-
blad, 17april 1981.
2) Ju’rgen Habermas, Theorie des kommunikativen Handelns. Band 2, Frankfurt, 1981,
biz. 576 e.v.
479